ECLI:NL:RBZUT:2008:BC3142

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-486003-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Kleinrensink
  • Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in fraudezaak met betrekking tot niet-gemelde werknemers

In de zaak voor de Rechtbank Zutphen, sector Straf, is op 30 januari 2008 uitspraak gedaan in een fraudezaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het niet melden van werknemers aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 januari 2002 en 27 oktober 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat er doorzoekingen hebben plaatsgevonden op het woon- en bedrijfsadres van de verdachte op 27 oktober 2005, waarna de verdachte als 'verdachte' kon worden aangemerkt. De dagvaarding werd op 28 december 2007 uitgereikt. De rechtbank overwoog dat het tijdsverloop in deze zaak ongewenst lang was, maar niet zodanig dat dit de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de termijn mogelijk tot strafvermindering zou kunnen leiden, maar dat dit niet van toepassing was in deze zaak.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen werknemers in dienst had en dat de Poolse getuigen, die in de tenlastelegging werden genoemd, zelfstandig ondernemers waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en het bewijs in het dossier beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De getuigenverklaringen waren te vaag en er was geen overtuigend bewijs voor een gezagsverhouding of het ontvangen van loon door de genoemde Poolse werknemers. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastelegging had begaan.

De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. Borgerhoff Mulder, en in aanwezigheid van de griffier Beers-de Badts.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/486003-05
Uitspraak d.d.: 30 januari 2008
tegenspraak/dnip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte].
geboren op [plaats 1960],
wonende te [adres].
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 januari 2008.
2. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir vooropgesteld dat ondanks het tijdsverloop van het strafrechtelijk onderzoek geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM en dat het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk is in zijn vervolging.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt en stelt vast
- dat het tenlastegelegde de periode van 1 januari 2002 tot respectievelijk 2 mei 2005 en 27 oktober 2005 omspant;
- dat op 27 oktober 2005 doorzoekingen hebben plaatsgevonden op het woon- en bedrijfsadres van verdachte en dat het voor verdachte vanaf dat moment duidelijk moet zijn geworden dat hij als “verdachte” kon worden aangemerkt;
- dat verdachte op 15 december 2005 door de verbalisanten is gehoord;
- dat de dagvaarding op 28 december 2007 is uitgereikt.
Bezien tegen de achtergrond van de arresten van de Hoge Raad van 3 oktober 2000,
LJN: AA7309, NJ 2000, 721 en van 9 november 2004, LJN: AR3050, moet daaruit worden
geconcludeerd, dat niet binnen twee jaar in deze zaak het eindvonnis in eerste aanleg wordt
gewezen, nu dat op 30 januari 2008 is gedateerd en de twee jaars termijn, zij het in geringe
mate, is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop in deze zaak
weliswaar ongewenst lang is geweest maar, rekening houdend met het tijdrovende karakter
en complexiteit van fraudezaken in zijn algemeenheid, niet zodanig dat dit een
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg zou moeten hebben.
Bij een eventuele strafoplegging zou de overschrijding wel tot strafvermindering kunnen leiden.
Ten aanzien van de omissie dat is nagelaten binnen drie dagen een schriftelijk bevel van de verlenging van het bevel observatie uit te schrijven, overweegt de rechtbank als volgt.
Het voorschrift dat een verlenging van het bevel observatie niet binnen drie dagen schriftelijk is gegeven, is geen waarborgsnorm voor de burger, maar een instructienorm voor de overheid. Nu het bevel van de verlenging mondeling tijdig was gegeven door de juiste autoriteit (de officier van justitie), maar te laat schriftelijk is bevestigd, is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens te respecteren belang geschonden en is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging.
3. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met
02 mei 2005 in de gemeente(n) Gendringen en/of Wisch en/of Oude IJsselstreek en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als werkgever in de zin van de Werkeloosheidwet, de Ziektewet en/of de Wet op de
Arbeidongeschiktheidsverzekering, de aanvang en/of beëindiging van werkzaamheden door één of meer verzekerden/werknemers, te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of (andere) Poolse verzekerden/werknemers opzettelijk niet heeft medegedeeld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen betekenis
is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd
art 58 lid 2 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met
