ECLI:NL:RBZUT:2007:BB8971

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580020-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Kleinrensink
  • A. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op minderjarige zoon door mishandeling met dodelijke gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 november 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van doodslag op zijn minderjarige zoon, geboren in 2005. De verdachte heeft in de periode van 25 september 2005 tot en met 15 oktober 2006, opzettelijk zijn zoon van het leven beroofd door hem meermalen te slaan, te schudden en te laten vallen, wat leidde tot ernstig letsel en uiteindelijk de dood van het kind op 15 oktober 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van zijn daden. De verdediging voerde aan dat de dood van het kind ook het gevolg kon zijn van een aangeboren afwijking of andere externe factoren, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten en getuigenverklaringen wezenlijk bewijs leverden voor kindermishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de omstandigheden van de zaak, zoals de geestelijke toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de familie, in overweging zijn genomen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zijn kind het meest elementaire recht op leven heeft ontnomen, wat grote gevolgen heeft gehad voor de naaste familie en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580020-06
Uitspraak d.d. 28 november 2007
tegenspraak/ oip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats 1973],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 december 2006, 23 februari 2007, 16 mei 2007, 14 augustus 2007 en 14 november 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het belang van verdachte inmiddels weer ondergeschikt is geworden aan het belang van de maatschappij, en dat het maatschappelijk gezien onverantwoord is als verdachte op vrije voeten blijft.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen en wijst derhalve de vordering van de officier van justitie af.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 25 september 2005 tot en met 15 oktober 2006 te Wezep, en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland opzettelijk [slachtoffer] (verdachtes zoon, geboren [2005]) van het leven heeft beroofd immers heeft hij, verdachte, (op een of meerdere tijdstippen) in/of omstreeks de periode(n) van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en/of de periode van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met (kracht) op /tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of voornoemde [slachtoffer]
(met kracht) geschud en/of laten vallen en/of gegooid en/of (met kracht) (op meerdere plaatsen) op/in het lichaam geknepen en/of stevig vastgepakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in de periode(n) van 25 september 2005 tot en met 15 oktober 2006 te Wezep, en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (verdachtes zoon) geboren 25 september 2005, van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte met dat opzet (op een of meer tijdstippen) in/omstreeks de periode van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en/of de periode van 5 april 2006 tot en met 8 juli 2006 voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (met kracht) op /tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of voornoemde [slachtoffer] (met kracht) geschud en/of laten vallen en/of gegooid en/of (met kracht) (op meerdere plaatsen) op/in het lichaam geknepen en/of stevig vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, dat
hij op een of meer tjdstippen in/of omstreeks de periode(n) van 1 november 2005 tot en met 16 november 2005 en/of van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006 te Wezep, gemeente Oldebroek,en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland aan [slachtoffer] (geboren [2005], verdachtes zoon) (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere ribbreuken en/of meerdere enkelbreuken en/of een beenbreuk en/of meerdere hersenbloedingen en/of beschadiging van het hersenweefsel en/of atrofie van het hersenweefsel), heeft toegebracht, door deze (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schudden en/of te laten vallen en/of te gooien en/of (met kracht op meerdere plaatsen) in het lichaam te knijpen en/of stevig vast te pakken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is overleden;
