ECLI:NL:RBZUT:2008:BC6721

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/801156-05 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Borgerhoff Mulder
  • Kleinrensink
  • Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 maart 2008 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in softdrugs. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is vastgesteld op een bedrag van EUR 111.760,00. De rechtbank baseerde deze beslissing op de vastgestelde feiten en omstandigheden, waaronder de periode waarin de veroordeelde actief was in de drugshandel, en de winst die hij per kilo drugs maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 mei 2004, samen met een medeverdachte, 109 kilogram softdrugs heeft verkocht, wat resulteerde in een geschat totaal voordeel van EUR 327.000,00, minus gemaakte kosten van EUR 36.094,00.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel omdat de verkoop vanuit een coffeeshop plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de coffeeshop illegaal was, aangezien deze niet beschikte over de vereiste vergunning. Dit illegale karakter van de coffeeshop maakte de wederrechtelijkheid van het verkregen voordeel evident.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van de veroordeelde in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat hij in de toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/801156-05 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 5 maart 2008
tegenspraak / oip
VERKORT VONNIS
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) op [1967],
wonende te [adres en plaats].
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 3 oktober 2006 is de veroordeelde, voorzover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Medeplegen van in de uitoefening van een beroep op bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzittingen van 4 juli 2006, 25 oktober 2006, 20 februari 2007 en 20 februari 2008 waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman, alsmede de voorafgaande schriftelijke ronde.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijke verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 261.530,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Beoordeling van vordering
Naar oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijke voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- Blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 mei 2004 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel, in softdrugs. De periode beslaat derhalve 68 weken.
- Deze 68 weken maakt deel uit van een totale periode van 109 weken, te weten de periode van 16 september 2002 tot en met 18 januari 2005, minus twaalf vakantie weken, waarin medeveroordeelde [medeverdachte] handelde in softdrugs. Hieruit volgt dat [medeverdachte] 109 weken heeft gehandeld, waarvan 68 weken tezamen met veroordeelde.
- De rechtbank oordeelt op grond van de verklaring van veroordeelde dat per week één kilo drugs is verkocht, derhalve dat in het totaal 109 kilogram is verkocht gedurende 109 weken.
- Tevens heeft veroordeelde verklaard dat per kilo een winst van 3.000,00 euro werd gemaakt. Weliswaar worden in het dossier ook andere (hogere) winstbedragen genoemd, maar nu veroordeelde zelf een winst van 3.000,00 euro per kilo noemt, neemt de rechtbank aan dat deze winst minimaal behaald zal zijn.
- Uit het in deze zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, veroordeelde betreffende, volgt dat over de gehele periode kosten ten bedrage van 36.094,00 euro zijn gemaakt. De rechtbank volgt deze berekening en maakt die tot de hare.
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
- 109 kilo x 3.000,00 euro = 327.000,00 euro
Totaal voordeel: 327.000,00 euro
- kosten 36.094,00 euro
Totaal kosten: 36.094,00 euro
============
Totaal voordeel: 290.906,00 euro
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel veroordeelde:
290.906,00 euro / (109 + 68 weken) x 68 weken = 111.760,00 euro
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op 111.760,00 euro.
Voorzover de raadsman heeft bepleit, dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel omdat gehandeld is vanuit een coffeeshop, verwerpt de rechtbank dit verweer. Het voordeel is wederrechtelijk reeds, gelet op de veroordeling bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zutphen op 3 oktober 2006. Daarbij komt dat, anders dan de raadsman van veroordeelde ter zitting heeft betoogd, de coffeeshop van waaruit verdachte zijn verkoopactiviteiten ondernam illegaal was. Immers, staat vast dat deze coffeeshop niet in bezit was van een, door het daartoe bevoegde gemeentelijke bestuursorgaan verleende, vergunning. Het betoog van de raadsman dat er allerlei onderhandelingen gaande waren om een dergelijke vergunning te verkrijgen maakt dat alles niet anders omdat daarmee overeind blijft staan het enkele feit dat de door veroordeelde geëxploiteerde coffeeshop er een was zonder vereiste vergunning/toestemming. Gelet op dit illegale karakter van die coffeeshop is de wederrechtelijkheid van het daaruit verkregen voordeel een gegeven.
Omvang van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij geen, althans onvoldoende, draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is van oordeel, gelet op de leeftijd van de veroordeelde, de hoogte van het bedrag en veroordeeldes draagkracht, niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 111.760,00 (honderdelfduizendzevenhonderdzestig euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
EUR 111.760,00 (honderdelfduizendzevenhonderdzestig euro).
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Kleinrensink en Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2008.
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken