ECLI:NL:RBZUT:2008:BC5450

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460512-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh-Bakels
  • A. Davids
  • H. Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en vernieling in relationele context met strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, bedreiging en vernieling. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn levensgezel, bedreiging met de dood via sms-berichten, en het vernielen van een deur van een woningstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 september 2007 in Putten zijn levensgezel meermalen heeft mishandeld, waarbij hij haar in de nierstreek heeft gestompt en geslagen. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met de woorden 'Ik maak je dood en je kind ook'. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 29 november 2007 politieagenten heeft bedreigd met de dood, wat leidde tot een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een van de tenlastegelegde feiten nietig verklaard, omdat de samenhang in tijd en plaats onvoldoende was gespecificeerd. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de noodzaak van reclasseringstoezicht. De benadeelde partij, een politieagent, heeft recht op schadevergoeding, terwijl de vordering van de levensgezel niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460512-07
Uitspraak d.d.: 29 februari 2008
tegenspraak/dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [1970],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring de Kruisberg, Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 februari 2008.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 september 2007 te Putten en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet deze meermalen, althans eenmaal in de nierstreek en/of elders tegen/op het lichaam heeft gestompt en/of heeft geslagen en/of heeft geschopt, en/of die [slachtoffer] (met kracht) tegen een bedrand en/of tegen een nachtkastje, althans tegen een hard/zwaar voorwerp heeft geduwd en/of heeft gedrukt en/of heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 06 september 2007 te Putten en/of elders in Nederland opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal in de nierstreek en/of elders tegen/op het lichaam heeft gestompt en/of heeft geslagen en/of heeft geschopt en/of die [slachtoffer] (met kracht) tegen een bedrand en/of tegen een nachtkastje, althans tegen een hard/zwaar voorwerp heeft geduwd en/of heeft gedrukt en/of heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 augustus 2007 tot en met 7 september 2007 te Putten en/of elders in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend (een) SMS bericht(en) gestuurd naar [slachtoffer] met (onder meer) de inhoud "Ik maak je dood en je kind ook", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke inhoud die [slachtoffer] in voornoemde periode kennis heeft genomen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 06 september 2007 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk (de ruit van) een (toegangs)deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan woningstichting [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot met 06 september 2007 te Putten en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], in het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of heeft geduwd en/of heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 29 november 2007 te [plaats] [agent A] en/of [agent B] en/of [agent C], allen ambtenaar van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [agent A] en/of [agent B] en/of [agent C] dreigend de woorden toegevoegd :"Je moet je er niet mee bemoeien zwartkop, anders schiet ik een kogel door je kop" en/of "Ik maak je kapot, jij gaat eraan. Ik schiet je kapot en je vrouw en je kinderen ook" en/of "Laat mij
eruit of ik maak je af. Ik heb een mitrailleur thuis liggen en schiet daarmee jou dood en ook je vrouw en je kinderen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
(Partiële) nietigheid van de dagvaarding
De officier van justitie heeft het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. Door de raadsman is ten aanzien van dit feit betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu dit feit niet slechts opgehangen kan worden aan de enkele mededeling van verdachte. Uit het dossier blijkt van enkele losse zinnetjes over mishandeling in de tenlastegelegde periode en dit is te weinig om te controleren wat de omstandigheden waren.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de dagvaarding wat betreft het onder 4 tenlastegelegde nietig worden verklaard, aangezien de samenhang in tijd, plaats en naar individueel incident in de tenlastelegging te weinig bepaald is, mede gelet op de zeer ruime periode waarover de tenlastelegging zich uitstrekt. De dagvaarding voldoet ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom voor wat betreft dat deel nietig worden verklaard.
Bewijsmiddelen
1. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de volgende overwegingen ten aanzien
van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0611/07-207315, op ambtseed opgemaakt door [naam], gesloten en getekend d.d. 19 september 2007.
Feiten 1 en 2
a. Het stamproces-verbaal (p. 4-7)
b. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] ( p. 17-19)
c. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 23-26 en p 27-31)
d. De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Feit 3
e. Het stamproces-verbaal (p. 4-7)
f. Het proces-verbaal van aangifte door [woonconsulent] (p. 33-34)
g. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (p. 39-41)
2. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0611/07-220705, op ambtseed opgemaakt door [naam], gesloten en getekend d.d. 10 december 2007.