art. 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode(n) van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en/of van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006 te Wezep, gemeente Oldebroek en/of te Zwolle en/of te Groningen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk mishande[slachtoffer]lachtoffer] (verdachtes zoon, geboren [2005]) meermalen althans eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschud en/of heeft laten vallen en/of gegooid en/of (met kracht) in het lichaam heeft geknepen en/of stevig vastgepakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten, meerdere ribbreuken en/of meerdere enkelbreuken en/of een beenbreuk en/of meerdere hersenbloedingen en/of beschadiging van het hersenweefsel en/of atrofie van het hersenweefsel), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is overleden
art. 304 Wetboek van strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 25 september 2005 tot en met 15 oktober 2006 te Wezep opzettelijk [slachtoffer] (verdachtes zoon, geboren [2005]) van het leven heeft beroofd immers heeft hij, verdachte, in de periode van 25 september 2005 tot en met 16 november 2005 en de periode van 05 april 2006 tot en met 8 juli 2006, voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met kracht tegen het hoofd geslagen en voornoemde [slachtoffer] met kracht geschud en laten vallen en gegooid en in het lichaam geknepen en stevig vastgepakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 15 oktober 2006 te Zwolle is overleden.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is door de raadsman van verdachte aangevoerd dat het slaan, laten vallen, gooien en knijpen van [slachtoffer] verdachte verweten kan worden. Voor wat betreft het schudden van [slachtoffer] op 16 november 2005 heeft verdachte zich echter op een noodsituatie beroepen. Hij zou dit hebben gedaan omdat [slachtoffer] een ademstilstand kreeg en daarop heeft hij in paniek gereageerd. Verdachte is naar de stelling van de verdediging voor dit schudden zodoende niet strafbaar. Met betrekking tot het hersenletsel van [slachtoffer] heeft de verdediging zich erop beroepen dat dit ook kan zijn ontstaan door een aangeboren afwijking of door toedoen van een andere persoon dan verdachte.
De verdediging heeft voorts betwist dat de dood bij [slachtoffer] is ingetreden als gevolg van een luchtweg- en longontsteking in combinatie met een slechte lichamelijke toestand ontstaan op basis van een door (het schudden ontstane) hersenbeschadiging. Aangevoerd wordt dat eind september 2006 de doktoren gestopt zijn met het toedienen van voedsel aan [slachtoffer], hetgeen volgens de verdediging waarschijnlijk de directe oorzaak is geweest van het overlijden van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 9 mei 2007 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer] een rapport uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard door luchtweg- en longontsteking in combinatie met een slechte lichamelijke toestand ontstaan op basis van ernstige hersenbeschadiging.
Op 9 mei 2007 heeft dr. B. Kubat, (neuro-)patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, een rapport uitgebracht naar aanleiding van verricht neuropathologisch onderzoek na het overlijden van [slachtoffer]. De conclusies van dit rapport luiden – kort samengevat – als volgt.
'De oorzaak van het ontstaan van de ‘multicystic encephalopathy’ (verder: MCE) is meest waarschijnlijk na de geboorte en voor de leeftijd van 5 weken opgetreden. Enerzijds omdat er geen aanwijzingen waren voor problemen tijdens de zwangerschap en bevalling en omdat het kind na de bevalling aanvankelijk geen afwijkingen toonde. Anderzijds omdat na de leeftijd van 4 weken een ander patroon van hersenbeschadiging dan MCE ontstaat. Het is vrijwel zeker uitgesloten dat de MCE zich heeft ontwikkeld ten gevolge van en dus na de reanimatie.
De schedelomtrek voor de bevalling is normaal. Een te groot hoofd wordt met circa 5 weken voor het eerst opgemerkt, waarna uit een aantal metingen blijkt dat de grootte van het hoofd zeer snel toeneemt. Op de MRI gemaakt na de reanimatie blijken er naast verse bloedingen onder het harde hersenvlies ook oudere vochtcollecties te bestaan, die vrijwel zeker oude(re) subdurale hematomen representeren.
Voor het ontstaan van de oudere bloedingen geeft de bekende informatie geen verklaringen. Het is bekend dat subdurale hematomen bij zuigelingen zeer sterk suggestief zijn voor substantieel schedel trauma al dan niet in het kader van kindermishandeling. Daarnaast zijn er echter een aantal condities die tot het ontstaan van deze bloedingen predisponeren zonder dat er een substantieel trauma aan vooraf gaat. Deze zijn onder andere toegenomen bloedingsneiging en wijde ruimte tussen het hersenoppervlak en de schedel (extracerebrale liquorruimte).
