ECLI:NL:RBZUT:2007:BB9098

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580348-07 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh
  • A. van der Mei
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en geoordeeld dat het voordeel dat de verdachte heeft genoten uit de verkoop van cocaïne, ook het voordeel omvat dat hij heeft verkregen door cocaïne voor eigen gebruik aan te schaffen. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wekelijks cocaïne kocht van een leverancier, waarbij hij een deel voor eigen gebruik en een deel voor verkoop aan derden bestemde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die het te ontnemen bedrag op € 9.750,-- heeft gesteld, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij de berekeningsmethode uit het rapport van de politie gevolgd en geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat indien de verdachte niet aan de betalingsverplichting voldoet, de officier van justitie verlof kan vragen voor lijfsdwang. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de rechters en griffier tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580348-07 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 27 november 2007
tegenspraak
VERKORT VONNIS
Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1970],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Doetinchem.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 13 november 2007. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
Gezien het op 27 november 2007 gewezen vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij [verdachte] ter zake:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet.
is veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact;
- onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen als aangeduid op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen op pagina 233 t/m 237 van het dossier.
Gezien de stukken van het onderhavige dossier, waaronder:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (met bijlagen), genummerd PL0646/07-205502, opgemaakt en ondertekend op 16 augustus 2007 door [naam agent] brigadier van politie Team Recherche, District Achterhoek.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte rapport genummerd 07-313973, gesloten en ondertekend op 16 augustus 2007 door [naam agent] brigadier van politie Team Recherche, District Achterhoek, van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Motivering:
De officier van justitie heeft in de vordering het te ontnemen bedrag gesteld op € 9.750,--
De rechtbank is van oordeel dat het om niet verkrijgen van cocaïne voor eigen gebruik - als prestatie voor en in samenhang met de verkoop van cocaïne aan derden - wederrechtelijk verkregen voordeel oplevert.
Gelet op de inhoud van voormeld vonnis, van het betrokken strafdossier en van voormeld rapport van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, stelt de rechtbank vast dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel hanteert de rechtbank de berekeningsmethode als vermeld in voornoemd rapport.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat er geen voordeel is genoten, nu veroordeelde de cocaïne voornamelijk voor zijn eigen gebruik en dat van zijn partner kocht en verhandelde.
Uit de verklaring van de leverancier van de cocaïne, [medeverdachte B], blijkt dat zij wekelijks één à twee series cocaïne, à € 500,- per serie, verkocht aan veroordeelde. Iedere serie werd verdeeld in vijftien porties (à 0,8 gram cocaïne per portie), tien porties voor de externe verkoop en vijf porties voor eigen gebruik. Veroordeelde verkocht een portie cocaïne voor € 50,--. Met de verkoop van 10 porties aan derden kon veroordeelde de aan [medeverdachte B] verschuldigde
€ 500,-- betalen. Veroordeelde heeft aangegeven samen met zijn partner ongeveer negen à tien porties per week zelf te gebruiken. Uit de verklaringen van afnemers en van veroordeelde blijkt, dat er door veroordeelde regelmatig aan een brede groep afnemers cocaïne werd verkocht.
Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde regelmatig wekelijks twee series geleverd kreeg om zo zijn gratis eigen gebruik en dat van zijn partner te kunnen garanderen.
Nu het voornoemde rapport bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaat van de verkoop van één serie per week, is de berekening derhalve aan de voorzichtige kant en kan de vordering naar het oordeel van de rechtbank in haar geheel worden toegewezen.
BESLISSING:
Legt aan veroordeelde de verplichting op, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aan de Staat te betalen:
€ 9.750,-- (negenduizend zevenhonderd vijftig euro).
Indien de veroordeelde niet aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op
vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaren verlenen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Roessingh, voorzitter, Van der Mei en Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2007.