RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460530-07
Uitspraak d.d.: 7 maart 2008
tegenspraak/ dip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1957],
wonende te [adres en plaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 02 oktober 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp (steek)voorwerp, twee keer, althans eenmaal, in het (boven)lichaam (ter hoogte van de tepel en/of onder de oksel) heeft gestoken of gestoten, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 02 oktober 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een perforatie van het hartzakje en/of een of meer steekwonden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk twee keer, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp (steek)voorwerp, in het (boven)lichaam (ter hoogte van de tepel en/of onder de oksel) heeft gestoken of gestoten, althans getroffen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 02 oktober 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] twee keer, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp (steek)voorwerp, in het (boven)lichaam (ter hoogte van de tepel en/of onder de oksel) heeft gestoken of gestoten, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 02 oktober 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en/of geduwd en/of in het gezicht heeft gekrabd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Motivering bewezenverklaring
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0631/07-207712, gesloten en getekend op 24 oktober 2007 door [naam], brigadier van politie Team Recherche, District IJsselstreek.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte (pagina 38-44 en 45-49), alsmede op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [slachtoffer] (pagina 23-28) en het ambtelijk verslag van 4 oktober 2007 (pagina 22).
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op 02 oktober 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes twee keer in het bovenlichaam (ter hoogte van de tepel en onder de oksel) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij op 02 oktober 2007, te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en/of geduwd en in het gezicht heeft gekrabd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Verweer strafuitsluitingsgrond
De raadsman heeft ter zitting namens verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer, althans noodweer-exces. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte gezien de gebeurtenissen op 2 oktober 2007 geen andere mogelijkheid had dan met geweld in te grijpen ter afwending van ogenblikkelijk gevaar voor eigen lijf of voor haar hond, een goed.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat niet strafbaar is degene die een feit begaat geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In lid 2 van dat artikel wordt de strafbaarheid in geval van noodweer-exces uitgesloten.
Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is allereerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, ofwel een ‘noodweersituatie’, van verdachtes eigen lijf of een goed.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. Gezien de verklaringen omtrent de gebeurtenissen op 2 oktober 2007 en de daaraan voorafgaande avond, houdt de rechtbank het ervoor dat jegens verdachte of haar hond geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank wil verdachte wel volgen in haar verklaring dat zij dacht dat het latere slachtoffer haar of haar hond ging aanvallen, maar niet is gebleken dat het slachtoffer daadwerkelijk van plan was of aanstalten maakte om verdachte of haar hond iets aan te doen. Dat het latere slachtoffer volgens verdachte een rare blik in zijn ogen had, schreeuwde en bedreigend overkwam is niet voldoende om aan te nemen dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Daarbij neemt de rechtbank tevens het forse alcoholgebruik van verdachte op de bewuste avond in aanmerking.
Het beroep op noodweer slaagt niet. Wegens het ontbreken van een noodweersituatie slaagt ook het beroep op noodweerexces niet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
poging doodslag
t.a.v feit 2:
mishandeling
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychologisch rapport gedateerd 4 februari 2008 opgemaakt door drs. I.E.I.M. van Eynde, klinisch psycholoog-psychotherapeut.
De conclusies van dit rapport luiden – kort samengevat – als volgt:
Gezien het tenlastegelegde, de kwetsbare habitus van betrokkene, de problematische voorgeschiedenis en het sociaal geïsoleerd bestaan, is betrokkene aangewezen op forensisch psychiatirsche poliklinische begeleiding bij GGNet. Deze begeleiding is ondertussen gestart. Betrokkene was ten tijde van het tenlastegelegde niet lijdende aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Geadviseerd wordt betrokkene ten aanzien van het haar tenlastegelegde, indien bewezen, te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar.
Over verdachte is eveneens een psychiatrisch rapport gedateerd 14 februari 2008 opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
De conclusies van dit rapport luiden – kort samengevat – als volgt:
Betrokkene beschouwt haar handelen als noodweer. Het kan beschouwd worden als een vorm van inadequate coping welke samenhangt met haar neiging tot vermijding. Betrokkene keurt haar handelen wel af, maar zag op dat moment geen andere mogelijkheid vanuit haar paniek. Haar alcoholgebruik zal de drempel verlaagd hebben. Betrokkene had ten tijde van het tenlastegelegde niet helemaal voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. In relatie tot en ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten was er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een dysthieme stoornis, nu in remissie, en vermijdende trekken in haar persoonlijkheid, zodat zij haar wil licht verminderd kon bepalen. Voor het tenlastegelegde wordt betrokkene, indien althans bewezen, dan ook als licht verminderd toerekeningsvatbaar ingeschat.