Bij het stollingsonderzoek na de geboorte zijn geen afwijkingen gevonden. Het feit dat er nergens melding wordt gedaan van veel onderhuidse bloeduitstortingen of spontane bloedingen past niet bij een (ernstig) gestoorde stollingsstatus.
Of er preëxistent een wijde extracerebrale liquorruimte aanwezig was is niet bekend. Theoretisch gezien is het echter niet geheel onvoorstelbaar dat deze er was, bijvoorbeeld wegens het medicijngebruik van de moeder tijdens de zwangerschap.
Voor de bloedingen die zijn opgetreden vlak voor het MRI onderzoek zijn meerdere oorzaken te vinden.
Niet kan worden uitgesloten dat de toename van de schedelomtrek en alle daarna opgetreden symptomen inclusief het reanimatiebehoeftig worden van het kind door een ziekelijk proces zijn veroorzaakt.'
Dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige / consulent forensische pediatrie verbonden aan Forum Educatief, heeft in oktober 2007 naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] eveneens een rapportage uitgebracht. De conclusies van dit rapport, ingedeeld in een aantal perioden, luiden – kort samengevat – als volgt.
'Periode tot en met 15 november 2005.
Er heeft bij [slachtoffer] direct na de geboorte een kindergeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Er is bij [slachtoffer] geen hydrocefalie geconstateerd. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden voor andere aangeboren afwijkingen die gerelateerd kunnen worden aan het medicatiegebruik van moeder tijdens de zwangerschap.
Er lijkt sprake van een toename in de groeisnelheid van het hoofd, indien de gegevens uit de zwangerschap vergeleken worden met de meting op 31 oktober 2005. Er zijn geen signalen dat de toename op 31 oktober 2005 klinische consequenties had. [slachtoffer] reageerde volkomen normaal.
Vanaf 12 november 2005 is sprake van een verandering in het gedrag van [slachtoffer]. Hij begint te spugen en drinkt minder. Er blijkt op 14 en 15 november 2005 tevens sprake van een zeer sterke toename van de schedelomtrek.
In retrospectie en vooruitkijkend naar de bevindingen van 16 november 2005 kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de klinische verschijnselen, inclusief de bolle fontanel en de snelle groei van de schedelomtrek, het gevolg zijn geweest van intracraniële drukverhoging.
Wat betreft de gevonden ribfractuur geldt dat op basis van de verstrekte gegevens en de klinische gegevens in principe alle andere oorzaken van ribfracturen, zoals ziekte of ongeval, zijn uitgesloten. Dit betekent dat er sprake is van een positief voorspellende waarde van 100% van de ribfractuur als indicator voor kindermishandeling.
Periode van 16 november 2005 tot en met 5 april 2006
Op de avond van 16 november 2005 is sprake van een acute verslechtering in de klinische situatie van [slachtoffer]. Om 20.20 uur wordt [slachtoffer] niet ademend het ziekenhuis binnengebracht. Hij reageert nergens op. Bij binnenkomst blijkt hij een ondertemperatuur van 30 graden te hebben.
Op 18 november 2005 constateert de oogarts veel (pre)retinale bloedingen (bloedingen in of voor het netvlies). Op 18 november 2005 wordt een MRI-onderzoek gedaan. Bij herbeoordeling van deze MRI blijken er geen aanwijzingen te zijn voor atrofie van de hersenen. Er is sprake van schade van de hersenen als gevolg van zuurstofgebrek. Ook worden aan beide zijden over de hersenen subdurale vochtcollecties gezien.
Er wordt gedacht aan een uitgebreid scala van mogelijke oorzaken. Deze worden alle uitgesloten met behulp van beeldvormend onderzoek, laboratoriumonderzoek en klinische verschijnselen. De enige mogelijke verklaring die niet kan worden uitgesloten is kindermishandeling.
De combinatie van afwijkingen kan, bij uitsluiting van andere oorzaken, uitsluitend verklaard worden op basis van niet-accidentele oorzaken, waarbij een repeterend trauma (repeterende afwisseling van acceleratie-deceleratie) de meest waarschijnlijke oorzaak is. De repeterende afwisseling van acceleratie-deceleratie heeft bij [slachtoffer] geleid tot type 2 niet-accidenteel traumatisch hersenletsel, het acute encephalopatische type.
De volgorde met betrekking tot de klinische verschijnselen (eerst ademstilstand, daarna schudden) is niet plausibel.
Uitsluitend kijkend naar de anamnetische gegevens is er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (specificiteit en positief voorspellende waarde 100%) sprake geweest van fysiek geweld.
Gezien de ernst van de klinische verschijnselen is de schade kort voor het optreden van de verschijnselen ontstaan en na het moment dat [slachtoffer] de laatste keer min of meer normaal functionerend is gezien. De ondertemperatuur die bij binnenkomst in het ziekenhuis is vastgesteld bevestigt dat de schade op 16 november 2005 in de namiddag of vroege avond moet zijn ontstaan.
De bij [slachtoffer] aangetroffen oudere afwijkingen zijn suggestief voor minimaal één eerder acceleratie-deceleratietrauma.
De klinische noodsituatie op 16 november 2005 en de uiteindelijk ernstige neurologische restverschijnselen (de vegetatieve status) kunnen niet worden verklaard op basis van ‘rebleeding’.
Periode van 5 april 2006 tot 8 juli 2006
Bij [slachtoffer] worden diverse malen letsels aangetroffen die het gevolg zijn van inwerking van uitwendig stomp en scherp mechanisch geweld. Deze zijn deels het gevolg van een niet-accidenteel trauma (= intentioneel fysiek geweld = fysieke kindermishandeling). Bij een deel van de letsels ontbreekt een verklaring, hetgeen een niet-accidentele oorzaak bij een kind in een vegetatieve status tot de meest waarschijnlijke oorzaak maakt.
Periode vanaf 8 juli 2006
De fracturen die in beide enkels zijn geconstateerd en het uitwendig zichtbare letsel, de plekken in het hoofd/halsgebied, kunnen worden verklaard op basis van de verklaringen van vader (het omdraaien van de benen, klap in het gezicht, knijpen). De hernieuwd opgetreden bloeding in het hoofd kan goed worden verklaard op basis van de inwerking van uitwendig stomp mechanisch geweld in de vorm van een contacttrauma, de ‘klap voor zijn harses’ zoals dit door vader wordt genoemd. Deze bloeding en de daaropvolgende lichamelijke reacties van [slachtoffer] hebben geleid tot de achteruitgang in de fysieke conditie van [slachtoffer] op 7 en 8 juli 2006.
Postmortaal
Op 15 oktober 2006 overlijdt [slachtoffer].
De neuropatholoog heeft haar rapportage afgerond voordat de herbeoordeling van de MRI heeft plaatsgevonden. Het is niet mogelijk vast te stellen of bekendheid met de uitslag van de herbeoordeling van de MRI tot andere conclusies van de neuropatholoog zou hebben geleid. Dit kan alleen door de neuropatholoog worden beoordeeld. Ook is niet bekend of de neuropatholoog op de hoogte was van andere bevindingen zoals de (pre)retinale bloedingen en de oude ribfractuur die in november 2005 werden vastgesteld en of bekendheid met deze gegevens tot andere conclusies zou hebben geleid.
De conclusie van het NFI over het overlijden van [slachtoffer] (het intreden van de dood kan goed worden verklaard door luchtweg- en longontsteking in combinatie met een slechte lichamelijke toestand ontstaan op basis van ernstige hersenbeschadiging) wordt gedeeld.
