ECLI:NL:RBZUT:2008:BC6879

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460284-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. Varenhorst
  • J. van Harreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige voor poging tot doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 maart 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een medebewoonster van de instelling waar hij verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd in JJI Hunnerberg te Nijmegen, op 15 mei 2007 in de gemeente Ermelo met opzet geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel. De verdachte heeft het slachtoffer geschopt, geslagen en gestompt, terwijl zij op de grond lag, en heeft haar vervolgens versleept. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische stoornissen, waaronder autisme en schizofrenie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een jeugdinrichting voor de duur van twee jaar, waarbij de nadruk ligt op behandeling en zorg in plaats van straf. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging bevestigd, ondanks de argumenten van de verdediging dat de instelling waar de verdachte verbleef ook verantwoordelijk was voor het incident. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van het feit en het gevaar voor herhaling een vervolging rechtvaardigen. De beslissing om de verdachte niet strafbaar te verklaren, maar hem wel een maatregel op te leggen, is gebaseerd op de noodzaak van behandeling en de bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460284-07
Uitspraak d.d.: 18 maart 2008
tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats 1990],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in JJI Hunnerberg te Nijmegen.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
5 september 2007, 14 december 2007 en 4 maart 2008.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 15 mei 2007
in de gemeente Ermelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (telkens)
- in/tegen haar maag en/of rug en/of buik althans tegen het lichaam te
schoppen en/of te trappen en/of
- (vervolgens) (terwijl zij op de grond lag) tegen haar (achter) hoofd en/of
buik en/of haar keel te schoppen en/of te trappen en/of te stampen en/of
- met (beide) vuist(en) op/tegen/ter hoogte van haar longen te slaan en/of
stompen en/of
- (vervolgens) haar aan haar arm(en) te verslepen en (vervolgens) haar
te schoppen en/of trappen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij
op of omstreeks 15 mei 2007
in de gemeente Ermelo
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((scheurtje in de lever,
scheurtje in strottenhoofd, gebroken oogkassen, gebroken rib(ben),
bloeduitstortingen, klaplong, hersenkneuzing(en), gebroken tand en
beschadiging van de tong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (telkens)
- in/tegen haar maag en/of rug en/of buik althans tegen het lichaam te
schoppen en/of te trappen en/of
- (vervolgens) (terwijl zij op de grond lag) tegen haar (achter) hoofd en/of
buik en/of haar keel te schoppen en/of te trappen en/of te stampen en/of
- met (beide) vuist(en) op/tegen/ter hoogte van haar longen te slaan en/of
stompen en/of
- (vervolgens) haar aan haar arm(en) te verslepen en (vervolgens) haar
te schoppen en/of trappen
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij
op of omstreeks 15 mei 2007
in de gemeente Ermelo opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandelend door
- in/tegen haar maag en/of rug en/of buik althans tegen het lichaam te
schoppen en/of te trappen en/of
- (vervolgens) (terwijl zij op de grond lag) tegen haar (achter) hoofd en/of
buik en/of haar keel te schoppen en/of te trappen en/of te stampen en/of
- met (beide) vuist(en) op/tegen/ter hoogte van haar longen te slaan en/of
stompen en/of
- (vervolgens) haar aan haar arm(en) te verslepen en (vervolgens) te schoppen
en/of trappen,
tengevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel (scheurtje in de lever,
scheurtje in strottenhoofd, gebroken oogkassen, gebroken rib(ben),
bloeduitstortingen, klaplong, hersenkneuzing(en), gebroken tand en
beschadiging van de tong),
althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Door de raadsvrouwe is bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat vervolging van verdachte in strijd met een goede procesorde is, gelet op het feit dat welbeschouwd het probleem ligt bij de instelling waar verdachte en het slachtoffer verbleven. Door het falen van de instelling reageerde verdachte zoals hij op basis van zijn stoornis alleen kon reageren. Verdachte zou naar de mening van de raadsvrouwe niet voor de strafrechter moeten staan. Het strafrechtelijke verwijt ligt eerder bij de instelling.
