ECLI:NL:RBZUT:2008:BC6043

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/173
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsombesluit voor beëindiging van huisvesting van verstandelijk gehandicapte kinderen in hotelunits

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 3 maart 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een dwangsombesluit. De verzoekster, Zorg Stichting Vivence te Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen, dat haar had gelast de huisvesting en begeleiding van (licht) verstandelijk gehandicapte kinderen in hotelunits te staken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gebruik van de hotelunits in strijd was met de bestemming van het perceel, dat was aangewezen voor verblijfsrecreatie en andere gerelateerde functies. Er was geen zicht op legalisatie van het gebruik, en de opgelegde dwangsom van € 50.000,- per week, met een maximum van € 100.000,- werd als niet onevenredig beschouwd.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester en wethouders bij het uitoefenen van hun bevoegdheid om vrijstelling te verlenen een ruime beleidsvrijheid hebben. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden boden geen aanleiding om van het beleid af te wijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende concrete gegevens waren om aan te nemen dat het gebruik tijdelijk zou zijn en dat de brandveiligheid van de hotelunits niet voldeed voor de opvang van de kinderen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en stelde dat het bestreden besluit op goede gronden tot stand was gekomen.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van bestuursorganen bij het waarborgen van de veiligheid en het welzijn van kwetsbare groepen, zoals (licht) verstandelijk gehandicapte kinderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking kwam.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 08/173
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Zorg Stichting Vivence
te Rotterdam,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Brummen
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 januari 2008 waarbij verzoekster onder oplegging van een dwangsom (€ 50.000,- per week, met een maximum van € 100.000,-) is gelast binnen een week na dagtekening van dit besluit de huisvesting en begeleiding van een pupil of pupillen (in een hotelunit op het terrein [naam recreatieterrein]) op het perceel [adres] te Brummen te staken en gestaakt te houden.
2. Procesverloop
Namens verzoekster heeft mr. J.V. van Vegten, advocaat te Rotterdam, bij brief van
24 januari 2008 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van dezelfde datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft verweerder het verbeuren van de dwangsom opgeschort tot drie dagen na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 februari 2008, waar namens verzoekster [namen verzoekster] zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.V. van Vegten en mr. A. van Rossum, advocaten te Rotterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Karman en mr. F. Knoef.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Op grond van het geldende bestemmingsplan “Partiele herziening Buitengebied 1990, nr. 1” heeft het in geding zijnde perceel de bestemming “Kampeercentrum/evenementenhal, bestemmingsvlak II”. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften is voornoemde bestemming bestemd voor;
1e verblijfsrecreatie met daartoe dienende tenten, mobiele kampeervoertuigen en
stacaravans met bijbehorende bergruimten;
2e toiletgebouwen;
3e sport- en recreatieve voorzieningen;
4e parkeergelegenheid, verhardingen, erven, groenvoorzieningen en water;
5e andere bouwwerken en andere werken.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van planvoorschriften is het verboden opstallen – of delen daarvan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Niet in geschil is dat de huisvesting en begeleiding van (licht) verstandelijk gehandicapte kinderen in een opvangsituatie in de hotelunits op het terrein van [naam recreatieterrein] in strijd is met voornoemde bestemming. Er is sprake van overtreding van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zodat verweerder bevoegd is handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen zicht is op legalisatie. Het verlenen van vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften acht verweerder onwenselijk omdat dit in strijd is met de op 28 september 2006 door de raad vastgestelde Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie “Ligt op groen”. Voor het gebied waarin het in geding zijnde terrein van [naam recreatieterrein] is gelegen, is het beleid gericht op behoud van gevestigde waarden en functies. Op grond van dit beleid wenst verweerder het terrein van [naam recreatieterrein] te behouden voor recreatieve invulling.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling kan worden verleend. Verzoekster heeft hiertoe aangevoerd dat zij met CMG Investments een huurkoopovereenkomst is aangegaan ter zake van een door CGM Investments in de gemeente Borculo te realiseren woonvoorziening. Verzoekster verwacht dat deze woonvoorziening eind 2008 of begin 2009 in gebruik kan worden genomen. Met de bouw van de woonvoorziening zal eerst worden gestart als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borculo het tegen de bouwvergunning gerichte bezwaar ongegrond heeft verklaard.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat er geen concreet zicht is op legalisatie.
Vooropgesteld dient te worden dat aan verweerder bij het uitoefenen van de hem toekomende bevoegdheid vrijstelling te verlenen een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen aanleiding zijn om ten behoeve van een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO van het beleid af te wijken. Dat [naam recreatieterrein] thans niet (meer) als recreatiebedrijf wordt geëxploiteerd doet daaraan niet af. Verweerder kan voorts worden gevolgd in het standpunt dat voor de tijdelijkheid van het gebruik onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn.
Verweerder acht voorts van belang dat de houten hotelunits in verband met de brandveiligheid niet geschikt zijn voor de opvang van de pupillen met een (licht) verstandelijke handicap. Uit onderzoek is verweerder gebleken dat op de vorige locatie van verzoekster in Apeldoorn een aantal malen vernielingen en brandstichting heeft plaatsgevonden. Vooralsnog is niet gebleken dat de bij de aanvraag van de gebruiksvergunning voor camping, hotel en partycentrum [naam recreatieterrein] gevoegde goedkeuring van alarminstallatie van de hotelunits door de brandweer ook toepassing heeft ingeval van gebruik van de hotelunits ten behoeve van opvang van licht verstandelijk gehandicapte kinderen. Dat de inspecteur van de gezondheidsdienst de locatie geschikt acht doet aan het voorgaande niet af. Blijkens het door verzoekster overgelegde rapport van 18 februari 2008 is het oordeel van de inspecteur mede gebaseerd op de hiervoor bedoelde aan de gebruikersvergunning verbonden goedkeuring door de brandweer.
Ook overigens is vooralsnog niet gebleken van zodanige omstandigheden dat van handhavend optreden had moeten worden afgezien. Verzoekster heeft zich willens en wetens in strijd met de vigerende bestemming op het in geding zijnde perceel gevestigd. De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat zij het door haar voordien gebruikte pand in Apeldoorn diende te verlaten doet aan het voorgaande niet af.
Dat van handhavend optreden had moeten worden afgezien omdat dit onevenredig is tot het daarmee te dienen belang acht de voorzieningenrechter vooralsnog niet aannemelijk gemaakt.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de gestelde termijn waarbinnen aan de lastgeving dient te zijn voldaan, niet onredelijk kort is en de dwangsom niet onredelijk hoog is. Voor wat betreft de hoogte van de dwangsom wordt in aanmerking genomen dat dit een prikkel moet zijn om het strijdig gebruik te beëindigen.
Naar voorlopig oordeel is het bestreden besluit op goede gronden tot stand gekomen, zodat dit bij de beslissing op bezwaar in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt derhalve niet voor inwilliging in aanmerking.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.