ECLI:NL:RBZUT:2007:BB8247

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460516-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • A. Roessingh
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld in Wezep

Op 20 november 2007 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in [adres en woonplaats], werd ervan beschuldigd op 21 september 2007 in Wezep, gemeente Oldebroek, samen met een medeverdachte, [medeverdachte], een slachtoffer te hebben gedwongen tot de afgifte van 100 Euro door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van een wapen tijdens de afpersing niet bewezen kon worden, ondanks dat het slachtoffer verklaarde dat de medeverdachte een pistool op zijn hoofd had gezet. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat er daadwerkelijk een wapen was gebruikt. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de afpersing zelf, waarbij hij het slachtoffer had vastgepakt en geslagen, en hem had gedwongen geld af te geven. De rechtbank wees het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis af en legde een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 55 dagen, met een voorwaardelijke straf van 4 weken, onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende twee jaar niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust moest zijn van de onoorbare aard van zijn handelen, en dat de omstandigheden waaronder de afpersing plaatsvond, de ernst van het delict versterkten. De rechtbank volgde het advies van Tactus Verslavingszorg niet om een taakstraf op te leggen, maar vond dat de verdachte zelf verantwoordelijk moest zijn voor zijn gedragsverandering.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460516-07
Uitspraak d.d.: 20 november 2007
tegenspraak
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres en woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Ter terechtzitting is de volgende beslissing gegeven:
De rechtbank wijst af het door de raadsvrouw van verdachte ingediende verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting gegeven beslissing
De rechtbank heeft op grond van art. 67a lid 3 jo. art. 69 Wetboek van Strafvordering op
14 november 2007 het bevel tot voorlopige hechtenis ambtshalve opgeheven. Het bevel opheffing van de voorlopige hechtenis is bij aparte beslissing geminuteerd.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2007 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van 100 Euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer] hebben/heeft vastgepakt en/of hebben/heeft vastgehouden en/of aan
die [slachtoffer] hebben/heeft getrokken en/of tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geduwd
- die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden bij de nek en/of
- die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam hebben/heeft
geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer] een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, hebben/heeft
getoond en/of (vervolgens) een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer]
hebben/heeft gezet en/of
- (daarbij) meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd:
"Je moet meer betalen", althans woorden van gelijke aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 21 september 2007 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 100 Euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan de mededader aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer] hebben/heeft vastgepakt en/of hebben/heeft vastgehouden en/of aan
die [slachtoffer] hebben/heeft getrokken en/of tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geduwd
- die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden bij de nek en/of
- die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam hebben/heeft
geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer] een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, hebben/heeft
getoond en/of (vervolgens) een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer]
hebben/heeft gezet en/of
- (daarbij) meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd:
"Je moet meer betalen", althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Deelvrijspraak
De rechtbank acht bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd.
De rechtbank heeft op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen echter niet de overtuiging gekregen dat tijdens de hem tenlastegelegde afpersing door verdachte of zijn medeverdachte gebruik is gemaakt van een pistool of een daarop gelijkend voorwerp, zoals onder het vierde gedachtestreepje is tenlastegelegd.
Uit de stukken blijkt dat de tenlastegelegde afpersing heeft plaatsgevonden bij een bank in Wezep, waar aangever, verdachte en zijn medeverdachte afgesproken hadden elkaar te ontmoeten in verband met een door aangever aan verdachte en zijn medeverdachte te verrichten betaling. Aangever heeft verklaard dat de medeverdachte hem daarbij een pistool op de slaap heeft gezet; over de kleur van het wapen heeft aangever bij de politie en de rechter-commissaris verschillend verklaard. Verdachte en zijn medeverdachte hebben stellig en consequent ontkend dat gebruik is gemaakt van een wapen. Verklaringen van (andere) getuigen van het incident bij de bank en de omstandigheden waaronder dat zou hebben plaatsgevonden, zijn niet voorhanden. Een zoektocht door de politie naar het wapen, overigens in straten waarvan uit de stukken niet blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte daar in de periode tussen de afpersing en hun aanhouding zijn geweest, heeft niets opgeleverd.
Weliswaar heeft een aantal getuigen verklaard dat de medeverdachte nabij de woning van aangever een pistool in handen heeft gehad, vlak voordat de medeverdachte en verdachte vertrokken richting de bank waar zij aangever zouden ontmoeten, maar op grond van deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte of zijn medeverdachte het pistool op dat moment daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Daartoe is onder meer van belang dat een aantal getuigen ([getuige A], [getuige B] en [getuige C]) de medeverdachte hebben gezien, terwijl hij buiten was en zij zich in de woning bevonden, waar aan het einde van de werkweek bier werd gedronken, en de afstand tussen hen en de medeverdachte ongeveer 15 tot 20 meter was. Van de twee getuigen die hebben verklaard dat zij op dat moment buiten stonden, of kort daarop naar buiten liepen, heeft getuige [getuige D] verklaard dat zij een voorwerp in de medeverdachtes broekband zag en dacht dat het een GSM telefoon was, terwijl uit de verklaring van getuige [getuige C] blijkt dat hij het pistool voor het eerst zag toen hij zich in de woning bevond, op een afstand van 15 tot 20 meter van de medeverdachte. Getuige [getuige C] is blijkens zijn verklaring vervolgens naar buiten gelopen in de richting van de medeverdachte, tot hij op een afstand van 10 meter van hem stond. Volgens die verklaring heeft hij het pistool toen wederom gezien, maar heeft hij niet met de medeverdachte over het pistool gesproken. Overigens heeft diezelfde [getuige C] verklaard dat [getuige D] volgens hem niets heeft gezien, terwijl hij, [getuige C], niet heeft gezien dat zij met verdachte heeft gesproken.
