RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/800972-07
Uitspraak d.d.: 11 december 2007
tegenspraak/ dip
[verdachte C],
geboren te [plaats] op [1963],
wonende te [adres en plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 november 2007.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2005 en/of op of omstreeks 05 augustus 2005 te Eefde, gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt:
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 33, p. 90156 - 90159) en/of
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 32, p. 90152 - 90155),
(telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaring(en) in voormeld(e) proces(sen)-verbaal zijn/is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte(n) [n[naam 9] en/of [naam 10];
(zaak 1, p. 2003 en verder)
art 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 25 juli 2005 en/of op of omstreeks 05 augustus 2005
te Eefde, gemeente Lochem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen:
- een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 33, p. 90156 - 90159) en/of
- een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 32, p. 90152 - 90155),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het in die/dat proces(sen)-verbaal vermelde te dienen, althans om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt, (telkens) met het oogmerk om die/dat proces(sen)-verbaal als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid in die/dat proces(sen)verbaal geuridentificatie vermeld, althans te kennen gegeven, - zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond menselijke geur (sept 1997), terwijl in werkelijkheid verdachte en/of zijn mededader(s) de geuridentificatieproef (telkens) - zakelijk weergegeven - niet blind hebben/heeft uitgevoerd, althans niet conform voornoemd Keuringsreglement hebben/heeft uitgevoerd en/of (vervolgens) (telkens) genoemd(e) proces(sen)-verbaal hebben/heeft ondertekend; (zaak 1, p. 2003 en verder)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 september 2005 te Eefde, gemeente Lochem, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte
opgemaakt proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 93, p. 90368 - 90371) opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaring in voormeld proces-verbaal is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte [naam 2];
(zaak 3, p. 2019 en verder)
art 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 12 september 2005 te Eefde, gemeente Lochem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]) (document 93, p. 90368 - 90371), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het in dat proces-verbaal vermelde te dienen, althans om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om dat proces-verbaal als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in dat proces-verbaal geuridentificatie vermeld, althans te kennen gegeven, - zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement
Politiespeurhond menselijke geur (sept 1997), terwijl in werkelijkheid verdachte en/of zijn mededader(s) de geuridentificatieproef - zakelijk weergegeven - niet blind hebben/heeft uitgevoerd, althans niet conform voornoemd Keuringsreglement hebben/heeft uitgevoerd en/of (vervolgens) genoemd proces-verbaal hebben/heeft ondertekend;
(zaak 3, p. 2019 en verder)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 12 november 2004 te Eefde, gemeente Gorssel, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer] (document 187, p. 90480 - 9090482) opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaring in voormeld proces-verbaal is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte [naam 11]; (zaak 6, p. 2039 en verder)
art 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 12 november 2004 te Eefde, gemeente Gorssel, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer] (document 187, p. 90480 - 9090482), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het in dat proces-verbaal vermelde te dienen, althans om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om dat proces-verbaal als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in dat proces-verbaal geuridentificatie vermeld, althans te kennen gegeven, - zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement
Politiespeurhond menselijke geur (sept 1997), terwijl in werkelijkheid verdachte en/of zijn mededader(s) de geuridentificatieproef - zakelijk weergegeven - niet blind hebben/heeft uitgevoerd, althans niet conform voornoemd Keuringsreglement hebben/heeft uitgevoerd en/of (vervolgens) genoemd proces-verbaal hebben/heeft ondertekend;
(zaak 6, p. 2039 en verder)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 14 maart 2005 te Eefde, gemeente Lochem, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte
opgemaakt:
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 191, p. 90495 - 90498) en/of
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 190, p. 90491 - 90494) en/of
