ECLI:NL:RBZUT:2008:BC3665

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580278-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Bie
  • mr. Van der Hooft
  • mr. Vaandrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De veroordeling van een verdachte voor deelname aan een criminele organisatie en handel in harddrugs

Op 6 februari 2008 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van handel in harddrugs. De verdachte, geboren in 1954 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 december 2006 tot en met 29 mei 2007 in de gemeenten Harderwijk en Ermelo opzettelijk grote hoeveelheden cocaïne, heroïne en methadon te hebben verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij deel uitmaakte van een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder de handel in deze verdovende middelen.

De rechtbank overwoog dat voor het bewijs van een misdadige organisatie onder andere het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking van belang is. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een dergelijk gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij de verdachte hand- en spandiensten verleende en zijn woning als verkooppunt ter beschikking stelde. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank oordeelde dat de georganiseerde handel in verdovende middelen met kracht bestreden moet worden, en dat de verdachte, hoewel hij een ondergeschikte rol speelde, bijdroeg aan de instandhouding van de verslaving van vele drugsverslaafden in de regio.

De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een briefje met notities over drugs en munitie, die in strijd zijn met het algemeen belang en de wet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Zutphen, waarbij de rechters mr. De Bie, mr. Van der Hooft en mr. Vaandrager aanwezig waren, en de griffier Van Aalst de zitting bijwoonde.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580278-07
Uitspraak d.d.: 6 februari 2008
Tegenspraak/ dip - onip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats 1954],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 september 2007 en 23 januari 2008.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
2006 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad:
(grote) (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne
en/of heroïne en/of methadon, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2006 tot en met 29 mei 2007 in
de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van één of meer natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk:
het (telkens) opzettelijk inkopen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben, van (grote) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of heroïne
en/of methadon, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 mei 2007 in
de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk:
het telkens opzettelijk inkopen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben, van een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat niet kan worden gesproken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met gemeenschappelijke regels en doelstellingen waarbij druk kan worden uitgeoefend op individuele leden, aan welke eisen voldaan moet zijn wil men kunnen spreken van een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hierover het volgende:
Voor het bewijs dat er sprake is van een misdadige organisatie zal onder meer betekenis toekomen aan het meer duurzaam en gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat er een dergelijk gestructureerd karakter van samenwerking bestond. Zij leidt dit onder meer af uit het volgende. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen blijkt, dat gedurende ongeveer een half jaar de gebroeders [naam] drugs inkochten en bij de verkoop daarvan gebruik maakten van diverse “lopers” waaronder verdachte, die bestelde drugs bij de klant afleverde, alsmede van diverse woningen, waaronder die van verdachte, waar klanten hun bestelde drugs kwamen afhalen. Onder meer verdachte kreeg als beloning voor zijn diensten drugs.
Op grond hiervan kan gezegd worden dat er sprake is van het door verdachte deelnemen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en kan het verweer niet slagen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de periode van het voorarrest alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast eventueel een werkstraf.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte gedurende vijf maanden met grote regelmaat hand- en spandiensten vervulde in de criminele organisatie door harddrugs naar van tevoren afgesproken plaatsen te vervoeren. Daarnaast stelde hij zijn woning ter beschikking aan de criminele organisatie als verkooppunt. De beloning voor zijn diensten kreeg verdachte steeds in de vorm van cocaïne. Hij had een faciliterende en uitvoerende rol in de organisatie.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat stoffen als cocaïne en heroïne, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Verdachte heeft hierin een, zij het ondergeschikte, rol gespeeld en bijgedragen tot de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugsverslaafden in de gemeente Harderwijk en omgeving.
Alles afwegende, en mede gezien zijn documentatie en het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, aangezien zij van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, mede gezien de rol van verdachte en de opgelegde straf bij medeverdachten met een soortgelijke rol in de organisatie. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een werkstraf op te leggen.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het aan verdachte toebehorende briefje met notities over drugs is een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid. De bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit aangetroffen munitie is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- munitie, kleur: brons, 9mm
- een wit briefje met notities over drugs.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mr. Van der Hooft en mr. Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2008.