RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/460287-07 en 06/802617-07
Uitspraak d.d.: 25 januari 2008
Tegenspraak / dip / dip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1974],
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2008.
Voeging meerdere dagvaardingen
Ter terechtzitting heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder de parketnummers 06/460287-07 en 06/802617-07 tegen verdachte aangebrachte zaken.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Parketnummer: 06/460287-07
zij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 27 maart 2007 tot en met 11
april 2007, te Zutphen, althans in Nederland, een overschrijvingskaart van de
Postbank ten name van [slachtoffer A] - zijnde een geschrift dat bestemd was om
tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk op die overschrijvingskaart een bedrag van
500 Euro heeft ingevuld en/of een rekeningnummer van [naam] heeft ingevuld
en/of die overschrijvingskaart heeft voorzien van een handtekening welke moest
doorgaan voor die van die [slachtoffer A], zulks met het oogmerk om dat geschrift
als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(incident 1)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 11 april 2007, te Zutphen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of 350
Euro, althans 300 Euro, in elk geval geld en/of een goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte; (incident 2)
art 310 Wetboek van Strafrecht
zij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 13 mei 2007 tot en met 14
mei 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen 5000 Euro, in elk geval geld, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte; (incident 3)
art 310 Wetboek van Strafrecht
zij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 06 december 2006, te Zutphen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 20 Euro, in
elk geval geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer E] en/of 25 Euro,
in elk geval geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer F], in elk
geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte; (parketnummer
800338-07, incident 1)
art 310 Wetboek van Strafrecht
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 november 2006
tot en met 11 december 2006, te Zutphen, (telkens) met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 55 Euro, althans geld en/of een
Iris-cheque en/of een aantal Blokker-bonnen en/of een Rockswaardebon en/of een pakje sigaretten en/of één zilveren ketting met medaillon en/of twee medaillons en/of trouwringen, althans sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer G], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(parketnummer 800338-07, incident 2)
art 310 Wetboek van Strafrecht
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot
en met 1 januari 2007, te Zutphen, (telkens) met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden hanger en/of drie
gouden (heren)ringen en/of een collier en/of een armband, in elk geval
sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer H], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte; (parketnummer 800338-07, incident 3)
art 310 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer: 06/802617-07
zij op of omstreeks 10 juli 2007, te Eefde, althans in de gemeente Lochem,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 70 Euro, in
elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer I], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; (incident 1)
art 310 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde van parketnummer 06/460287-07 en het ten laste gelegde van parketnummer 06/802617-07 heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 06/460287-07
zij op een tijdstip in de periode van 27 maart 2007 tot en met 11 april 2007, te Zutphen, een overschrijvingskaart van de Postbank ten name van [slachtoffer A] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk op die overschrijvingskaart een bedrag van 500 Euro ingevuld en een rekeningnummer van [naam] ingevuld en die overschrijvingskaart voorzien van een handtekening welke moest doorgaan voor die van die [slachtoffer A], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
zij op 11 april 2007, te Zutphen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [slachtoffer B];
zij op een tijdstip in de periode van 13 mei 2007 tot en met 14 mei 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5000 Euro, toebehorende aan [slachtoffer C] en [slachtoffer D];
zij op tijdstippen op 6 december 2006, te Zutphen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 20 Euro, toebehorende aan [slachtoffer E] en 25 Euro, toebehorende aan [slachtoffer F];
zij op tijdstippen in de periode van 22 november 2006 tot en met 11 december 2006, te Zutphen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en een Iris-cheque en een aantal Blokker-bonnen, toebehorende aan [slachtoffer G];
zij op een tijdstip in de periode van 1 mei 2006 tot en met 1 januari 2007, te Zutphen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie gouden herenringen en een collier en een armband, toebehorende aan [slachtoffer H];
Parketnummer 06/802617-07
zij op 10 juli 2007, te Eefde, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 70 Euro, toebehorende aan [slachtoffer I].
