RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580181-07
Uitspraak d.d.: 8 februari 2008
tegenspraak/ dip
[verdachte],
geboren te [plaats 1972],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 januari 2008.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2007 in de gemeente Oldebroek opzettelijk brand heeft gesticht en/of opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in/aan een woning, althans een pand (gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar - opzettelijk benzine en/of slaolie door/in de genoemde woning, althans pand gesprenkeld en/of gegoten en/of verspreid en/of - (vervolgens) de vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de damp van benzine, althans met benzine en/of
slaolie, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemde woning, althans pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand en/of (een) ontploffing(en) is/zijn ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer nabij gelegen pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat/die nabijgelegen pand(en) bevindende perso(o)n(en) en/of de ter plaatse gekomen brandweerlieden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 23 maart 2007 in de gemeente Oldebroek met het oogmerk om zich of een ander te nadele van de verzekeraar Fortis Verzekeringen Nederland NV, wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft sticht of een ontploffing teweeg heeft gebracht in enig tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten het pand/woning gelegen aan de [adres], hebbende verdachte opzettelijk benzine en/of slaolie door/in de genoemde woning, althans pand gesprenkeld en/of gegoten en/of verspreid en/of (vervolgens) de vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de damp van benzine, althans met benzine en/of slaolie, althans met (een) brandbare stof(fen),
Artikel 328 wetboek van strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
1. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de -navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0610/07-221032, gesloten en getekend op 27 december 2007.
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
a. Het stamproces-verbaal (p. 5-21);
b. Het proces-verbaal brandonderzoek (p. 63-97);
c. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] (p. 120-121);
d. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] (p.156);
e. Het proces-verbaal van aangifte (p. 59-61);
f. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op donderdag 18 oktober 2007 omstreeks 11.28 uur (p. 198-200);
g. De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
2. Uit de bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid:
3. Uit het stam-procesverbaal blijkt dat de politie op vrijdag 23 maart 2007 om 19.43 uur een melding kreeg van een uitslaande brand in een woning aan de [adres] te Oldebroek. (p. 5) Ter hoogte van de woning staan op een afstand van ongeveer 10 meter meerdere belendende panden, waaronder een museumboerderij met rieten kap, en daarbij behorende schuren (p. 6)
4. [getuige 2] verklaart dat hij op 23 maart 2007 omstreeks 19.45 uur uit de museumboerderij aan de Bovenstraatweg naar buiten liep richting depot en werkplaats. Vervolgens hoorde hij glasgerinkel en “Whoom”. Hierop liep hij in de richting van het geluid en hij zag vlammen uit de dakkapel van de woning van [naam] komen. (p. 156)
5. Bij de politie verklaart [getuige 1] - zakelijk weergegeven - dat hij als vrijwilliger bij de brandweer te Oldebroek op 23 maart 2007 aanwezig was bij de brand aan de [adres] te Oldebroek. Hij zag in de keuken van de woning een kolkende rookmassa. Voor de veiligheid heeft een collega toen de ruit van de keuken ingegooid. Dit om een flash-over te voorkomen. Door de zuurstoftoevoer ontstond er een soort explosie, maar door de kapotte ruit kon de druk weg. Na het blussen zagen hij en zijn collega bij de meterkast dat de hoofdkabel gevaarlijk was beschadigd, en daarom zijn zij meteen weer naar buiten gegaan. (p. 120)
6. In het proces-verbaal brandonderzoek wordt beschreven dat de volledige bovenverdieping en het dak door de brand zijn verwoest. Beneden zijn de hal, de trap naar boven, de woonkamer, de meterkast en de slaapkamer door de brand aangetast. (p. 67)
In de woonkamer van de woning waren de achterste gordijnen van de muur afgetrokken en met een brandversneller (motorbenzine) overgoten. Bij de deur naar de woonkamer is een jerrycan met motorbenzine aangetroffen. In een slaapkamer was de muur overgoten met benzine. Op de eerste verdieping waren in een tweetal slaapkamers resten te zien van een mogelijk sprenkelspoor door branding door de vloer. Tevens is op de eerste verdieping in de linnenkast een afgesloten jerrycan met 20 liter motorbenzine aangetroffen. In de bijkeuken zijn twee vuilniszakken aangetroffen met daarin drie lege jerrycans die bij openen naar motorbenzine roken. In een van de vuilniszakken zaten 12 lege zonnebloemolieflessen. Ook werden twee blauwe nitrile handschoenen aangetroffen. (p. 69)
In het proces-verbaal wordt geconcludeerd dat door de aanwezigheid van de jerrycan met motorbenzine in de hal van de woning en de vuurbol die hierbij is ontstaan, door deze brand gevaar voor personen is ontstaan. Door de explosief snel ontwikkelende brand had door stralingswarmte en of vonkenregen de naastgelegen rieten dakbedekking van de museumboerderij kunnen ontbranden. (p.70)
7. Verdachte heeft in zijn aangifte naar aanleiding van de brand verklaard dat hij eigenaar is van de woning aan de [adres] te Oldebroek en dat hij de woning heeft gekocht van de familie [naam]. (p. 59)
8. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de brand in zijn woning heeft aangestoken, door in de woning benzine en slaolie te sprenkelen. Hij had een kaars meegenomen met het plan om die kaars vast te branden op de grond, om zo met vertraging brand te veroorzaken. (p. 200) Hij verklaart dat op het moment dat hij de aansteker aandeed om de kaars aan te steken er meteen een explosie ontstond. (p. 199)
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer 50 tot 60 liter benzine heeft ingekocht.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging
9. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
10. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat geen sprake is van opzet op het teweegbrengen van een ontploffing. Hij verwijst in dat verband naar de verklaring van verdachte bij de politie: “Op het moment dat ik mijn aansteker aan deed om de kaars aan te steken ontstond er meteen een explosie en de vlammen kwamen achter mij aan. Ik zag en hoorde ook dat het glas uit de sponningen sprong. Dit alles kwam door grote hoeveelheid benzinedamp die er hing. Dit had ik mij totaal niet gerealiseerd. Ik had een raam open moeten zetten, maar dat was ik vergeten. Ik heb moeten rennen voor mijn leven.”