De rechtbank kan zich, mede gelet op de consistente wijze van het rapporteren van de bevindingen, met de conclusies van dr. Kaiser verenigen en neemt deze over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie strekkende tot – het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen achtend – het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest; een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het ondergaan van een poliklinische behandeling bij GGNet en een eventuele aanvullende behandeling bij Tactus of een soortgelijke instelling; en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft daarnaast toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een bedrag van € 1.124,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 22 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt, en de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte zich vrijwillig heeft onderworpen aan een poliklinische behandeling bij GGNet en dat er, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het delict heeft plaatsgevonden, geen gegronde vrees voor herhaling bestaat.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit de adviezen van de reclassering en de psychiater blijkt dat verdachte detentieongeschikt is. Hij verzoekt dan ook verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en verder een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd met bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van een ambulante behandeling bij GGNet indien de reclassering dit nodig acht, en eventueel een werkstraf.
Dr. Kaiser heeft in het eerder genoemde rapport omtrent de eventuele op te leggen straf – kort samengevat – het volgende geadviseerd:
Betrokkene stelt zich begeleidbaar op. Zij is reeds in poliklinische behandeling bij GGNet. Zij waardeert de begeleiding door de reclassering. Om zich te verzekeren van een dergelijke behandeling zou een voorwaardelijke straf gesteld kunnen worden met als bijzondere voorwaarden dat betrokkene zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften van de reclassering en GGNet zolang die dat nodig acht. Onderzoeker adviseert om het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk te stellen aan het voorarrest zodat betrokkene de huidige stabiliteit in haar functioneren kan voortzetten. Detentie is voor haar traumatisch vanwege het gescheiden worden van haar hond en haar toch al aanwezige psychische kwetsbaarheid. Dat zou de kans op herhaling vergroten in plaats van verkleinen.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de gebeurtenissen op 2 oktober 2007 de nodige gevolgen voor het slachtoffer hebben gehad. Verdachte heeft het slachtoffer twee keer met een mes in het bovenlijf gestoken, als gevolg waarvan het hartzakje is geraakt. Het slachtoffer is tijdig geholpen in het ziekenhuis, maar de gevolgen hadden veel ernstiger geweest kunnen zijn indien het slachtoffer niet tijdig naar het ziekenhuis overgebracht zou zijn. Het slachtoffer heeft bovendien verklaard dat hij zich sinds de steekpartij niet goed voelt, last heeft van een onbehagelijk gevoel en zich niet meer goed kan ontspannen.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dat zij al snel na het gebeurde, en ook ter zitting, spijt van het gebeurde heeft laten zien. Ook blijkt uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting dat aan het gebeurde een hevige ruzie tussen verdachte en het slachtoffer vooraf is gegaan, waarbij gesteld kan worden dat ook het gedrag van het slachtoffer jegens verdachte die avond te wensen over liet.
De rechtbank neemt verder de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte in aanmerking en de in het hierboven aangehaalde rapport van dr. Kaiser gemaakte opmerkingen omtrent de kwetsbaarheid van verdachte en haar detentiegeschiktheid. Tot slot houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte reeds vrijwillig aan een behandeling bij GGNet is begonnen.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenis¬straf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de bijzondere voorwaarde stellen, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die haar zullen worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte de poliklinische behandeling bij GGNet vervolgt en/of afrondt, alsmede dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen door een door de Reclassering aan te wijzen instelling. Dit behelst dan zonodig een aanvullende behandeling door Tactus in het kader van het alcoholgebruik door verdachte.
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.779,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.124,00 (bestaande uit: € 124,00 materiële schade en
€ 1.000,00 immateriële schade), waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vorde¬ring, als in zoverre ongegrond worden afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu zij van oordeel is dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve dat deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 169 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich poliklinisch zal laten behandelen door GGNet, en dat veroordeelde zich zonodig aanvullend ambulant zal laten behandelen door een door de Reclassering aan te wijzen instelling. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die haar door of namens de leiding van deze instelling zullen worden gegeven.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde(n) hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes, kleur groen, met het opschrift Nato Military.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.124,00, (bestaande uit: € 124,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade) vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.124,00, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 22 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Davids, voorzitter, Krijger en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Linde, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2008.