Feit 5
h. Het stamproces-verbaal (p. 6-10)
i. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 29 november 2007, op ambtseed
opgemaakt door [agent A], [agent B] en [naam] (p. 14-15)
j. Het proces-verbaal van aangifte door [agent B] (p. 49-51)
k Het proces-verbaal van aangifte door [agent C] (p. 55-57)
l. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2007, op ambtseed
opgemaakt door [naam] (p. 58)
m. Het proces-verbaal van aangifte door [agent A] (p. 62-63)
n. De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Bespreking bewijsmiddelen
3. Uit de bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid.
Feiten 1 en 2
4. Uit het stamproces-verbaal blijkt dat op 13 september 2007 aangifte werd gedaan van mishandeling en huiselijk geweld door [slachtoffer]. (p. 4-5)
5. In haar aangifte heeft [slachtoffer] - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte, haar vriend, in de nacht van woensdag 5 op donderdag 6 september 2007 bij haar heeft geslapen. In de ochtend van 6 september 2007 werd verdachte boos op haar en gaf hij haar plotseling met zijn vuist een harde stomp in haar zij. Dat deed erg pijn en zij kromp in elkaar op haar knieën. Toen zij op de grond zat, gaf hij haar nog een paar klappen en schoppen op haar rug. Dat deed ook erg pijn. Aangeefster had tot de dag van aangifte bloed in de urine en last van haar rechterarm (p. 17) In de in de aangifte opgenomen letselomschrijving wordt vermeld: gekneusde nier en kneuzingen rug. (p. 18)
Ongeveer 2-3 weken voor de aangifte was verdachte ook boos op haar, aangeefster. Ook toen heeft hij haar bedreigd. Hij stuurde haar diverse sms’en. Als zijn vader zou overlijden, dan zou verdachte haar ook doodmaken. Tevens zou hij haar zoontje [naam zoontje], wat aandoen. Verdachte heeft ook gezegd dat hij haar ruiten in zou gooien als zij aangifte bij de politie zou doen.
6. Zakelijk samengevat verklaart verdachte dat aangeefster hem uit bed trapte. Zij was hysterisch en begon tegen verdachte te schelden en hem te beschuldigen. Verdachte heeft haar toen bij haar arm gepakt en heeft haar met zijn andere hand weggeduwd. Het zou volgens verdachte mogelijk zijn dat hij zijn vriendin, aangeefster, zo hard geduwd heeft dat ze met de rug tegen de bedrand is gekomen en daardoor blauwe plekken op de rug en last van haar nieren had. (p. 24)
Verdachte pakte haar met zijn linkerhand bij haar rechterarm vast. Hij heeft haar met zijn rechterhand van zich afgeslagen en raakte haar op haar ribben. Hij zag dat [slachtoffer] tegen het hoofdeinde van het bed of tegen het nachtkastje aan viel. (p. 29)
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat aangeefster hysterisch wakker werd en dat hij haar van zich afgeweerd heeft waardoor zij ongelukkig terecht is gekomen op het nachtkastje in de slaapkamer.
Verdachte heeft verklaard zijn vriendin via de sms bedreigd te hebben. Hij heeft dingen als ”ik maak je dood en je kind ook” tegen haar gezegd. (p. 24)
Feit 3
7. Uit het stamproces-verbaal blijkt dat de politie op donderdag 6 september 2007 omstreeks 21.00 uur een melding kreeg van een vernieling door verdachte van een ruit aan [adres] in [plaats]. Bij aankomst van de politie was verdachte niet meer aanwezig.