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat geen gevaar voor goederen of levensgevaar voor personen te duchten is geweest. De museumboerderij ligt verder dan 10 meter van de woning, er was weinig wind, bovendien was het vochtig weer. De personen in de nabijgelegen panden liepen geen gevaar, gelet op het feit dat de politie de plek naast de museumboerderij tijdens de brand juist als veilige plek heeft aangewezen.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is naar zijn woning gegaan met het doel deze in brand te steken. Hij heeft daartoe een heel grote hoeveelheid benzine in de woning verspreid. Vervolgens heeft hij een aansteker ontvlamd om daarmee een kaars aan te steken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een ontploffing ontstaat als vuur met benzinedampen in aanraking komt. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ontploffing in de woning zou ontstaan. Dat de ontploffing eerder plaatsvond dan verdachte zich heeft gerealiseerd, doet hieraan niet af. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk, in voorwaardelijke vorm, een ontploffing heeft teweeggebracht.
12. Gelet op de vaststellingen in het proces-verbaal brandonderzoek, inhoudende dat door de explosief snel ontwikkelende brand door stralingswarmte en/of vonkenregen de naastgelegen rieten dakbedekking van de museumboerderij had kunnen ontbranden (p.70), is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk gemeen gevaar voor de museumboerderij te duchten was. Voorts blijkt alleen al uit de verklaring van [getuige 1], inhoudende dat hij en zijn collega bij de meterkast zagen dat de hoofdkabel gevaarlijk was beschadigd en dat zij daarom meteen weer naar buiten zijn gegaan (p. 120), dat ook sprake was van levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de ter plaatse gekomen brandweerlieden. Ook deze verweren worden derhalve verworpen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 23 maart 2007 in de gemeente Oldebroek opzettelijk brand heeft gesticht en opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar
- opzettelijk benzine en slaolie in de genoemde woning gesprenkeld en/of gegoten
en/of verspreid en
- vervolgens de vlam van een aansteker in aanraking gebracht met de damp van
benzine,
ten gevolge waarvan genoemde woning gedeeltelijk is verbrand en een ontploffing is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een nabij gelegen pand en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de ter plaatse gekomen brandweerlieden te duchten was.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
14. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
15. Het bewezene levert op het misdrijf:
Opzettelijk brand stichten en opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
16. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
17. De officier van justitie heeft een werkstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze straf niet naar behoren wordt verricht, alsmede voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, gevorderd.
Namens verdachte is verzocht om een taakstraf op te leggen. Aangevoerd is dat verdachte ook al in financiële zin is gestraft doordat hij van de verzekering ter zake van een eerdere brand eveneens geen uitkering meer ontvangt, welke schade is begroot op ± € 90.000,--. Daarnaast is verdachte eigenaar van een timmerbedrijf en kan hij, ondanks pogingen daartoe, geen vervanger voor zijn eigen werkzaamheden vinden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal leiden tot de ondergang van zijn bedrijf en ten koste gaan van de werkgelegenheid voor de ongeveer 30 personeelsleden.
18. De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
19. Verdachte heeft met een grote hoeveelheid brandversnellende middelen een grote brand veroorzaakt in zijn woning. Daardoor is gevaar voor omliggende panden en voor het brandweerpersoneel ontstaan. Dat de schade uiteindelijk beperkt is gebleven, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. Aanleiding voor de brandstichting was dat het verdachte makkelijker leek dat de woning zou afbranden dan dat de woning zou moeten worden gesloopt. Verdachte heeft hierdoor buitengewoon ondoordacht en onverantwoordelijk gehandeld en grote risico’s voor in ieder geval de hulpverleners in het leven geroepen. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Ook kwalijk acht de rechtbank het feit dat verdachte aangifte heeft gedaan van brandstichting met een groot en bewerkelijk opsporingsonderzoek tot gevolg. Pas enkele maanden na de brand heeft verdachte opheldering verschaft en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Een dergelijke ernstig feit rechtvaardigt in beginsel zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
20. Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 22 januari 2008 blijkt voorts een lage kans op recidive. Ter terechtzitting heeft verdachte spijt van het gebeurde laten zien en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
21. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - in aansluiting op de tijd die door verdachte reeds in verzekering is doorgebracht - niet is geïndiceerd. In het bijzonder neemt de rechtbank in aanmerking het feit dat verdachte in financiële zin reeds is getroffen en verdachtes centrale positie in zijn bedrijf, waarvan ook derden afhankelijk zijn. De rechtbank acht een lange voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale werkstraf, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden. Tegen de achtergrond van verdachtes mededelingen dat hij gemiddeld 60 uren per week in zijn bedrijf werkt, ziet de rechtbank hierin voldoende bestraffing. De werkstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
22. Een voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank op teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Vordering tot schadevergoeding
23. De benadeelde partij Politieregio Noord- en Oost Gelderland, p/a postbus 618, 7300 AP Apeldoorn heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.588,89 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het primair tenlastegelegde.
24. Deze benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu deze vordering geen betrekking heeft op een bewezen verklaard feit en aan de benadeelde partij derhalve geen rechtstreekse schade is toegebracht door een bewezen verklaard feit, zoals bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van
2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Verklaart de benadeelde partij Politieregio Noord- en Oost Gelderland niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Hemrica, voorzitter, Davids en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2008.
Mr. Davids is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.