Daarnaast heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte functioneert op een niveau dat jaren lager ligt dan zijn kalenderleeftijd. Nu kinderen jonger dan 12 jaar niet strafrechtelijk mogen worden vervolgd ligt ook hierom vervolging van verdachte niet in de rede.
De officier van justitie heeft aangegeven van mening te zijn dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Hiertoe heeft zij, zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd.
Het is een feit dat de instelling het delict niet heeft voorkomen. Heden is echter niet aan de orde of strafbaar is gehandeld door de instelling, dan wel personen werkzaam in de instelling. Het onderzoek hiernaar loopt nog. De beslissing om verdachte te vervolgen staat hier los van. Er is sprake van een ernstig strafbaar feit. In combinatie met het gevaar voor herhaling dat is vastgesteld was geen andere beslissing mogelijk dan overgaan tot vervolging, gelet op de veiligheid van de maatschappij én het welbevinden van verdachte, die is gebaat bij oplegging van de gevorderde maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Het Openbaar Ministerie heeft een zeer grote vrijheid bij het nemen van de vervolgingsbeslissing. Er is in deze sprake van een ernstig feit, waardoor het geenszins onbegrijpelijk is dat tot vervolging is overgegaan. Daarnaast waren bij de start van het onderzoek nog niet alle gegevens voorhanden. Er diende ook onderzoek plaats te vinden in welke mate verdachte oplegging van een straf en/of maatregel verdient. De vraag of en in hoeverre de inrichting strafrechtelijk laakbaar gehandeld heeft is nog in onderzoek.
De stelling van de raadsvrouw dat verdachte niet vervolgd dient te worden nu hij functioneert op een niveau jonger dan 12 jaar volgt de rechtbank niet. De leeftijd van 12 jaren, vanaf welke leeftijd vervolgd kan worden, is een geobjectiveerd gegeven, en het staat de rechter niet vrij een per geval bepaalde leeftijdsgrens te hanteren.
4. Bewijsoverweging
Bewijsmiddelen
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de –navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0611/07-204237, gesloten en getekend d.d. 25 mei 2007. Daarnaast is een verklaring van verdachte, afgelegd bij ter terechtzitting van 5 september 2007, opgenomen onder de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van aangifte door [naam moeder slachtoffer], de moeder van het slachtoffer (pagina 58-61)
2. verklaring van verdachte (pagina 79-81)
3. verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 september 2007
4. verklaring van getuige [getuige] (pagina 72-73)
5. medische verklaring van ziekenhuis St. Jansdal te Harderwijk d.d. 25 mei 2007, met betrekking tot letsel slachtoffer (pagina 71b)
6. brief d.d. 28 juni 2007 met betrekking tot letsel slachtoffer van de revalidatiearts van ziekenhuis St. Jansdal
7. brief d.d. 19 juli 2007 met betrekking tot letsel slachtoffer van de revalidatiearts van ziekenhuis St. Jansdal
8. deskundigenrapport naar aanleiding van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 30 augustus 2007.
standpunten Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij verwijst naar de verklaring van verdachte, de aangifte van de ouders van [slachtoffer], de medische verklaringen met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] en het proces-verbaal van sporenonderzoek.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde feit, nu naar haar mening niet kan worden bewezen dat verdachte met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Voor zover uit de verklaringen van verdachte bij de politie opzet zou kunnen worden afgeleid, moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte dit zonder feitelijke basis, onder druk van de aanhoudende vragen van de politiemensen, heeft ingevuld. Voorts kan naar haar mening niet worden bewezen dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] dood zou gaan of zwaar gewond zou raken.
Bespreking standpunten
Gelet op eerder genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Met betrekking tot het standpunt van de raadsvrouwe, dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel het zwaar gewond raken van het slachtoffer niet bewezen kan worden, merkt de rechtbank het volgende op.
Door de Hoge Raad is, laatstelijk bij arrest van 14 december 2004, LJN AR 3226, geoordeeld dat het verweer dat een verdachte het tenlastegelegde niet opzettelijk kan hebben begaan, gelet op een bij hem bestaande psychische stoornis, slechts kan slagen wanneer ten tijde van het handelen bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Hiervan is in deze geen sprake, nu verdachte bij de politie onder andere heeft verklaard: “Ik moest van haar af. Ik hoopte dat zij dood zou gaan” en voorts uit de stukken blijkt dat verdachte levensgevaarlijk geweld heeft toegepast.
De rechtbank acht de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen, op bovenvermeld onderdeel, betrouwbaar. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich gedwongen voelde met een bepaald antwoord te komen. De rechtbank concludeert, dat verdachtes opzet, op zijn minst in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer].
4. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op 15 mei 2007 in de gemeente Ermelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- in/tegen haar maag en rug en buik heeft geschopt en
- terwijl zij op de grond lag tegen haar (achter) hoofd en buik en haar keel heeft geschopt en gestampt en
- met (beide) vuist(en) ter hoogte van haar longen heeft geslagen en gestompt en
- vervolgens haar aan haar arm(en) heeft versleept en vervolgens haar heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft namens verdachte een beroep gedaan op noodweer(exces). Zij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem vroeg of hij soms wat klappen wilde, op hem afkwam met gebalde vuisten en hem wilde slaan. Dit was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 Wetboek van Strafrecht, nu onder aanranding immers ook die gedragingen begrepen worden die een onmiddellijk dreigend gevaar opleveren voor een feitelijke aantasting van eigen lijf. Er kwam ondanks het gebonk van verdachte geen leiding en de afdeling waar hij met [slachtoffer] verbleef was afgesloten, waardoor verdachte geen kant op kon.
De rechtbank is van oordeel dat omtrent de aanloop tot het bewezenverklaarde te weinig informatie voorhanden is om de gestelde noodweersituatie aannemelijk te kunnen achten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezene levert op het misdrijf
- Poging tot doodslag
7. Strafbaarheid van de verdachte
Nu verdachtes beroep op noodweer is verworpen, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat verdachte niet toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en derhalve niet strafbaar is voor het door hem gepleegde feit.
Ook de raadsvrouwe heeft met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte subsidiair aangevoerd dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Over de persoon van verdachte is een rapport gedateerd 22 augustus 2007 opgemaakt door H.J. Groenhuijzen, psychiater. In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Betrokkene is een zwakbegaafde jongen met klassiek autisme en inmiddels ook schizofrenie. Daarnaast is hij vroeg getraumatiseerd. De psychiater acht verdachte ontoerekeningsvatbaar.
Over de persoon van verdachte is een rapport gedateerd 28 augustus 2007 opgemaakt door drs. M. van Heteren-van Namen, GZ-psycholoog. In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Bij betrokkene is sprake van autisme en sinds 2004 vermoedelijk schizofrenie. Er is ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een zwakbegaafd intelligentieniveau. De psycholoog acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar ten tijde van de mishandeling en sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het verslepen.
Ter terechtzitting van 5 september 2007 is door drs. Van Heteren aanvullend opgemerkt dat zij ten tijde van het schrijven van het rapport was uitgegaan van een andere feitelijke gang van zaken. Nu zij op de hoogte is van het werkelijke feitencomplex is zij met de getuige-deskundige Groenhuijzen van mening dat verdachte voor het geheel ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
Over de persoon van verdachte is een rapport gedateerd 7 februari 2008 opgemaakt door het Pieter Baan Centrum (PBC). In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Betrokkene is een 17-jarige, licht verstandelijk gehandicapte man van Turkse afkomst met een autistische stoornis, die bovendien problemen heeft met agressieregulatie. Betrokkene maakte recent een psychotische episode door die momenteel met medicatie (grotendeels) in remissie is. Volgens huidige ontwikkelingen binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie zou betrokkene bovendien voldoen aan de criteria van een bepaald subtype van autisme: Multiple-Complex Developenmental Disorder (MCDD). Er is mogelijk sprake van een zich ontwikkelende schizofrenie.