Bij [slachtoffer] was sprake van een zeer labiel evenwicht tussen het beperkte functioneren van [slachtoffer] en de weerstand van [slachtoffer] tegen factoren die tot verstoring van dat evenwicht kunnen leiden. Het ontstaan van de nieuwe bloeding heeft geleid tot een verstoring van het labiele evenwicht binnen de vegetatieve status van [slachtoffer] en heeft geleid tot de luchtweg- en longontsteking die uiteindelijk tot het overlijden heeft geleid.
De conclusie over het tijdstip waarop de ‘multicysteuze encephalopathie’ (MCE) moet zijn ontstaan wordt niet gedeeld. Er zijn aanwijzingen dat MCE niet alleen ontstaat op basis van beschadiging van het hersenweefsel in de eerste 4 tot 5 weken na de geboorte, maar ook in de loop van het eerste levensjaar en mogelijk zelfs nog later.
De conclusie van de neuropatholoog dat niet kan worden uitgesloten dat de toename van de schedelomtrek en alle daarna opgetreden symptomen inclusief het reanimatiebehoeftig worden van het kind door een ziekelijk proces zijn veroorzaakt, wordt niet gedeeld.'
In aanvulling op bovenstaande rapportages heeft de rechtbank ter zitting van 14 november 2007 dr. B. Kubat en dr. R.A.C. Bilo als deskundigen gehoord.
Dr. Kubat heeft hierbij verklaard dat zij ten tijde van het opstellen van de hierboven genoemde rapportage over summiere informatie beschikte. Alvorens de conclusie te kunnen trekken dat de toename van de schedelomtrek en alle daarna opgetreden symptomen inclusief het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] het gevolg zijn van een trauma, dient eerst een analyse plaats te vinden van de uitgebreide klinische informatie om te onderzoeken of sprake is van ziekelijke processen danwel om die ziekelijke processen uit te sluiten. Op basis van de informatie die dr. Kubat ter beschikking stond kon een dergelijke conclusie niet worden getrokken. Dr. Kubat heeft verklaard dat haar rapportage enkel ging over het centrale zenuwstelsel, de hersenen en het ruggenmerg. Zij heeft aangegeven welke theoretische verklaringen er zijn voor de aangetroffen afwijkingen. Deze theoretische verklaringen dienen eerst uitgesloten te worden alvorens van een trauma gesproken kan worden. De overwegingen van dr. Kubat zoals neergelegd in haar rapportage dienen dan ook verder geanalyseerd te worden teneinde mogelijke verklaringen weg te strepen. Dr. Kubat heeft verklaard dat haar rapportage gezien dient te worden als een deelrapportage welke ingepast dient te worden in het geheel aan bevindingen en rapportages.
Dr. Bilo heeft ter zitting de conclusies uit zijn eerdergenoemde rapportage bevestigd. Hij heeft hierbij benadrukt dat bij uitsluiting van alle ander mogelijkheden de klinische toestand van [slachtoffer] zeer waarschijnlijk het gevolg is van kindermishandeling. Hij verklaart dat de klinische noodsituatie van [slachtoffer] op 16 november 2005 het gevolg moet zijn van fysiek geweld. De aangetroffen ribfractuur bij [slachtoffer] vormt een sterke aanwijzing dat er voor 16 november 2005 reeds een keer eerder een acceleratie-deceleratie trauma heeft plaatsgevonden. Een extreme verslechtering in de klinische toestand, zoals bij [slachtoffer] heeft plaatsgevonden op 16 november 2005, kan volgens dr. Bilo echter alleen optreden naar aanleiding van een nieuw incident. De volgorde van de ademstilstand en het schudden, zoals dit blijkt uit het proces-verbaal, is niet logisch. Dr. Bilo is van oordeel dat de ademstilstand van [slachtoffer] alleen kan worden verklaard als gevolg van het schudden. De latere bloedingen kunnen zijn ontstaan als gevolg van een klap op het hoofd.
