ECLI:NL:RBZUT:2008:BC4420

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-801280-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Hödl, voorzitter
  • Hemrica
  • Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1982, werd ervan beschuldigd op 15 september 2006 in Epe ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met een 5-jarig jongetje. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair tenlastegelegde feit, het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, werd wel bewezen verklaard. De officier van justitie had een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de begeleiding die hij ontvangt. Daarnaast werd er een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/801280-07
Uitspraak d.d.: 15 februari 2008
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1982],
wonende te [adres en plaats],
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2006, te Epe, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende/is verdachte
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gestopt en/of geduwd en/of
- zijn penis laten vastpakken en/of vasthouden door die [slachtoffer] en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- de penis van die [slachtoffer] vastgepakt en/of betast en/of
- de penis van die [slachtoffer] in de mond genomen en/of
- aan de penis van die [slachtoffer] gezogen en/of
- zich afgetrokken en/of klaarkomen, terwijl die [slachtoffer] daarbij aanwezig was;
art 244 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 15 september 2006, te Epe, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het vast laten pakken en/of vast laten houden van zijn penis door die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het aan de penis van die [slachtoffer] zuigen en/of
- het aftrekken en/of klaarkomen, terwijl die [slachtoffer] daarbij aanwezig was;
art 247 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, aangezien volgens de rechtbank niet wettig kan worden bewezen dat verdachte bij het slachtoffer seksueel is binnengedrongen.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft het feit, zoals onder 1 subsidiair ten laste gelegd, bekend.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van aangifte door [naam] (p. 12-17), het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] (p. 19-29), de bekennende verklaring van verdachte in het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 34-37) en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0618-06-364694, op ambtseed opgemaakt door [naam], gesloten en getekend d.d. 30 april 2007.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 15 september 2006, te Epe, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het vast laten pakken en vast laten houden van zijn penis door die [slachtoffer] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- het vastpakken en betasten van de penis van die [slachtoffer] en
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- het aan de penis van die [slachtoffer] zuigen en
- het aftrekken en klaarkomen, terwijl die [slachtoffer] daarbij aanwezig was.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Feit 1 subsidiair:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 100 uren, ter vervangen door 50 dagen hechtenis als deze straf niet naar behoren wordt verricht,
en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde is gevorderd reclasseringstoezicht op te leggen, ook als dit inhoudt verdere begeleiding door de Stichting MEE.
Op basis van het reclasseringsrapport wijst de raadsman erop dat verdachte al langere periode werk heeft en zijn financiële zaken eveneens op orde heeft. Conform het advies van de reclassering verzoekt hij een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Mocht de rechtbank toch een onvoorwaardelijke straf opleggen, dan zou een werkstraf passend zijn. Cliënt is bereid die te verrichten. Tevens verzoekt hij in de strafmaat mee te nemen dat de procedure inmiddels al anderhalf jaar duurt. Al die tijd heeft het voorval boven het hoofd van verdachte gehangen.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 15 september 2006 [slachtoffer] op zijn scooter meegenomen om takken te gaan zoeken. Eenmaal bij een veldje aangekomen heeft hij ontuchtige handelingen met het 5-jarig jongetje gepleegd. Verdachte heeft het slachtoffer betast en verlangde van het slachtoffer hetzelfde bij hem te doen. Opdat het slachtoffer niets aan zijn ouders zou vertellen heeft verdachte hem snoep beloofd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Uit het reclasseringsrapport, opgemaakt door L.W.M. Hakkenbroek d.d. 25 september 2007, komt naar voren dat verdachte sinds een jaar zelfstandig woont en dat hij voor de praktische zaken begeleiding heeft gezocht bij en krijgt van stichting MEE, een instelling voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap. Bij verdachte is sprake van een leerachterstand. Mede dankzij deze begeleiding lijkt verdachte een evenwicht te hebben gevonden in zijn functioneren. Verdachte is al 8 jaren werkzaam bij hetzelfde bedrijf. Dit is een opmerkelijk stabiele factor in zijn leven. Stress maakt dat verdachte zich onvoldoende in de hand heeft. Verdachte erkent zijn aandeel in het strafbare feit en legt de verantwoordelijkheid bij zichzelf. De kans op recidive wordt laag ingeschat. Geadviseerd wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en reclasseringstoezicht op te leggen.
De rechtbank concludeert op grond dit rapport dat sprake is van een fragiel evenwicht in het functioneren van verdachte. Voorts heeft verdachte ook ter zitting ervan blijk gegeven verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen. Hij heeft zich bereid verklaard een bedrag aan schadevergoeding aan het slachtoffer te willen betalen.
Gelet op de ernst van het feit, de inhoud van het rapport, het feit dat verdachte geen strafblad heeft en daarnaast de omstandigheid dat het strafbare feit al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke gevangenisstraf is op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de bijzondere voorwaarde stellen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte zich zal moeten laten begeleiden door stichting MEE.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres en plaats], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2000,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering als voorschot toewijsbaar is tot een bedrag van € 1000,- en heeft verzocht tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. De vraag is of de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit alleen de aan verdachte verweten gedragingen, omdat uit het dossier blijkt dat mogelijk ook andere (gezins)omstandigheden een rol spelen. Subsidiair wordt verzocht de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag te matigen. Als de vordering tot het gevraagde bedrag wordt toegewezen, ontstaan voor verdachte onoplosbare financiële problemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat de psychische en/ of lichamelijke gevolgen van gebeurtenissen als in deze zaak aan de orde, voor de slachtoffers ernstig en langdurig kunnen zijn. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro), waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is tot dit bedrag eenvoudig van aard en zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op artikel 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich verder laat begeleiden door stichting MEE. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die door of namens de leiding van stichting MEE zullen worden gegeven.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en plaats], bankrekeningnummer [nummer] van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 500,00, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 10 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Hödl, voorzitter, Hemrica en Davids, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2008.