De psychiater S. Went concludeert dat het feit verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De psycholoog C.M. van Deutekom concludeert dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de getuige-deskundigen, drs. Van Heteren, Groenhuijzen en Van Deutekom, te weten dat verdachte niet toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht over.
Verdachte is terzake van het bewezenverklaarde dan ook niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte, onder toepassing van het meerderjarigenstrafrecht, de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, bij bewezenverklaring, zal worden gekozen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij heeft bepleit dat aan verdachte in dat geval de PIJ-maatregel zal worden opgelegd, wellicht voorwaardelijk, waarbij een maatregel in een civielrechtelijjk kader ervoor kan zorgen dat verdachte – na beëindiging van de PIJ-maatregel – in een instelling opgenomen blijft.
De rechtbank acht de oplegging van na te melden maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer]. Hij heeft het slachtoffer dat in dezelfde instelling als verdachte verbleef, als reactie op het feit dat hij door haar werd uitgescholden, geschopt, geslagen en gestompt tegen tegen hoofd en lichaam. Toen hij zag dat zij erg bloedde heeft hij haar naar haar kamer versleept om te voorkomen dat men haar zou vinden. Hierna heeft hij haar nogmaals geschopt. Hij verklaart dit te hebben gedaan omdat hij op dat moment zat van haar was en wilde dat zij dood ging.
Dit gebeuren heeft ernstige gevolgen gehad voor het slachtoffer en haar familie. [slachtoffer] heeft hierbij ernstig hersenletsel opgelopen met cerebrale blindheid en weggevallen smaak. Ook leidde het geweld onder andere tot een klaplong en scheur in de lever en gebroken ribben. [slachtoffer] is hier nog steeds niet volledig van hersteld. Voor [slachtoffer] en haar familie is het extra tragisch dat een en ander heeft plaatsgevonden in een setting waarin [slachtoffer] zich veilig en verzorgd mocht voelen. Ook dat gevoel van veiligheid en verzorging is grof geweld aangedaan.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank houdt bij de afdoening van de strafzaak tegen verdachte rekening met de onder punt 7 met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte genoemde rapporten.
Door H.J. Groenhuijzen, psychiater, wordt met betrekking tot de afdoening van de strafzaak, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Gezien de leeftijd van verdachte, zijn ziekelijke psychiatrische stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van blijvende aard zijn moet geadviseerd worden tot een langdurige behandeling/verpleging die individueel gericht is. Een dergelijke behandeling kan het beste vorm gegeven worden in het kader van een TBS met dwangverpleging. Een adequate setting zou zijn de autismegroep in de Van Mesdagkliniek of de psychosekliniek binnen Veldzicht.
Door drs. M. van Heteren-van Namen, GZ-psycholoog, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Verdachte is gebaat bij een intensief sterk individueel gericht zorgprogramma. Hij ontwikkelt een ‘volwassen’ psychiatrische ziekte en zal beter af zijn in een volwassen setting waar de psychiatrische know how op gebied van schizofrenie dagelijks aanwezig is. De vraag is of een PIJinstelling adequate behandeling kan bieden gezien de aard van de stoornissen. Gezien de ernst van de stoornissen, het gevaar van herhaling en het relatief open karakter van de GGZ is een gehouden (justitieel) kader noodzakelijk. De maatregel van TBS met dwangverpleging lijkt individueel, maatschappelijk en qua levensloopbegeleiding de meeste mogelijkheden in zich te hebben om verdachte adequate hulp te bieden. Gedacht kan worden aan een autisme groep (Van Mesdagkliniek) en aan een LVG psychose afdeling (Veldzicht of Hoeve Boschoord).
