RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460380-07
Uitspraak d.d.: 9 november 2007
Tegenspraak/dnip
[verdachte]
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode, plaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2007.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Namens verdachte is geconcludeerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens schending van de beginselen van behoorlijke procesorde: het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. Het voormelde verweer wordt mitsdien gepasseerd.
Uitgangspunt is dat het aan de officier van justitie is om binnen de hem gegeven beleidsvrijheid - daargelaten de voor rechtstreeks belanghebbenden bestaande beklagmogelijkheden van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering - te beslissen of strafvervolging al dan niet opportuun is. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de enkele omstandigheid dat [slachtoffer] zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in de schermutseling met verdachte geen schending van het gelijkheidsbeginsel met zich. Voorts valt niet te zien, zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, dat het gegeven dat [slachtoffer] nu “door de rechtbank niet aan de tand kan worden gevoeld” schending van het zorgvuldigheidsbeginsel oplevert. Tenslotte is de rechtbank niet gebleken dat de officier van justitie – in het kader van de afweging van de betrokken belangen – in redelijkheid niet tot zijn vervolgingsbeslissing ten aanzien van verdachte heeft kunnen komen.
De inmiddels herstelde (woon)relatie tussen [slachtoffer] en verdachte doet daar niets aan af.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2007 te [plaats], gemeente Elburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], levensgezel van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet:
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) die [slachtoffer] in/tegen het gezicht/hoofd
heeft geslagen/gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het lichaam heeft
geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het lichaam heeft
geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 304 ahf ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 juli 2007 te [plaats], gemeente Elburg, opzettelijk
mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer]:
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd heeft
geslagen/gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) de haren heeft vastgepakt en/of
vastgepakt gehouden en/of aan de haren over de grond heeft getrokken
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het lichaam heeft
geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het lichaam heeft
geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt,
waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het voor een bewezenverklaring noodzakelijke opzet van verdachte, – ook in voorwaardelijke vorm – gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen volgen.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 8 juli 2007 te [plaats], gemeente Elburg, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer]:
- meermalen (met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en
- (met kracht) de haren heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en aan de haren over de grond heeft getrokken en
- meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en getrapt/geschopt,
waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Subsidiair: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Strafbaarheid van de verdachte
Door en namens verdachte is aangevoerd dat deze ten aanzien van het ten laste gelegde heeft gehandeld uit noodweer, daar hij zich in een situatie bevond waarin, en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een onmiddellijke feitelijke aanranding door [slachtoffer] met een mes. De reden dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] wellicht toch nog heeft geslagen op een moment dat die situatie was beëindigd moet worden gevonden in de hevige gemoedstoestand die [slachtoffer] door haar messteek bij verdachte heeft veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde verdachte niet in een situatie waarin hij moest vrezen voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waaraan hij zich niet kon onttrekken. Het tegendeel is gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er beter aan had gedaan om, op het moment dat er in de keuken een verbale ruzie tussen hem en het slachtoffer ontstond, weg te lopen. Hij heeft dat niet gedaan. Uit de overige bewijsmiddelen blijkt dat zij vervolgens met elkaar zijn gaan vechten waarbij verdachte het slachtoffer heeft geschopt en geslagen, op de grond heeft geduwd en aan haar haren over de vloer in de richting van de kamer heeft getrokken. Vervolgens heeft het slachtoffer kans gezien een mes te pakken en verdachte daarmee gestoken en is het handgemeen beëindigd.
Van noodweer en daarmee van noodweer-exces is dus geen sprake. Het betreffende verweer wordt mitsdien verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte na een verbale ruzie met zijn vriendin/levensgezel over is gegaan tot grof geweld tegen haar. Het door verdachte uitgeoefende geweld had evengoed ernstigere gevolgen kunnen hebben. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de ruzie, ondanks de pogingen van in de woning aanwezige kinderen om de ruzie te beëindigen, heeft voortgezet. De ervaring leert dat dit voor de kinderen een ingrijpende gebeurtenis moet zijn geweest.
Anderszins houdt de rechtbank er rekening mee dat het een voor verdachte gespannen situatie moet zijn geweest waarbij hij op zijn beurt ook is geslagen.
Voorts houdt zij er rekening mee dat verdachte en het slachtoffer inmiddels weer bij elkaar wonen, dat zij een relatietherapie volgen en dat er toezicht op het gezin is van Bureau Jeugdzorg.
Gelet op het vorenstaande en omdat de rechtbank een geringer feit bewezen acht dan de officier van justitie, komt zij tot de oplegging van een lagere straf dan gevorderd.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Reclassering Nederland heeft in haar voorlichtingsrapport d.d. 5 oktober 2007 geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering voor zolang deze instelling dat nodig acht. De rechtbank zal in dit verband de na te melden bijzondere voorwaarde stellen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Gilhuis, voorzitter, De Bie en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2007.