Motivering bewezenverklaring
Deze bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaringen van verdachte (pagina’s 40, 51, en 61/64, behorend bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd PL0631/07-204206, pagina 18, behorend bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd PL0631/07-200307, de verklaringen, mutatienummer PL0631/07-267935, in het aanvullend procesverbaal genummerd PL0631/07-200307A en pagina 17, behorend bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd PL0633/07-206423), de aangiftes van [naam] (namens zijn moeder [slachtoffer A]), [slachtoffer B] en [slachtoffer D] (respectievelijk de pagina’s 27/28, 46/47 en 55/56, behorend bij voornoemd proces-verbaal genummerd PL0631/07-204206), de aangiftes van [slachtoffer E], [slachtoffer G] en [slachtoffer H] (respectievelijk de pagina’s 14, 22 en 27/28, behorend bij voornoemd proces-verbaal genummerd PL0631/07-200307) en de aangifte van [slachtoffer I] (pagina12, behorend bij voornoemd proces-verbaal PL0633/07-206423).
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts gebaseerd op de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting. Ten aanzien van de verklaring van verdachte dat zij de mobiele telefoon van aangever [slachtoffer B] heeft weggenomen, overweegt de rechtbank dat dit niet bewezen kan worden verklaard, nu uit de aangifte naar voren komt dat de telefoon ongeveer medio maart 2007 zou zijn weggenomen en dit buiten de ten laste gelegde periode valt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 5 dat zij zich heeft gebaseerd op de verklaringen van de verdachte, te meer nu deze consistent zijn en verdachte op de terechtzitting de indruk heeft gegeven schoon schip te willen maken. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij bij aangever [slachtoffer H] niet meer heeft gestolen dan drie ringen en een armband, acht de rechtbank mede bewezen de diefstal van de ketting, nu verdachte dit op 21 mei 2007 ten overstaan van de politie heeft toegegeven (pagina 62, behorend bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd PL0631/07-204206).
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Parketnummer 06/460287-07
Feit 1: valsheid in geschrift;
Feiten 2, 3: diefstal;
Feit 4: diefstal, meermalen gepleegd;
Feiten 5, 6: diefstal;
Parketnummer 06/802617-07
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle haar ten laste gelegde en ad informandum gevoegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde, dat verdachte zich zal stellen onder toezicht van de reclassering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie veel te fors is. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte als alleenstaande de zorg heeft voor kleine kinderen, te weten een baby van 2½ maand en twee kinderen van respectievelijk 6 en 13 jaar. Er is een plan van aanpak opgesteld met betrekking tot het zorg/opvangsysteem. Dit systeem staat net helemaal op poten. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit doorbreken en voor de kinderen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot gevolg hebben. Verder heeft verdachte gehandeld onder druk van haar toenmalige partner. Ze was bang voor hem en kon geen weerstand tegen hem bieden.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich over een reeks van maanden schuldig gemaakt aan een aanmerkelijk aantal diefstallen. Zijn diefstallen in het algemeen al strafbare feiten die als ernstig worden beoordeeld, in het geval van verdachte gaat het veelal over diefstallen bij oudere en ook hulpbehoevende mensen, en in alle gevallen over diefstallen van personen die aan verdachte hun vertrouwen hadden geschonken. Zij lieten verdachte, die bij hen werkzaam was als (alfa)hulp, immers in hun huis, in sommige gevallen ook wanneer zij zelf niet thuis waren. Verdachte heeft van die vertrouwensrelatie misbruik gemaakt door op zoek te gaan naar geld en goederen van haar gading. Dat rekent de rechtbank haar ernstig aan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij moest stelen van haar partner, teneinde in hun behoefte aan harddrugs te kunnen voorzien. De rechtbank overweegt daaromtrent dat dat verdachte geenszins vrijpleit. Bovendien was ook zijzelf verslaafd aan harddrugs en stal zij dus tevens om in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat op dit soort feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, op zijn plaats is. Verdachte is reeds eerder voor diefstallen veroordeeld en laat zich door die veroordelingen kennelijk niet weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen.