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 189, p. 90487 - 90490) en/of
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 188, p. 90483 - 90486)
(telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond (sept 1997); terwijl voornoemde valse verklaring(en) in voormeld(e) proces(sen)-verbaal zijn/is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte(n) [naam 12] n/of [naam 4]; (zaak 8, p. 2053 en verder)
art 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 14 maart 2005 te Eefde, gemeente Lochem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 191, p. 90495 - 90498) en/of
- een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 190, p. 90491 - 90494) en/of
- een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 189, p. 90487 - 90490) en/of
- een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer])
(document 188, p. 90483 - 90486)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het in die/dat
proces(sen)-verbaal vermelde te dienen, althans om tot bewijs van enig feit te
dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt, (telkens) met het oogmerk om
die/dat proces(sen)-verbaal als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid in die/dat proces(sen)verbaal geuridentificatie
vermeld, althans te kennen gegeven, - zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de
geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond menselijke geur (sept 1997), terwijl in werkelijkheid verdachte en/of zijn mededader(s) de geuridentificatieproef (telkens) - zakelijk weergegeven - niet blind hebben/heeft uitgevoerd, althans niet conform voornoemd Keuringsreglement hebben/heeft uitgevoerd en/of (vervolgens) (telkens) genoemd(e)
proces(sen)-verbaal hebben/heeft ondertekend; (zaak 8, p. 2053 en verder)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 07 december 2001 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]) (document 185, p. 90472 - 90475) opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaring in voormeld proces-verbaal is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte [naam 5]; (zaak 9, p. 2062 en verder)
art 207 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 07 december 2001 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]) (document 185, p. 90472 - 90475), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het in dat proces-verbaal vermelde te dienen, althans om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om dat proces-verbaal als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in dat proces-verbaal geuridentificatie vermeld, althans te kennen gegeven,
- zakelijk weergegeven -, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet op de hoogte waren/was van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement
Politiespeurhond menselijke geur (sept 1997), terwijl in werkelijkheid verdachte en/of zijn mededader(s) de geuridentificatieproef –zakelijk weergegeven- niet blind hebben/heeft uitgevoerd, althans niet conform voornoemd Keuringsreglement hebben/heeft uitgevoerd en/of (vervolgens) genoemd proces-verbaal hebben/heeft ondertekend; (zaak 9, p. 2062 en verder)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het voorhanden bewijsmateriaal
In deze zaak is door de Rijksrecherche (hierna: RR) uitvoerig onderzoek gedaan.
Dat heeft geresulteerd in een omvangrijk proces-verbaal.
In dat onderzoek zijn, naast de verdachte en zijn medeverdachten, een aanzienlijk aantal getuigen gehoord.
De officier van justitie steunt bij zijn vordering tot bewezenverklaring van alle feiten zwaar op de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte B].
Die verklaringen behoeven naar het oordeel van de rechtbank nadere beschouwing.
Verdachte heeft onder andere verklaard dat op maandagen doorgaans alle leden van de Oefengroep Oost (hierna: de Groep) in Eefde aanwezig waren, dat er binnen de Groep nooit blind werd gesorteerd en dat hij geen herinneringen heeft aan blind sorteren.
Verdachte [medeverdachte B] heeft in zijn eerste verklaring bij het Bureau Integriteit en Veiligheid (hierna: BIV) verklaard dat er in een aantal gevallen niet-blind werd gesorteerd. In zijn tweede verhoor verklaarde hij dat het bij proeven waarbij hij als helper optrad nooit blind ging, terwijl hij tenslotte bij de RR heeft verklaard dat er nooit blind werd gesorteerd.
Op grond van deze beide verklaringen lijkt op het eerste gezicht de conclusie gerechtvaardigd, dat er door de hondengeleiders van de Groep nimmer blind werd gesorteerd.
De rechtbank heeft zich echter de vraag gesteld of deze verklaringen, zoals de officier van justitie wil, onverkort voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Op maandagen zijn immers ook proeven gedaan waarbij niet verdachte of medeverdachte [medeverdachte B], maar een collega als helper optrad.
Het staat voorts niet vast, dat verdachte en/of [medeverdachte B] telkens als toeschouwer bij proeven van anderen aanwezig zijn geweest en daarbij dus telkens zelf hebben geconstateerd dat er ook dán niet-blind werd gesorteerd.
Verder is door verdachte en [medeverdachte B], maar ook door andere verdachten, verklaard dat zij op maandagen nogal eens met hun eigen honden aan het oefenen waren. Dat lijkt een ondersteuning te kunnen vormen voor de veronderstelling, dat zij op die maandagen inderdaad niet altijd bij alle proeven aanwezig waren. Dat klemt nog meer voor proeven die op andere werkdagen werden gehouden, omdat op die dagen doorgaans lang niet alle leden van de Groep op de locatie te Eefde aanwezig waren.
De rechtbank gaat ervan uit dat er daarnaast ook dagen zullen zijn geweest waarop verdachte en [medeverdachte B] afwezig waren wegens vakantie, cursus of om andere redenen. Ook op die dagen kunnen tenlastegelegde proeven zijn gehouden, waarover verdachte en [medeverdachte B] dus niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren dat die telkens niet-blind zijn gedaan.
Verdachte [medeverdachte D] heeft in zijn verhoor bij de RR verklaard dat hij geen herinneringen heeft aan blind sorteren op maandagen. Voorts dat er meestal niet-blind is gesorteerd en dat dit zeker voor de maandagen gold. Maar ook dat er pieken en dalen waren. De gangbare werkwijze binnen de Groep was, dat de helper het bord niet wiste tenzij de geleider dit nadrukkelijk aan de helper verzocht, aldus [medeverdachte D].
Ook uit de verklaringen van de verdachten [medeverdachte A], [medeverdachte G] en [medeverdachte F] valt niet zonder meer te concluderen dat er op maandagen altijd niet-blind werd gesorteerd. Integendeel, net als verdachte [medeverdachte D] nuanceren zij. Uit hun verklaringen valt af te leiden, dat dit afhing van de drukte. De maandag was vaak druk, omdat de gehele Groep dan aanwezig was. Hoe drukker het was, hoe vaker niet-blind werd gesorteerd. In dat geval werd de tot de geuridentificatieproef behorende controleproef gebruikt als oefenproef. Uit de diverse verklaringen van de verdachten leidt de rechtbank voorts af, dat het van de kwaliteit van de hond afhing bij welke hoeveelheid sorteerproeven sprake was van een drukke (maan)dag voor die individuele hond.
De gedachte waarvan in de bevraging door de RR in het proces-verbaal lijkt te worden uitgegaan, namelijk dat een maandag een drukke maandag was als er totaal zeven à acht of meer proeven werden gedaan, is in het licht van het voorgaande dus niet houdbaar: veeleer moet gekeken worden naar de hoeveelheid proeven per hond per dag.
De rechtbank zag zich er tenslotte mee geconfronteerd dat verdachte [medeverdachte E], die in 2005 ook vaak op maandagen op de locatie in Eefde aanwezig was en sorteerproeven deed, stellig en consequent heeft verklaard dat hij altijd blind heeft gesorteerd. Daarin wordt hij gesteund door de verklaringen van een aantal medeverdachten. Ook dat betekent, dat het uitgangspunt dat er op maandagen nooit blind gesorteerd werd, onontkoombaar gaten vertoont.
Het vorenoverwogene brengt mee, dat de rechtbank er bij de beoordeling van het voorhanden bewijsmateriaal niet zonder meer van uit kan gaan dat er op drukke maandagen, maar ook op andere drukke (werk)dagen, inderdaad in alle gevallen niet-blind werd gesorteerd.
Met betrekking tot de afzonderlijke tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Alle aan verdachte en de medeverdachten tenlastegelegde feiten zijn, zoals op grond van de wet is vereist, gespecificeerd naar tijd en plaats. Dat betekent, dat telkens met bewijsmiddelen zal moeten worden onderbouwd, dat iedere specifieke proef niet in overeenstemming met de daarvoor geldende regels is uitgevoerd.
Nagenoeg alle verdachten hebben verklaard dat zij geen herinneringen hebben aan specifieke sorteerproeven.
De rechtbank heeft daarom bij het beoordelen van ieder tenlastegelegd feit in het dossier gezocht naar uitzonderingen hierop, dat wil zeggen: naar zaken waaraan de herinnering is verankerd in bijzondere omstandigheden van het geval, die konden maken dat de verdachte zich die bewuste zaak herinnert en daarvan kan zeggen, of dat een of meer medeverdachten konden verklaren, dat juist die proef niet-blind is geschied. Met andere woorden: gezocht is naar verbijzondering van iedere afzonderlijke tenlastegelegde zaak
Dergelijke bijzonderheden heeft de rechtbank gevonden in niet meer dan een viertal zaken. Van belang in de strafzaak tegen verdachte zijn dat de zaken [naam 9] en [naam 10], [naam 11], [naam 4] en [naam 12] en [naam 5]. In alle overige zaken heeft de rechtbank zulke bijzondere omstandigheden niet aangetroffen, zodat in die zaken niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd, dat elk opzet bij verdachte ontbreekt. Hij is er zich niet van bewust geweest, een meinedige verklaring af te leggen door ondertekening van een proces-verbaal, waarin ten onrechte is opgenomen, dat - kort samengevat - er blind gesorteerd is. Hij verkeerde in de stellige overtuiging dat hij slechts voor zijn deel in het proces-verbaal tekende, voor de specifieke handelingen die hij als helper uitvoerde. Verdachte zal mitsdien moeten worden vrijgesproken, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
In de eerste plaats betreft het hier processen-verbaal, die door de hondengeleider en verdachte, als helper, worden ondertekend. De slotzin van een dergelijk proces-verbaal begint met: ”Waarvan door ons op ambtseed/belofte…..”, waar direct onder volgt: ”De verbalisanten;” gevolgd door hun namen en hun handtekeningen.
Als ervaren politieman/verbalisant moet verdachte ervan op de hoogte zijn dat, nu in het proces-verbaal als hier bedoeld niet wordt getekend slechts voor de eigen bevindingen, hij tekent voor de juistheid van de integrale inhoud van dat proces-verbaal. Dit klemt temeer, gelet op de procedure die voor een geuridentificatieproef is voorgeschreven. Daaruit blijkt immers, dat de rollen van hondengeleider en helper bij de uitvoering van die proef onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Toegespitst op het niet-blind sorteren en gelet op de verklaringen van verdachte en van medeverdachten terzake: wanneer de helper het bord, waarop het weglegschema staat, niet uitwist en/of zich laat helpen door de geleider bij het plaatsen van de geurdragers volgens het weglegschema en/of weet dat het weglegschema op een tweede bord wel blijft staan, heeft verdachte er eveneens wetenschap van dat de proef niet blind wordt uitgevoerd.
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat, anders dan in de tenlastelegging is vermeld, niet kan worden gesteld dat er valse verklaringen in voormelde processen-verbaal zijn afgelegd in een strafzaak ten nadele van de betreffende verdachten. Integendeel, verdachten [naam 9] en [naam 10] zijn juist vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer, nu voor bewezenverklaring van het bestanddeel ”ten nadele van de verdachte” niet vereist dat het nadeel is verwezenlijkt, maar dat het kan worden verwezenlijkt.
Overwegingen inzake het bewijs van afzonderlijke feiten
Hiervoor is onder het kopje “Overweging met betrekking tot het voorhanden bewijsmateriaal” gesproken over de verbijzondering van zaken.
Voor verdachte zijn dat de volgende.
Feit 1, de zaken [naam 9] en [naam 10]
De verbijzondering van deze zaak is gelegen in het volgende.
Verdachte [medeverdachte D] heeft over deze kwestie moeten getuigen voor het Gerechtshof te Leeuwarden. Voorafgaand aan die zitting heeft hij gebeld met getuige [getuige A], die daarover heeft verklaard (blz. 90145 pv) dat hij erg verbaasd was dat [medeverdachte D] hem belde omdat hij hem slechts van naam kende en dat [medeverdachte D] duidelijk in paniek was.