8. In haar aangifte heeft [woonconsulent], woonconsulent bij de woonstichting [naam] te [plaats], - zakelijk weergegeven - verklaard dat op donderdag 6 september 2007, omstreeks 21.15 uur een melding kwam van een vernieling van een ruit. Het pand waar een ruit vernield zou zijn is gelegen aan [adres] [huisnummers] te [plaats]. De ruit van de toegangsdeur zou zijn vernield. De kosten voor het vervangen van deze ruit zijn, inclusief arbeidsloon, € 300,-. (p. 33)
9. Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op donderdagavond 6 september 2007 naar [naam] aan [adres] [huisnummer] in [plaats] is geweest. Omdat [naam] de deur niet opendeed, heeft verdachte tegen de tussendeur van de flat getrapt. De deur barstte en ging kapot toen hij er tegenaan trapte. Hij zag barsten in het glas van de deur ontstaan. Hij heeft toen de maglite uit zijn tas gepakt en nog een klap of twee, drie tegen de ruit gegeven. (p. 25 en 40)
Feit 5
10. In zijn aangifte heeft [agent B] - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op 29 november 2007 werkzaam was als politieagent en dat hij hoorde dat verdachte hem aankeek en gericht tegen hem zei: ”Ik maak je kapot, jij gaat er aan. Ik schiet je kapot en je vrouw en je kinderen ook”. Deze bedreigingen waren duidelijk tegen hem gericht. Verdachte bracht zijn rechterhand onder zijn jas, ter hoogte van de binnenzak. Dit was gezien de woorden die verdachte tegen hem geroepen had zodanig bedreigend dat aangever ervan uit dat verdachte daar daadwerkelijk een wapen had verborgen. (p. 49-50)
11. In zijn aangifte heeft [agent C], - zakelijk weergegeven - verklaard, dat hij op 29 november 2007 als politieagent met de surveillance was belast en dat hij verdachte tegen hem hoorde roepen: ”Laat mij eruit of ik maak je af”. (p. 55) Hij hoorde verdachte roepen ”Ik heb een mitrailleur thuis liggen en schiet daarmee jou dood. Verdachte herhaalde dit meerdere keren. Vervolgens hoorde aangever hem zeggen dat hij niet alleen hem, maar ook zijn vrouw en kinderen zou doodschieten. Ook dit herhaalde hij meerdere malen. Aangever hoorde verdachte roepen: ”Weet je wel met wie je te maken hebt”. Verdachte zei weer dat hij aangevers vrouw en kind zou doodschieten. Terwijl verdachte de bedreigingen uitte keek hij aangever strak aan. Het kwam op aangever heel overtuigend over dat verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren. (p. 56)
12. In zijn aangifte heeft [agent A] - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op
29 november 2007 als politieagent met de surveillance was belast. Hij hoorde verdachte roepen: “Je moet je er niet mee bemoeien zwartkop, anders schiet ik een kogel door je kop.” Er was heel veel publiek in de winkelstraat. De mensen konden het allemaal woordelijk volgen, zo hard schreeuwde verdachte zijn bedreigingen en belediging. Aangever voelde zich op dat moment heel bedreigd en zeker beledigd omdat het ten aanschouwen van veel mensen gebeurde. (p. 62)
13. In het proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2007 wordt vermeld dat verdachte in de ophoudkamer schreeuwde. De verbalisant hoorde verdachte meerdere malen luidkeels en op niet mis te verstane wijze roepen: ”Ik maak hem af die corrupte politieagent, die zwarte die mij geslagen heeft, ik schiet zijn vrouw en kinderen dood. Ik sla zijn kinderen in elkaar.” (p. 58)
14. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij spijt heeft van wat hij tegen de politieagenten heeft gezegd.
Standpunten
15. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
16. Namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat hij geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel pijn en/of letsel heeft gehad. Verdachte heeft zijn vriendin niet geslagen, getrapt of gestompt. Aangeefster zou hysterisch zijn geweest. Er was sprake van een worsteling, waarbij de vriendin van verdachte is gevallen op een nachtkastje. Het letsel van aangeefster is niet nader onderzocht, zodat niet duidelijk is geworden hoe het letsel is ontstaan. Volgens de raadsman zijn in het dossier geen specifieke aanwijzingen te vinden dat verdachte aangeefster heeft geslagen, gestompt of geschopt.
17. De rechtbank overweegt omtrent dit verweer als volgt. Uit de verklaring van verdachte volgt dat zowel hij als aangeefster ADHD heeft en dat zij daarvoor medicatie, Ritalin, hebben. De avond voor het incident hebben verdachte en aangeefster vier Ritalin pillen vermalen en gesnoven. De volgende ochtend zou aangeefster hysterisch zijn geweest en verdachte uit bed getrapt hebben en zijn gaan schelden en beschuldigen. Hierop heeft verdachte haar bij de arm gepakt en weggeduwd, waarbij aangeefster ten val is gekomen op een nachtkastje. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet, op deze lezing van de feiten, niet komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde oordeelt de rechtbank dat niet is bewezen dat verdachte aangeefster met opzet heeft geduwd tegen een nachtkastje, maar dat aangeefster als gevolg van een worsteling op een nachtkastje kan zijn terechtgekomen. Dat aangeefster bloed in de urine heeft gehad als gevolg van de val is niet door een arts geconstateerd, zodat er geen rechtstreeks verband met de mishandeling vaststaat. Van het onderdeel ”(met kracht) tegen een bedrand en/of tegen een nachtkastje, althans tegen een hard/zwaar voorwerp heeft geduwd en/of heeft gedrukt en/of heeft geslagen” zal verdachte worden vrijgesproken.
18. Het verweer ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, begrijpt de rechtbank aldus, dat geen sprake is van bedreiging nu aangeefster in haar aangifte heeft verklaard dat zij bang was voor het ingooien van het raam en dat zij met betrekking tot de bedreiging heeft gezegd dat dat nergens op sloeg.
