ECLI:NL:RBZUT:2008:BC3863
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Harreveld
- P. Prisse
- J. Gilhuis
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte in de D'n Anwas-affaire wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 februari 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de D'n Anwas-affaire. Het openbaar ministerie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in zeer ernstige mate was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de termijn van meer dan zeven jaar tussen de aanvang van het gerechtelijk vooronderzoek en de dagvaarding onacceptabel was, vooral gezien de aard van de beschuldigingen en de impact op de verdachte.
De rechtbank stelde vast dat de vertraging in de procedure niet alleen te wijten was aan de complexiteit van de zaak, maar ook aan de inactiviteit van het openbaar ministerie. De verdachte had recht op een snelle berechting, en de lange duur van de procedure had zijn belangen ernstig geschaad. De rechtbank benadrukte dat de redelijke termijn in beginsel op twee jaar kan worden gesteld, maar dat in dit geval de termijn aanzienlijk was overschreden zonder dat er een goede rechtvaardiging voor deze vertraging was.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verdachte bij niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zwaarder wogen dan het belang van de maatschappij bij vervolging. Dit leidde tot de beslissing om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters M. van Harreveld, P. Prisse en J. Gilhuis, en werd in tegenwoordigheid van griffier Jansen uitgesproken op de openbare terechtzitting.