[medeverdachte D] vertelde hem, aldus de getuige, dat hij bij het hof in Leeuwarden moest komen om te verklaren over de geurindentificatieproef en dat hij daarmee zat, omdat hij wist dat die proef niet blind was uitgevoerd. [medeverdachte D] vertelde dat hij dat voor 100% zeker wist, omdat alle proeven in 2005 niet blind waren verricht.
[medeverdachte D] heeft bij de RR (blz. 1104 pv) verklaard, dat [getuige A] in deze verklaring liegt, maar de rechtbank vindt de wijze waarop [getuige A] de gang van zaken in deze kwestie in zijn verklaring bij de RR omschrijft, gevoegd bij het feit dat hij geen aanwijsbaar belang heeft om hierover leugenachtig te verklaren, geloofwaardig.
Ook verdachte heeft over de zaak [naam 9]/[naam 10] een getuigenverklaring afgelegd, zowel bij de rechtbank Zwolle-Lelystad als bij het Gerechtshof te Leeuwarden
(blz. 1199 e.v. pv). Hij heeft in het onderhavige proces-verbaal verklaard dat hij zeker weet, dat deze beide proeven niet-blind zijn verricht.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de overweging met betrekking tot het voorhanden bewijsmateriaal.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank toereikend bewijs voor dit feit aanwezig.
Feit 3, de zaak [naam 11].
Uit het proces-verbaal (blz. 1196) blijkt dat verdachte over deze zaak spontaan is gaan verklaren tegenover de RR. Dat gebeurde in antwoord op de vraag of hij specifieke proeven kon noemen waarin de geurproef niet-blind werd uitgevoerd.
Verdachte noemde deze zaak, omdat naar zijn zeggen later uit technisch en tactisch onderzoek bleek, dat een andere verdachte dit feit had begaan. De rechtbank acht aannemelijk, dat zo’n omstandigheid maakt dat verdachte zich die individuele zaak nog kan herinneren en daarover kan verklaren.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de overweging met betrekking tot het voorhanden bewijsmateriaal.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank toereikend bewijs voor dit feit aanwezig.
Feit 4, de zaken [naam 4] en [naam 12].
Deze geuridentificatieproeven zijn op maandag 14 maart 2005 gehouden.
Verdachte [medeverdachte A] was in de zaak [naam 4] geleider, verdachte was helper.
Verdachte is bij de RR over deze zaken gaan verklaren (blz. 1209 e.v. pv) nadat hij zijn agenda had geraadpleegd en daarin had gezien dat hij op 9 mei 2006 door de RC in Lelystad was gehoord.
Tevens herinnerde hij zich, dat ook [medeverdachte A] en [medeverdachte D] op dezelfde dag door de RC werden gehoord. Hij meende zich te herinneren dat het om een zaak met twee verdachten ging.
Een en ander is door de RR onderzocht bij het kabinet van de rechter-commissaris in Lelystad. Het bleek inderdaad om twee verdachten te gaan, onder wie [naam 4] (blz. 2055 pv). Voorts waren verdachte en medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte D] op 9 mei 2006 door de RC gehoord.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] hebben beiden bij de RR verklaard, dat zij in dit verhoor bij de RC niets over het al dan niet blind sorteren hebben verklaard, omdat hun daarover niets gevraagd werd (blz. 90720 e.v. resp. 90810 e.v. van het pv).
Verdachte heeft bij de RR verklaard (blz. 1235 pv) dat hij weet dat hij in deze zaak het weglegschema van de geurdragers niet had uitgeveegd.
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft verklaard dat het ook in 2005 vaker voorkwam dat niet-blind werd gesorteerd, al weet hij niet of deze specifieke proef al of niet blind is verricht (blz. 90810 e.v. pv).
Verdachte [medeverdachte D] heeft verklaard dat hij niet zeker weet of hij als geleider niet op de hoogte was van de positie van de geurdragers (blz. 90825 pv).
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de hiervoor weergegeven herinnering die verdachte aan deze zaak heeft dat diens verklaring bij de RR, dat het weglegschema niet is uitgeveegd, inderdaad in het bijzonder betrekking heeft op deze kwestie.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de overweging met betrekking tot het voorhanden bewijsmateriaal.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank toereikend bewijs voor dit feit aanwezig.
Feit 5, de zaak [naam 5].
De verbijzondering van deze zaak komt allereerst naar voren uit het verhoor van verdachte bij de RR (blz. 1196 e.v. pv).
Gevraagd naar zijn herinnering aan specifieke sorteerproeven, noemde hij deze zaak als eerste.
Het betreft een zaak uit 2001 van de regiopolitie Flevoland betreffende de verwurging van een meisje van 9 jaar in Zeewolde. Hij herinnert zich deze zaak goed, omdat hij het (dode) meisje zelf uit het water heeft gehaald (blz. 1237 pv).
De sorteerproeven (er waren er uit zorgvuldigheid twee verricht, een met [medeverdachte A] en een met [medeverdachte D] als geleider) zijn niet blind uitgevoerd, aldus verdachte.
Verdachte herinnert zich dat de beide in deze zaak verrichte proeven op video zijn vastgelegd. De betreffende dvd die van deze proeven is gemaakt, is tijdens zijn verhoor bij de RR afgespeeld. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat niet te zien is dat er niet-blind werd gesorteerd, omdat de camerapositie gelijk is aan de positie van het whiteboard met daarop het weglegschema.
Verdachte typeert de proef in deze zaak als technisch volgens het boekje, maar niet blind.
Verdachte [medeverdachte A] kan zich niet herinneren of in deze zaak het bord al of niet werd omgedraaid en dus ook niet of de door hem verrichte proef al of niet blind werd uitgevoerd (blz.
90813 e.v. pv).
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de overweging met betrekking tot het voorhanden bewijsmateriaal.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank toereikend bewijs voor dit feit aanwezig.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van hetgeen hierboven overwogen is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 25 juli 2005 en op 5 augustus 2005 te Eefde, gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met een ander, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en zijn mededader schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt:
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]) en
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]),
telkens opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en zijn mededader, niet op de hoogte waren van de posities van de geurdragers en de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaringen in voormelde processen-verbaal zijn afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachten [naam 9] en [naam 10].
3.
hij op 12 november 2004 te Eefde, gemeente Gorssel, tezamen en in vereniging met een ander, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en zijn mededader schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer] opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en zijn mededader, niet op de hoogte waren van de posities van de geurdragers en de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaring in voormeld
proces-verbaal is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte [naam 11].
4.
hij op 14 maart 2005 te Eefde, gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met een ander, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en zijn mededader schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt:
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]) en
- proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]),
telkens opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en zijn mededader, niet op de hoogte waren van de posities van de geurdragers en/of de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond (sept 1997); terwijl voornoemde valse verklaringen in voormelde processen-verbaal zijn afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachten [naam 12] en [naam 4].
5.
hij op 7 december 2001 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte en zijn mededader schriftelijk op ambtseed /ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal geuridentificatie (nummer [nummer]) opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte en zijn mededader, niet op de hoogte waren van de posities van de geurdragers en de geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond (sept 1997), terwijl voornoemde valse verklaring in voormeld proces-verbaal is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte [naam 5].
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is tenlas¬tegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Feit 1 primair en feit 4 primair, telkens:
Medeplegen van:
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert,
schriftelijk persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen in een
strafzaak ten nadele van de verdachte, meermalen gepleegd,
Feit 3 primair en feit 5 primair, telkens:
Medeplegen van:
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert,
schriftelijk persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen in een
strafzaak ten nadele van de verdachte.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten in het primaire onderdeel.
Hij heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze niet (behoorlijk) wordt uitgevoerd.
Bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte daarvan heeft de rechtbank zich door de volgende overwegingen laten leiden.
Het staat buiten kijf dat het merendeel der verdachten heeft verklaard dat geuridentificatieproeven in een aanzienlijk aantal gevallen niet volgens de daarvoor geldende procedure zijn verlopen.
Het motief daarvoor was volgens nagenoeg alle verdachten kort gezegd, dat de werkdruk het blind sorteren niet toeliet.