Verder hebben [getuige D] en [getuige C] verklaard, dat er na het vertrek van verdachte en zijn medeverdachte in de woning is gesproken over het pistool. [getuige D] verklaart dat er vervolgens is gebeld, onder meer door [getuige B], met aangever om hem te waarschuwen voor het wapen. [getuige B] verklaart daarover echter niet bij de politie, terwijl hij bij de rechter-commissaris verklaart dat hij niet heeft gebeld met aangever. Getuige [getuige A] heeft verder aangegeven dat in de woning niet over het wapen is gesproken en dat hij zich een telefoongesprek daarover niet kan herinneren. Verder is door getuigen uiteenlopend verklaard over vorm, kleur en grootte van het vermeende wapen.
Hoewel het dossier voor verdachte ten aanzien van het - beweerdelijk gebruikte - wapen belastende verklaringen bevat, is niet boven iedere twijfel verheven dat verdachte of zijn medeverdachte bij de tenlastegelegde afpersing daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van een pistool of van een daarop gelijkend voorwerp, zodat verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 21 september 2007 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 100 Euro, toebehorende aan [slachtoffer], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer] hebben/heeft vastgepakt en hebben/heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] hebben/heeft getrokken en/of tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden bij de nek en/of
- die [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam hebben/heeft geslagen/gestompt en
- daarbij meermalen, tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd: "Je moet meer betalen", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft bij pleidooi tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd. De raadsvrouw is van oordeel dat de wederrechtelijkheid ontbreekt, nu verdachte meende recht te hebben op betaling van een bedrag tenminste gelijk aan het afgeperste. De rechtbank is van oordeel dat, nog afgezien van de omstandigheid dat op grond van de stukken de civielrechtelijke verschuldigdheid van het afgegeven geldbedrag nog geenszins in volle omvang vaststaat, de in deze zaak bewezenverklaarde wijze van verkrijging door verdachte en zijn medeverdachte een vorm van onoorbare eigenrichting is die de rechtbank in strafrechtelijke zin wederrechtelijk acht. Verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed.
De raadsvrouw van verdachte concludeerde subsidiair tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, nu aangever zich volgens zijn verklaring tijdens het duw- en trekwerk dat plaatsvond in de auto en vóór het moment dat verdachte het pistool zou hebben getrokken, niet bedreigd had gevoeld en geen dwang tot afgifte van het geld had ervaren. Daargelaten dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat aangever zonder het toegepaste geweld niet zou hebben betaald, en dat de medeverdachte heeft verklaard met de vuist zijn centen bij aangever te willen halen, is de rechtbank van oordeel dat er van de beslotenheid van de auto, van de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte de auto aan weerszijden binnenkwamen en aangever vastpakten en hem klappen uitdeelden terwijl zij steeds riepen ‘je moet meer betalen’, reeds voldoende dwang uitging om aangever te bewegen geld aan verdachte en zijn medeverdachte af te geven.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders (ook subsidiair) is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat verdachte niet beschikt over recente relevante documentatie.
Door Tactus Verslavingszorg is op 12 november 2007 een rapport uitgebracht. Uit dat rapport blijkt, voor zover hier relevant, dat verdachte samen met zijn broer, medeverdachte, een straatmakersbedrijf heeft en dat hij als gevolg van de detentie vreest voor een faillissement van dat bedrijf. In zijn contacten met Tactus heeft verdachte aangegeven dat fors alcoholgebruik, dat in zijn (werk)omgeving breed geaccepteerd is, ten tijde van het feit op hem een ontremmende werking heeft gehad. Op dat punt wil verdachte zijn gedrag veranderen. Tactus adviseert verdachte een voorwaardelijke detentie, de leerstraf (Taakstraf Alcohol Delinquentie, TAD) en een werkstraf op te leggen.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - het zinloze en intimiderende karakter van het geweld dat ter beslechting van een zakelijk geschil is toegepast. Voor het aan verdachte opleggen van een lagere straf dan aan zijn medeverdachte, zoals door de raadsvrouw bepleit, acht de rechtbank geen termen aanwezig, gelet op verdachtes aandeel in het medeplegen van het feit.
De rechtbank acht een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank volgt het advies van Tactus niet met betrekking tot oplegging van de Taakstraf Alcohol Delinquentie (TAD). De rechtbank is van oordeel dat verdachte - gelet op het uit het bovengenoemde rapport naar voren komend besef dat alcohol een ontremmende werking op hem heeft - zelfstandig zijn gedrag hierin zal dienen te veranderen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder het vierde gedachtestreepje van het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het voor het overige primair overigens tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 dagen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Roessingh en Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2007.