Voor C.M. Van Deutekom (klinisch psycholoog) en S. Went (psychiater) van het PBC wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Gelet op het feit dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde feit 16 jaar oud was en hij op een veel lager niveau dan past bij zijn kalenderleeftijd functioneert, is het advies vanuit gedragskundig oogpunt om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Het herhalingsrisico wordt als groot ingeschat. Geadviseerd wordt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. Betrokkene heeft levenslang adequate structuur van buitenaf en begeleiding door derden nodig. Na afloop van de PIJ-maatregel zal een maatregel in een civielrechtelijk kader moeten worden overwogen, mede doordat de moeder van betrokkene nog weinig probleembesef heeft en graag wil dat haar zoon weer thuis komt wonen, wat als zeer risicovol wordt ingeschat. Betrokkene komt in aanmerking voor behandeling in een instelling voor sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten (SGLVG). Het is wenselijk dat betrokkene zo snel mogelijk adequate behandeling/zorg krijgt. Gedacht kan worden aan ’t Heerenloo of Hoeve Boschoord (lange wachttijden).
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 februari 2008, waarin het volgende wordt geadviseerd.
Met TBS blijft de behandeling gewaarborgd zolang de deskundigen dit nodig achten. Dit lijkt ondanks de leeftijd van verdachte het meest voor de hand liggende kader. Gezien de aard van de problematiek zal verdachte echter niet binnen iedere reguliere TBS-setting behandeld kunnen worden. Het nadeel is dat patiënten met een TBSmaatregel doorgaans
a-select geplaatst worden.
Risico bij PIJ-maatregel is dat de gedwongen behandeling in ieder geval na zes jaar beëindigd wordt. Als er geen ander inzicht is gekomen bij de moeder over de ernst/aard van de problematiek is het risico dat verdachte zelfstandig of bij moeder gaat wonen met risico’s voor verdachte en voor maatschappij. Enkel in het kader van een ondercuratelestelling, waarin behandeling door de curator wordt veiliggesteld, blijft langdurige behandeling gewaarborgd.
Allereerst is de rechtbank met betrekking tot de vraag of al dan niet meerderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast, als gevorderd door de officier van justitie, het volgende van oordeel.
Ten tijde van het door hem gepleegde feit was verdachte 16 jaar oud. De deskundigen van het PBC, die verdachte het langst en meest uitgebreid hebben kunnen beoordelen, adviseren toepassing van het minderjarigenstrafrecht, aangezien men, gelet op de persoon van verdachte, toepassing van het meerderjarigenstrafrecht niet passend vindt. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Ook is de rechtbank van oordeel dat het meerderjarigenstrafrecht niet dient te worden toegepast enkel op grond van de ernst van het door verdachte gepleegde feit. Nu het minderjarigenstrafrecht – aangevuld door de regelingen uit de Wet BOPZ – voldoende instrumentarium kan bieden voor een afdoening die zowel voldoende veiligheid voor de maatschappij biedt, als tegemoetkomt aan de belangen van verdachte, dient naar het oordeel van de rechtbank voor deze minder ingrijpende optie te worden gekozen.
De rechtbank acht, in navolging van de deskundigen van het PBC, een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk ter preventie van recidive.
Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eist eveneens het opleggen van deze maatregel, omdat een andere modaliteit naar de inschatting van de rechtbank niet voldoende garanties biedt om de maatschappij tegen verdachtes handelen te beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van deze maatregel ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, gelet op de inhoud van de omtrent verdachte uitgebrachte rapporten. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aan de voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel, als vermeld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is dan ook voldaan.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 45, 77g, 77h, 77s, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, tevens kinderrechter, Varenhorst en Van Harreveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Boksem, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2008.