ECLI:NL:RBZUT:2008:BC1796

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/060250-04 (TUL bijzondere voorwaarde)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Borgerhoff Mulder
  • mr. Van Harreveld
  • mr. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf wegens onterecht opgelegde proeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 2 januari 2008 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf die aan de veroordeelde was opgelegd. De vordering was ingediend door de officier van justitie, die stelde dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarde die aan de voorwaardelijke straf was verbonden. Deze bijzondere voorwaarde hield in dat de veroordeelde zich diende te houden aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden, maar heeft ook geconstateerd dat de proeftijd van drie jaar, die aan de bijzondere voorwaarde was gekoppeld, niet in overeenstemming was met de wetgeving. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de proeftijd in dergelijke gevallen maximaal twee jaar mag zijn. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vordering tot tenuitvoerlegging in strijd was met een behoorlijke rechtsbedeling, omdat deze was gebaseerd op een niet-naleving die zich voordeed in het derde jaar van de proeftijd, terwijl de vordering niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, waarmee de veroordeelde niet verder werd gestraft voor de overtreding van de bijzondere voorwaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Parketnummer: 06/060250-04 (TUL bijzondere voorwaarde)
verschenen – oip
BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
In de zaak van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [1963] te Ermelo ,
wonende te [adres] (als aangegeven door veroordeelde ter terechtzitting).
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 december 2007.
Overwegingen
De rechtbank heeft te beslissen op een op 22 november 2007 ter griffie ingediende vordering van de officier van justitie gedateerd 10 augustus 2007, strekkende tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd bij het - onherroepelijke - vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 21 januari 2005 in de zaak tegen veroordeelde [veroordeelde], voornoemd, wegens het niet naleven van de bijzondere voorwaarde.
Veroordeelde is bij dit - op tegenspraak gewezen - vonnis onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar ten aanzien van de bijzondere voorwaarde en twee jaar ten aanzien van de algemene voorwaarde, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften die hem worden gegeven door of namens de reclassering Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen. De veroordeelde zal zich dan ook houden aan regels die hem door of namens de leiding die de behandeling uitvoert zullen worden gegeven.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze is gebaseerd op overtreding van de bijzondere voorwaarde tijdens een driejarige proeftijd als voormeld en deze proeftijd is ingegaan op 5 februari 2005.
De vordering is gebaseerd op een afloopbericht toezicht van de Stichting Cad te Zwolle, d.d. 25 juli 2007, van N. Talsma, reclasseringswerker.
Uit voormeld afloopbericht blijkt dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Voortzetting van het contact wordt niet langer wenselijk geacht.
De officier van justitie heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging moet worden gelast van 10 maanden gevangenisstraf, omdat veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarde heeft gehouden.
Door veroordeelde is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij in de betrokken periode van echt is gescheiden, waardoor het enige tijd emotioneel niet goed met hem ging en hij zich niet goed aan afspraken heeft kunnen houden. Momenteel gaat het weer beter met hem.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 oktober 2006 (NS 2007, 419) heeft overwogen dat “moet worden aangenomen dat artikel 14b lid 2 Wetboek van Strafrecht bij vergissing niet is aangepast aan de nieuwe nummering van artikel 14c lid 2 Wetboek van Strafrecht. Artikel 14b lid 2 Wetboek van Strafrecht moet dus, voor zover hier van belang, worden gelezen als volgt: “De proeftijd bedraagt in de gevallen bedoeld in artikel 14c, eerste lid en tweede lid, onder 3° en 5°, ten hoogste twee jaren en in de overige gevallen ten hoogste drie jaren.”
Gelet op het vorengenoemde arrest van de Hoge Raad, had aan de bijzondere voorwaarde die aan veroordeelde is opgelegd, niet een proeftijd van drie jaren gekoppeld mogen worden. De rechtbank acht het tegen deze achtergrond in strijd met een behoorlijke rechtsbedeling om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, omdat deze blijkens de stukken kennelijk slechts is gebaseerd op niet naleving van de bijzondere voorwaarde in het derde jaar van de proeftijd, althans omdat de vordering niet is ingediend binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd van de tweejarige proeftijd.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Aldus beslist door:
mr. Borgerhoff Mulder voorzitter, mr. Van Harreveld en mr. Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Boksem, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2008.