ECLI:NL:RBZUT:2007:BB8017

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/571 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. van den Dungen - Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken schriftelijke zienswijzen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen. De eiser stelde dat hij een mondelinge zienswijze had ingediend bij de verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat het risico van een onjuist of ontbrekend verslag van deze zienswijze voor rekening van de eiser komt. De rechtbank benadrukte dat het bewijs van het tijdig indienen van zienswijzen op andere manieren kan worden geleverd, ook al was er geen verslag opgemaakt zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 november 2006 maakte de verweerder bekend voornemens te zijn om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor de herontwikkeling van het Becker’s Sonsterrein te Brummen. Het ontwerpbesluit lag ter inzage van 16 november 2006 en de eiser had de gelegenheid om zienswijzen in te dienen. De rechtbank stelde vast dat eiser geen schriftelijke zienswijzen had ingediend en dat hij op 16 november 2006 het ontwerpbesluit had ingezien in het gemeentehuis, waar hij zijn bezwaren had geuit.

De rechtbank behandelde het beroep op 27 september 2007, waarbij de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door M.H. Romeijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij geen zienswijzen had ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. van den Dungen - Dijkstra en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 07/571 WRO
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 februari 2007.
2. Feiten
Op 15 november 2006 heeft verweerder bekend gemaakt voornemens te zijn met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan “Rhienderden 1979” voor de herontwikkeling (onder andere de realisatie van 44 woningen) van het Becker’s Sonsterrein te Brummen. Het ontwerp besluit met bijbehorende stukken heeft met ingang van 16 november 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mededeling dat daartegen door een ieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen kenbaar kunnen worden gemaakt.
Op 21 februari 2007 heeft verweerder het bestreden besluit bekend gemaakt waarbij de vrijstelling overeenkomstig het voornemen is verleend.
3. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 september 2007, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H. Romeijn.
4. Motivering
Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar hun keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
In artikel 3:17 van de Awb is bepaald dat van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, verslag wordt gemaakt.
In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet ontvankelijk is in het beroep omdat hij geen zienswijzen heeft ingebracht. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Niet in geschil is dat eiser geen schriftelijke zienswijzen heeft ingebracht. Voorts is niet in geschil dat eiser op 16 november 2006 het ontwerpbesluit en de onderliggende stukken in de centrale hal van het gemeentehuis heeft ingezien in het bijzijn van de ambtenaar
M. H. Romeijn waarbij deze laatste het plan heeft toegelicht en vragen van eiser heeft beantwoord. Eiser stelt dat hij bij die gelegenheid zijn bezwaar tegen de plaats van een aan te leggen fietspad heeft aangegeven. De rechtbank stelt vast dat van het voorbedoelde gesprek geen verslag is gemaakt.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet voor ogen gehad om aan het door verweerder op te maken verslag van mondeling naar vorengebrachte zienswijzen speciale bewijskracht toe te kennen. De verplichting om verslag te leggen is met name opgenomen met het oog op zorgvuldige besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank dient de omstandigheid dat een verslag een zienswijze niet of onjuist weergeeft voor risico te komen van degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die zienswijze niet schriftelijk maar mondeling in te dienen. Dit laat onverlet dat het bewijs van de stelling dat tijdig bepaalde zienswijzen zijn ingediend op andere wijze kan worden geleverd. De omstandigheid dat in het geheel geen verslag als bedoeld in artikel 3:17 Awb is opgesteld doet daaraan niet af.
Eiser heeft nagelaten feiten en of omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van zijn stellingen blijkt. In de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken zijn ook overigens geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser niet tijdig een zienswijze heeft ingediend.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiser niet in het beroep kan worden ontvangen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding zodat beslist moet worden als volgt.
5. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen - Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2007 in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman als griffier.