ECLI:NL:RBZUT:2008:BC7526

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/354 WOW44
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor zwembad en tuinmuren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 19 maart 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwvergunning. Het betreft een bouwproject waarbij vrijstelling is verleend op grond van artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van een zwembad, een doorbraak naar het souterrain en het oprichten van enkele tuinmuren op het perceel van een derde partij. De verzoeker, wonende te Lievelde, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is en dat het project zijn woongenot aantast.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwtekening aantoont dat het zwembad een hoogte van 74 cm heeft en dat de muur 1,23 meter boven peil komt. De afstand van de woning van de verzoeker tot het bouwproject bedraagt 24 meter, wat volgens de rechter betekent dat er geen onevenredige hinder te verwachten is. De rechter heeft ook overwogen dat de al aanwezige aarden wal en beplanting het zicht op het zwembad en de tuinmuren voor de verzoeker beperken.

De rechter heeft geconcludeerd dat de vrijstelling en bouwvergunning in stand kunnen blijven, omdat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen van de WRO en het project geen significante impact heeft op de omgeving. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 08/354 WOW44
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker]
te Lievelde,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre
verweerder
[derde partij]
te Lievelde
derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 februari 2008 (kenmerk BM-07841).
2. Feiten en procesverloop
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van een zwembad, de doorbraak naar het souterrain en het oprichten van enkele tuinmuren op het perceel van de derde-partij aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Lichtenvoorde, [kadastergegevens].
Namens verzoeker heeft [naam] bij brief van 3 maart 2008 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van dezelfde datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 maart 2008, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door [naam], voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [naam 2] en mevr. [naam 3]. De derde-partij is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. K.T.E. Huisman, advocaat te Nijmegen.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Ter – voorlopige – beoordeling staat of verweerder bij de te nemen beslissing op bezwaar de aan de derde-partij met vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleende bouwvergunning in stand zal kunnen laten.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag alleen en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien (samengevat en voor zover van belang) het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
De gronden waarop het in geding zijnde bouwplan betrekking heeft, zijn gelegen binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Lievelde bebouwde kom, algehele herziening 2005” en hebben daarin de bestemming “Woondoeleinden”. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, in die zin dat het bestemmingsplan het oprichten van bouwwerken buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak niet toestaat.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt ingevolge het eerste lid, bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Voor het standpunt van verzoeker dat vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO uitsluitend kan plaats vinden indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn is in de tekst van de wet of in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen steun te vinden. Het betoog van verzoeker dat verweerder wegens het ontbreken van een dringende reden niet bevoegd is om met toepassing van dat artikel vrijstelling te verlenen faalt derhalve
Namens verzoeker is aangevoerd dat aan de vrijstelling een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. Verzoeker meent voorts dat verweerder bij de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker. In dit verband is van de zijde van verzoeker gewezen op de aantasting van zijn woongenot. Verzoeker stelt dat het zwembad 2½ meter boven het maaiveld komt te liggen, waardoor zijn uitzicht wordt belemmerd en zijn privacy wordt aangetast.
In de vrijstellingslijst van 15 november 2005 heeft gedeputeerde staten van de provincie Gelderland de categorieën van gevallen aangegeven waarvoor burgemeester en wethouder vrijstelling kunnen verlenen zonder dat hiervoor een verklaring van geen bezwaar is vereist. Verweerder heeft, naar voorlopig oordeel terecht, vastgesteld dat het project valt binnen categorie 8 van die lijst: “Bouwwerken, geen gebouw zijnde”.
De ruimtelijke onderbouwing van het project wordt gevormd door de nota van november 2007 van de Afdeling REO van verweerders gemeente. In deze nota is ter zake vermeld dat op de plek (op het achterperceel) waar nu tuin en terras is, het zwembad en de andere bouwwerken (doorbraak en tuinmuren) zullen worden gerealiseerd. Overwogen is dat het bouwplan is getoetst en akkoord bevonden door de welstandscommissie. Stedenbouwkundig bezien heeft het bouwplan geen invloed op de omgeving. Het plan wordt uitgevoerd op het achterperceel, uit het zicht. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde daaraan nog toegevoegd dat het bouwplan is getoetst aan het streekplan. Naar voorlopig oordeel voldoet de ruimtelijke onderbouwing aan de daaraan ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO te stellen eisen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat realisatie van het bestreden bouwplan ruimtelijk en stedenbouwkundig bezien van een zo beperkte betekenis is.
De voorzieningenrechter stelt aan de hand van de ter zitting getoonde bouwtekening vast dat het zwembad, anders dan van de zijde van verzoeker wordt gesteld, een hoogte van 74 cm heeft, gemeten vanaf het ter plaatse geldende peil. De te bouwen muur heeft een hoogte van 1,23 meter boven peil. Voor de stelling van verzoeker dat er een platform wordt gecreëerd met een hoogte van 2 meter, is geen steun te vinden in de bouwtekening. Door de derde partij is ter zitting uiteengezet dat het voor de aanleg van het zwembad nodig is het talud van het bestaande verhoogde terras bij de woning deels te vervangen door een keermuur voorzien van een valbeveiliging. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder bij het verlenen van de vrijstelling kunnen overwegen dat realisering van het bouwplan geen onevenredig zware aantasting van de belangen van verzoeker zal betekenen, zodanig dat het verlenen van de vrijstelling om die reden achterwege zou moeten blijven. Daarbij heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat de afstand van de woning van verzoeker tot de plaats waar het bouwplan wordt gerealiseerd 24 meter is, zodat niet aannemelijk is dat het project onevenredig afbreuk doet aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor de aangrenzende functies en bestemmingen. Bovendien zijn het zwembad, de doorbraak en de tuinmuur, aan het zicht van verzoeker onttrokken door de al op het perceel van de derde-partij aanwezige aarden wal, welke is voorzien van opgaande beplanting.
Mogelijke hinder door het plaatsen van lichtmasten en of een overkapping, zoals door verzoekers gemachtigde is aangevoerd heeft verweerder terecht buiten de belangen afweging gelaten nu lichtmasten of een overkapping geen deel uitmaken van de thans verleende vrijstelling en bouwvergunning.
Op grond van het voorgaande moet voorshands worden geoordeeld dat verweerder bij de te nemen beslissing op bezwaar de aan de derde-partij verleende vrijstelling en bouwvergunning in stand zal kunnen laten. Derhalve kan niet worden gezegd dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, thans een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen als griffier.