Bij afwezigheid van een andere plausibele oorzaak voor het ontstaan van dit letsel kan de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene tot geen andere conclusie komen dan dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel primair is ontstaan door het herhaaldelijk heftig heen en weer schudden van [slachtoffer] op 16 november 2005. De latere gebeurtenissen waarbij verdachte [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen, een flesje naar zijn hoofd heeft gegooid, hem heeft laten vallen, hem in zijn bedje heeft gegooid en zijn beide enkeltjes heeft gebroken hebben naar het oordeel van de rechtbank vervolgens gezorgd voor de verstoring van het labiele evenwicht binnen de vegetatieve status van [slachtoffer] en heeft geleid tot de luchtweg- en longontsteking die uiteindelijk tot het overlijden heeft geleid, zoals beschreven door dr. Bilo.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van verdachte dat sprake is geweest van een noodsituatie op 16 november 2005 als gevolg waarvan het schudden van [slachtoffer] verdachte niet verweten kan worden.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de verklaringen van verdachte omtrent de volgorde van de gebeurtenissen op 16 november 2005, gezien de rapportage van dr. Bilo, niet plausibel worden geacht. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] eerst door elkaar heeft geschud, tengevolge waarvan [slachtoffer] een ademstilstand heeft gekregen. Van een noodsituatie was in deze dan ook geen sprake.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat [slachtoffer] toen hij door zijn vader heen en weer werd geschud nog slechts zeven weken oud was en dat algemeen bekend is dat bij een zo jonge baby botten, spieren en weefsels nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig zijn, dat bij het oppakken en verder hanteren van de baby uiterste behoedzaamheid is geboden, niet alleen in die zin dat onnodige krachtsuitoefening geheel achterwege dient te blijven, maar ook in die zin dat het babylichaam, in het bijzonder het in die fase relatief grote en zware hoofd, zoveel mogelijk moet worden ondersteund.
Evenzeer algemeen bekend is, dat met deze behoedzaamheid strijdig handelen en/of nalaten gemakkelijk kan leiden tot ernstig letsel, zoals fracturen, en - bij schudden van het hoofd - zelfs tot de dood als gevolg van schade in de nek of in de hersenen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat van zulk strijdig handelen en nalaten van de zijde van verdachte telkenmale sprake is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat het schudden van een baby de dood veroorzaakt naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het heftig schudden van een baby zo een gedraging.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank voorts het verweer van de verdediging dat het hersenletsel van [slachtoffer] ook kan zijn ontstaan door een aangeboren afwijking of door toedoen van een andere persoon dan de verdachte. Dr. Bilo heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor hydrocefalie of andere aangeboren afwijkingen bij [slachtoffer] die tot het ingetreden hersenletsel zouden hebben kunnen leiden. Daarbij komt dat dr. Bilo tevens heeft geconcludeerd dat een niet-accidenteel trauma in de vorm van een acceleratie-deceleratietrauma de meest (enig) waarschijnlijke oorzaak is.
In het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing dat een andere persoon dan de verdachte het hersenletsel van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De verdachte heeft niet alleen zelf erkend krachtig met [slachtoffer] op en neer te hebben geschud, de verslechterde toestand van [slachtoffer] is ook ingetreden toen de verdachte alleen thuis was met [slachtoffer].