Anderzijds is, zoals uit het dossier en ter zitting is gebleken, inmiddels hulpverlening op gang gekomen en in dat kader is een uitgebreid netwerk rondom verdachte en haar kinderen gebouwd, wat zou worden tenietgedaan door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Tenslotte is gebleken dat de relatie met eerdergenoemde partner inmiddels is beëindigd.
In die omstandigheden vindt de rechtbank aanleiding om verdachte een straf op te leggen als na te melden, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact. Dat is echter voor verdachte een laatste kans om te laten zien dat het haar ernst is met de door haar aangekondigde verbeterde levenswijze.
Ad informandum gevoegde zaken
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, bekend onder de parketnummers 06/460287-07 (incident 1) en 06/802617-07 (incidenten 2 en 3), nu aannemelijk is geworden dat verdachte deze feiten heeft gepleegd - verdachte heeft deze feiten immers ter terechtzitting bekend - en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor die feiten geen verdere strafvervolging zal volgen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer D], [adres en woonplaats], heeft zich met betrekking tot parketnummer 06/460287-07 met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.350,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het onder 3 (parketnummer 06/460287-07) bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
De benadeelde partij [slachtoffer G], [adres en woonplaats], heeft zich met betrekking tot parketnummer 06/460287-07 met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 555,50 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 (parketnummer 06/460287-07) bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 95,-. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: - € 30,- voor geld, € 50,- voor de Iris-cheque en € 15,- voor drie Blokkerbonnen.
Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Deze benadeelde partij zal in het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dat deel van de vordering geen betrekking heeft op een bewezen verklaard feit en aan de benadeelde partij derhalve geen rechtstreekse schade is toegebracht door een bewezen verklaard feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering.
De benadeelde partij [slachtoffer H], [adres en woonplaats], heeft zich met betrekking tot parketnummer 06/460287-07 met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 3.250,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde.
Uit de stukken komt naar voren dat de benadeelde partij haar schade heeft berekend op
f. 5.750,-. Omgerekend komt dit overeen met € 2.609,24. Voorts komt uit de stukken naar voren dat de benadeelde partij van de verzekering een bedrag van € 2.500,- heeft ontvangen, hetgeen op het schadebedrag in mindering dient te worden gebracht. De resterende schadevordering bedraagt dan € 109,24.
De rechtbank schat, rekening houdend met het feit dat de diefstal van de gouden hanger, waarvan de waarde is geschat op f. 900,- (overeenkomend met € 408,40) niet is bewezen, de resterende schade op € 100,- en zal in zoverre de vordering toewijzen. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. De benadeelde partij is voor het overblijvende bedrag van € 9,24 niet-ontvankelijk in haar vordering.
Voor zover meer of anders is gevorderd moet de vordering als in zoverre ongegrond worden afgewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer I], [ adres en woonplaats], heeft zich met betrekking tot parketnummer 06/802617-07 met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 70,- gevoegd in het strafproces.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van de genoemde slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 225 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 van parketnummer 06/460287-07 ten laste gelegde en het ten laste gelegde van parketnummer 06/802617-07 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij Bedrag
1. [slachtoffer D] (girorekeningnummer [nummer]) € 3.350,-
2. [slachtoffer G] (bankrekeningnummer [nummer]) € 95,-
3. [slachtoffer H] (bankrekeningnummer [nummer]) € 100,-
4. [slachtoffer I] (bankrekeningnummer [nummer]) € 70,-.
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende slachtoffers te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij Bedrag vervangende hechtenis
1. [slachtoffer D] € 3.350,- 46 dagen
2. [slachtoffer G] € 95,- 1 dag
3. [slachtoffer H] € 100,- 2 dagen
4. [slachtoffer I] € 70,- 1 dag
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh, voorzitter, Hemrica en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2008.