Uit de aangifte blijkt echter dat aangeefster heeft verklaard: ”Als zijn vader overleed zou hij mij ook dood maken. Tevens zou hij mijn zoontje van 7 jaar, [naam zoontje], wat aandoen. Dat sloeg nergens op.” De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus dat de woorden ”dat sloeg nergens op” geen betrekking heeft op de bedreiging zelf, maar op het gegeven dat hij haar op dergelijke wijze heeft bedreigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
19. Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1 subsidiair:
hij op 6 september 2007 te Putten opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, [slachtoffer], tegen het lichaam heeft gestompt en/of heeft geslagen en/of heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op een tijdstip in de periode van 15 augustus 2007 tot en met 7 september 2007 te Putten [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte (opzettelijk dreigend een SMS-bericht gestuurd naar [slachtoffer] met de inhoud "Ik maak je dood en je kind ook", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke inhoud die [slachtoffer] in voornoemde periode kennis heeft genomen;
3.
hij op 6 september 2007 te Ermelo opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een toegangsdeur, toebehorende aan woningstichting [naam], heeft vernield;
5.
hij op 29 november 2007 te Ermelo [agent A] en/of [agent B] en/of [agent C], allen ambtenaar van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [agent A] en/of [agent B] en/of [agent C] dreigend de woorden toegevoegd :"Je moet je er niet mee bemoeien zwartkop, anders schiet ik een kogel door je kop" en/of "Ik maak je kapot, jij gaat eraan. Ik schiet je kapot en je vrouw en je kinderen ook" en/of "Laat mij eruit of ik maak je af. Ik heb een mitrailleur thuis liggen en schiet daarmee jou dood en ook je vrouw en je kinderen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
20. Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
21. Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1: Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Feiten 2 en 5: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
22. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
23. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, en met een proeftijd van drie jaren.
24. Door de verdediging is bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur reeds door verdachte in detentie doorgebracht moet worden opgelegd met een langere voorwaardelijke gevangenisstraf. Als verdachte langer in detentie verblijft, zal hij zonder dagbesteding afglijden. Verdachte heeft wel degelijk in de gaten wat er is gebeurd en onderschat de situatie niet, maar hij heeft handvatten nodig. Verder heeft de raadsman betoogd dat niet meer dan twee jaar proeftijd dient te worden opgelegd.
25. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
26. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging binnen de relationele sfeer, vernieling en bedreiging van politieagenten. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte snel handelt zonder na te denken over de consequenties en zich onvoldoende realiseert dat hij verbaal agressief reageert. De door verdachte gepleegde strafbare feiten leveren niet alleen voor de slachtoffers, maar ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid op. Gelet op de ernst van de strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
27. De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat verdachte door dhr. Smeets van de Meerkanten wordt begeleid en dat verdachte inziet dat hij hulp nodig heeft en spijt heeft betuigd. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken voor feit 1 primair en de dagvaarding voor zover het feit 4 betreft nietig is verklaard. Daardoor zal de op te leggen straf lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Hoewel verdachte momenteel een positieve ontwikkeling doormaakt, heeft de rechtbank bij haar beslissing tevens laten meewegen dat verdachte na de mishandeling en bedreiging van zijn vriendin en de vernieling, wederom een strafbaar feit heeft gepleegd.
28. Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als na te melden met de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering. Hierbij overweegt de rechtbank dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich behandelbaar opstelt en dat verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis geen contact heeft gehad met de Reclassering en dat pas na het plegen van het onder 5 tenlastegelegde een eerste intakegesprek heeft plaatsgevonden tussen de reclassering en verdachte. Gelet hierop acht de rechtbank een reclasseringstoezicht op zijn plaats. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank reden om een proeftijd van twee jaren op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding
29. De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Deze benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu deze vordering onvoldoende is gespecificeerd en zich derhalve niet leent voor afdoening binnen het strafproces.
30. De benadeelde partij [agent C], [adres en plaats],
(bankrekeningnummer [nummer]), heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 200,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde.
31. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs¬middelen en hetgeen verder ter terecht¬zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 tenlastegelegde bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorde¬ring is voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
32. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 300, 285, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde nietig.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [agent C], [adres en p[plaats] (bankrekeningnummer [nummer]), van een bedrag van € 200,-, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [agent C], voornoemd, een bedrag te betalen van € 200,-, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 4 (vier) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Davids en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 februari 2008.
Mr. Roessingh-Bakels is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.