De rechtbank is evenzeer van oordeel dat de verdachte door het uitdelen van de “klap voor zijn harses” omstreeks 8 juli 2006 aan [slachtoffer], mede gelet op de broze lichamelijke conditie van [slachtoffer], willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze klap de dood van [slachtoffer] zou veroorzaken. Een zodanig harde klap tegen het kwetsbare hoofd van een baby kan in zijn algemeenheid – maar zeker in het geval van [slachtoffer] – immers leiden tot bloedingen in het hoofd, zoals die zich ook hebben voorgedaan, hetgeen fatale gevolgen kan hebben.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat eind september 2006 is gestopt met het toedienen van voedsel aan [slachtoffer], hetgeen waarschijnlijk de directe oorzaak is geweest van het overlijden van [slachtoffer], overweegt de rechtbank als volgt. De stelling dat gestopt zou zijn met het toedienen van voedsel aan [slachtoffer] is voor het eerst ter zitting van 14 november 2007 naar voren gebracht. De stelling wordt op geen enkele wijze met objectieve informatie onderbouwd, nu in geen van de medische stukken die zich in het dossier bevinden een indicatie te vinden is dat de voeding van [slachtoffer] op enig moment zou zijn stopgezet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de eerdergenoemde conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut dat het overlijden van [slachtoffer] goed kan worden verklaard door luchtweg- en longontsteking in combinatie met een slechte lichamelijke toestand ontstaan op basis van ernstige hersenbeschadiging.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport gedateerd 7 mei 2007 opgemaakt door J.B. Seinen, psycholoog, en S. Went, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht.
De conclusie van dit rapport luidt, kort samengevat, als volgt:
' Verdachte heeft ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in minder mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen. Ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde was verdachte lijdende aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestvermogens dat het feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid of van een persoonlijkheidsstoornis, wel is sprake van een chronische aanpassingsstoornis (gestagneerde rouw) met een stoornis van de emoties. Wat betreft zijn persoonlijkheid zijn er narcistische en afhankelijke trekken.
Het tenlastegelegde – indien bewezen- wordt door het onderzoekend team vooral beschouwd als een wanhoopsdaad, zonder dat deze als psychische stoornis gekwalificeerd kan worden. Verdachte wordt enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht. '
De rechtbank kan zich met bovenstaande conclusie verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie strekkende tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte al flink gestraft is in de afgelopen periode, zo zijn verdachtes partner en kind overleden en heeft verdachte verder onder meer passend ziekenhuisbezoek en de uitvaart van zijn kind moeten missen, heeft hij maanden in voorlopige hechtenis gezeten en is hij zijn baan kwijt geraakt.
De raadsman is gezien deze omstandigheden en de omstandigheid dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht van mening dat het onacceptabel is dat verdachte opnieuw zijn vrijheid wordt ontnomen. De raadsman verzoekt dan ook hooguit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, al dan niet gecombineerd met een werkstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag op zijn zoontje [slachtoffer]. Daarmee heeft hij zijn zoontje het meest elementaire recht, het recht op leven, ontnomen en voorafgaand aan diens dood veel pijn bezorgd.
Door de gevolgen van zijn onbeheerste handelen tegenover zijn eigen, aan hem toevertrouwde en volstrekt weerloze, kind heeft verdachte daarnaast immens verdriet en ontreddering veroorzaakt voor de naaste familie van het slachtoffertje en heeft hij tevens in de samenleving reacties van verbijstering en afschuw opgeroepen.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 oktober 2006 niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het eerder genoemde multidisciplinair rapport van 7 mei 2007 van het Pieter Baan Centrum waarin wordt geconcludeerd dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking, en wil verdachte daarin ook volgen, dat verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gehandeld uit gevoelens van boosheid jegens [slachtoffer], maar uit een gevoel van onmacht bij zichzelf. Verdachte heeft verklaard dat hij te kampen had met gevoelens van frustratie en verdriet na het overlijden van de moeder van [slachtoffer] en dat hij deze gevoelens op een verkeerde manier heeft geuit. Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] te willen beschermen en zich te schamen voor wat hij zijn zoontje heeft aangedaan. Zo bezien is verdachte niet alleen dader, maar ook slachtoffer.
Gelet daarop, en het feit dat verdachte in korte tijd zijn vriendin – en weliswaar door eigen toedoen – zijn zoontje heeft verloren en verder zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn eigen kind, ziet de rechtbank aanleiding om te komen tot een kortere vrijheidsstraf dan gevorderd is door de officier van justitie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Kleinrensink en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Linde, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2007.