27 oktober 2005 in de gemeente(n) Gendringen en/of Wisch en/of Oude IJsselstreek en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk zijn verplichting ingevolge artikel 10 lid 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen om als werkgever, met inachtneming van de door de Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid daaromtrent gestelde regels aan het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen opgave te doen van het door (al) zijn werknemers genoten loon, niet, niet juist en/of niet volledig is nagekomen;
art 13 lid 1 ahf/ond a Loonadministratiebesluit
art 10 lid 2 Coördinatiewet sociale verzekeringen
art 17a lid 2 Coördinatiewet sociale verzekeringen
4. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde en gevorderd verdachte voor feit 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren.
Ter motivering heeft de officier daartoe aangevoerd dat wat het onder 1 tenlastegelegde betreft verdachte ook niet kan worden verweten dat hij als werkgever de aanvang of beëindiging van werkzaamheden van de daar genoemde Polen [naam 1] en [naam 2] niet heeft meegedeeld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Vast staat immers dat deze Polen niet hebben beschikt over een tewerkstellingsvergunning zoals is bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, terwijl dat voor de verzekeringsplicht voorwaarde is. Immers, op grond van artikel 16a van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 is niet verzekerd, de vreemdeling die arbeid verricht zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daaruit voortvloeit dat verdachte daarom van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Datzelfde lot treft naar het oordeel van de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde. Daargelaten dat niet is gebleken dat de betreffende Polen over tewerkstellingsvergunningen beschikten als hiervoor bedoeld, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, dat zij als werknemer bij verdachte in dienst waren. Met name biedt het strafdossier onvoldoende aanknopingspunten voor het bestaan van een gezagsverhouding en het ontvangen van loon.
De getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard, dat verdachte Poolse werknemers in dienst heeft gehad, dat zij zeven dagen per week werkten en dat zij per week 250 Euro van verdachten ontvingen. Uit deze verklaring valt, bezien in het licht van hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard, echter niet genoegzaam af te leiden dat er sprake was van loon en een gezagsverhouding.
Ook overigens is in het dossier te weinig overtuigend bewijsmateriaal te vinden. De in dit verband door getuige [getuige 2] afgelegde verklaring is te vaag en uit de observaties valt slechts op te maken, dat bij verdachte thuis te [woonplaats] en bij zijn werkplaats te [plaats], dagelijks vele personen in- en uitliepen.
De Poolse getuige [naam 2] heeft onder meer verklaard, dat hij zelfstandig ondernemer is en in Polen een winkel heeft. Hij werkt niet bij [verdachte] en krijgt geen geld van hem. Hij is handelaar en komt regelmatig naar Nederland om meubels te kopen. Hij doet dit al 5 à 6 jaar op deze manier en als hij in Nederland is slaapt hij bij [verdachte].
De Poolse getuige [naam 1] heeft in zijn eerste verhoor verklaard, dat hij zelf in Polen een stoffeerderij heeft. Hij werkt niet voor [verdachte] en krijgt geen geld. Hij kent [verdachte] al tien jaar uit de tijd dat [verdachte] in Polen bij de stoffeerderij kwam waar hij toen werkte.
Verdachte heeft ter terechtzitting zelf zijn verdediging gevoerd en onder meer het volgende verklaard.
Hij is getrouwd met een Poolse en eigenaar van de eenmanszaak [naam bedrijf], gevestigd in [plaats], met als bedrijfsomschrijving onder meer “Het verhandelen van hoofdzakelijk gebruikte meubels”. Via zijn vrouw heeft hij veel contacten met Polen. Als hij in Polen komt is het gebruikelijk dat hij eet en slaapt bij de Polen thuis. Die gastvrijheid biedt hij de Polen ook als ze in Nederland zijn, onder voorwaarde dat zij, in verband met zijn gezinsleven, het huis overdag verlaten.
Hij ontkent dat de Polen bij hem in dienst geweest zijn. De Pool [naam 1] is een zelfstandig ondernemer in Polen en heeft daar een winkel. Hij komt al jaren regelmatig naar Nederland om hier meubels bij particulieren en kringloopwinkels op te kopen. Deze meubels mocht hij - indien nodig - in de werkplaats van verdachte in [plaats] vermaken en opknappen en klaarmaken voor transport naar Polen.
Volgens verdachte heeft hij de Pool [naam 2] naar Nederland laten komen omdat verdachte plannen had in Polen een fabriekje te beginnen. Hij wilde kijken of hij [naam 2] als stoffeerder daar kon gebruiken. [naam 2] is nog geen veertien dagen bij hem geweest en was voordien nog niet eerder in het buitenland geweest.
Het voorgaande brengt met zich dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en dient hij hiervan te worden vrijgesproken.
6. Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. Borgerhoff Mulder, voorzitter,
mr. Kleinrensink en mr. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van Beers-de Badts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2008.
Mr. Borgerhoff Mulder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen