ECLI:NL:RBZUT:2007:BC1289

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2482 Belei
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huursubsidie voor recreatiewoning en tijdelijke huur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 19 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van huursubsidie aan eiseres, die een recreatiewoning huurde. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was verweerder in deze procedure. Eiseres had in 2005 een aanvraag ingediend voor huursubsidie voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2006. De verweerder had haar in eerste instantie een huursubsidie toegekend, maar later herzien op basis van het feit dat de woning een recreatieve bestemming had en niet permanent bewoond mocht worden. De rechtbank oordeelde dat de huurder in aanmerking komt voor huursubsidie als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Aangezien de huur van de recreatiewoning 'naar zijn aard tijdelijk' was, kwam eiseres niet in aanmerking voor huursubsidie. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had besloten de huursubsidie te herzien, omdat eiseres niet als huurder in de zin van de wet kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 06/2482 Belei
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te [plaats],
eiseres,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 oktober 2006 (kenmerk: Boba Pas_23/3a/299).
2. Feiten
Op 20 april 2005 is door eiseres een aanvraag om huursubsidie gedaan voor de door haar op 1 mei 2005 te betrekken woning op het adres [adres en plaats].
Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft verweerder aan eiseres over het subsidietijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 een huursubsidie van € 261,11 toegekend.
Bij besluit van 26 augustus 2005 heeft verweerder aan eiseres over het subsidietijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 een huursubsidie toegekend van € 1.538,04.
Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 30 augustus 2005 – voor zover thans van belang – de huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2004 – 1 juli 2005 en over het subsidietijdvak van 1 juli 2005 – 1 januari 2006 herzien en nader vastgesteld op nihil, op de grond dat de woning niet passend is in de zin van de Huursubsidiewet (hierna: de wet; thans: de Wet op de huurtoeslag).
Het daartegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij het thans bestreden besluit gegrond verklaard, omdat aan de primaire besluiten ten onrechte ten grondslag is gelegd dat de woning niet passend zou zijn. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat eiseres niettemin geen recht heeft op huursubsidie over de genoemde tijdvakken, omdat verweerder op grond van informatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo is gebleken dat de woning een recreatiewoning is en daarmee geen woning in de zin van artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet.
3. Procesverloop
Namens eiseres is door mr. O.S. van Leijenhorst te Ermelo bij brief van 14 november 2006 beroep ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Eiseres heeft nog een nader stuk ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 oktober 2007, waar namens eiseres mr. Van Leijenhorst is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te ‘s-Gravenhage.
4. Motivering
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, ten eerste, van de wet wordt onder huurder verstaan een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de wet wordt ambtshalve of op aanvraag aan een huurder huursubsidie toegekend over het subsidietijdvak, als aan de bepalingen in de daarop volgende artikelen wordt voldaan.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet wordt slechts huursubsidie toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet kan de toekenning van huursubsidie worden herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was tot herziening van de toegekende huursubsidie. De rechtbank dient daartoe de vraag te beantwoorden of eiseres kan worden aangemerkt als huurder in de zin van artikel 1, eerste lid, onder d, van de wet en, meer in het bijzonder, of sprake is van een gebruik van de woning door eiseres dat naar zijn aard van korte duur is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de Memorie van Toelichting op dit artikellid (Kamerstukken II 1996 – 1997, 25 090, nr. 3) komt de huurder in aanmerking voor huursubsidie als is voldaan aan de in de wet gestelde voorwaarden. Als de huur 'naar zijn aard tijdelijk is', komt de huurder niet voor subsidie in aanmerking. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan de huur van een vakantiehuisje, waarvoor geen subsidie wordt verstrekt, tenzij blijkt dat de gemeente een ontheffing voor permanente bewoning heeft verleend.
Blijkens de brief van 28 augustus 2006 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo aan verweerder heeft de woning van eiseres een recreatieve bestemming. De woning mag niet permanent worden bewoond. Dat zou slechts anders zijn indien daarvoor vrijstelling zou zijn verleend aan eiseres, hetgeen niet het geval is, zo staat in die brief.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van eiseres van de woning moet worden aangemerkt als naar zijn aard van korte duur. De rechtbank ziet geen verschil tussen een vakantiehuisje waarvoor geen ontheffing voor permanente bewoning is verleend, als genoemd in de Memorie van Toelichting, en de onderhavige recreatiewoning.
Gelet hierop kan het betoog van eiseres dat zij met de verhuurder van de woning zou hebben afgesproken om de woning – al dan niet na stilzwijgende verlenging van de huurovereenkomst – permanent te bewonen, niet leiden tot een ander oordeel.
Eiseres heeft in dit verband nog betoogd dat de door verweerder gestelde voorwaarde dat permanente bewoning van het gehuurde toegestaan moet zijn, geen steun vindt in de wet en de toelichting daarop. De rechtbank volgt dit betoog echter niet, reeds omdat een en ander expliciet is opgenomen in de Memorie van Toelichting op artikel 1, eerste lid, van de wet.
Ook het betoog van eiseres dat de huur van een recreatiewoning niet per definitie leidt tot een gebruik dat naar zijn aard van korte duur is, kan niet leiden tot een ander oordeel. Al hetgeen eiseres in dat verband heeft aangedragen heeft betrekking op huurovereenkomsten en rechtsbescherming van de huurder naar burgerlijk recht. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet zonder meer worden aangenomen dat dit van overeenkomstige toepassing is op de onderhavige zaak, die de aanwending door een bestuursorgaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid behelst.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als huurder in de zin van artikel 1, eerste lid, onder d, van de wet.
Daarvan uitgaande heeft verweerder zich bevoegd mogen achten om de toegekende huursubsidie te herzien.
Voorts ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het beroep is ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. J.H. van Breda en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2007 in tegenwoordigheid van P.M. Saedt als griffier.