De redenering, dat de regels voor het uitvoeren van de sorteerproef om redenen van werkdruk terzijde moesten worden gesteld, is echter om meer redenen volstrekt invalide.
Allereerst werd die werkdruk door verdachte en zijn medeverdachten zelf gecreëerd, door geen duidelijk afgebakende criteria voor de inzet van de geuridentificatieproef te stellen. Daardoor ontstond er een overvloed aan zaken, waardoor het niet mogelijk was om de vereiste aandacht te schenken aan de afzonderlijk van de praktijkproeven te houden oefenproeven met de honden. In de tweede plaats is het niet aan verdachte en zijn medeverdachten om te bepalen welke regels wel en welke niet voor naleving in aanmerking komen. Het spijt de rechtbank bijzonder dat het blijkbaar nodig is dat dit laatste nota bene aan diegenen die met het toezicht op de naleving van regels belast zijn, onder de aandacht moet worden gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat het hier een bijzonder ernstige zaak betreft, waarin strafbare feiten aan de orde zijn die het rechtssysteem en het vertrouwen dat de samenleving daarin moet kunnen hebben, ernstig ondermijnen.
Verdachten, hun raadslieden, officieren van justitie, wetenschappers, rechters en de samenleving als geheel, hebben elk op hun eigen wijze een enorme teleurstelling opgelopen, die naar mag worden verondersteld slechts geleidelijk zal wegebben.
Gebleken is, dat deze kwestie heeft geleid tot aanzienlijke gevolgen. Reeds afgedane strafzaken zijn voorgedragen voor herziening door de Hoge Raad, zich in voorarrest bevindende verdachten die in eerst instantie tot gevangenisstraf waren veroordeeld, zijn in hoger beroep vrijgesproken, om nog maar te zwijgen van het feit dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten het aanzien van en het vertrouwen in de integriteit van het opsporingsapparaat ernstig heeft geschaad. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft de manier waarop in de Groep werd gewerkt op enig moment niet meer met zijn geweten in overeenstemming kunnen brengen. Daarom is hij met zijn bezwaren naar buiten gekomen. Het is zeer de vraag of, als verdachte dat niet zou hebben gedaan, deze misstand binnen afzienbare tijd aan het licht zou zijn gekomen.
Het is de rechtbank gebleken dat verdachte als gevolg van zijn opstelling grote persoonlijke en emotionele problemen heeft ondervonden, zowel in de werk- als in de privésfeer.
Dit gegeven kan naar het oordeel echter niet leiden tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals namens verdachte is bepleit.
Ofschoon verdachte heeft verklaard dat hij bij zeer grote aantallen niet correct uitgevoerde geurproeven betrokken is geweest, wil de rechtbank het voorgaande echter wel ten voordele van verdachte laten meewerken.
Keerzijde van de openhartigheid waarmee verdachte heeft verklaard is, dat voor nagenoeg alle hem tenlastegelegde feiten bewijs in de stukken te vinden is. Gelet op het voorgaande zal dat gegeven zich niet onverkort vertalen in de hoogte van de op te leggen straf.
Hoewel de bewezen verklaarde feiten, die immers geenszins incidenten betreffen, het opleggen van een vrijheidsstraf zonder meer zou rechtvaardigen, zal de rechtbank verdachte in plaats daarvan een taakstraf opleggen, naast een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Hoewel die laatste straf door het de officier van justitie niet is gevorderd, acht de rechtbank het opleggen van die strafsoort in deze zaak op zijn plaats, gelet op het ernstige karakter van deze feiten en de aanzienlijke periode waarin die feiten werden gepleegd, alsmede gelet op de bijzondere hoedanigheid waarin verdachte die feiten heeft gepleegd.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking, dat verdachte disciplinair reeds aanzienlijk is gestraft.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [naam 9] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 30.040,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder
1 tenlastegelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 207 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Verklaart de benadeelde partij [naam 9] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mrs. De Bie, voorzitter, Van der Hooft en Roessingh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 december 2007.
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken