ECLI:NL:RBZUT:2008:BC9295

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/801377-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Krijger
  • A. van Harreveld
  • H. Hödl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen van vader en zoon naar aanleiding van een bij een brand ontdekte hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 11 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader en zijn zoon, die beiden betrokken waren bij de teelt en verkoop van drugs. De zaak kwam aan het licht na een brand op 2 februari 2007 in Aalten, waarbij de politie een hennepkwekerij ontdekte. De verdachte, geboren in 1950, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid paddo's en hennepplanten, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de politie rechtmatig had gehandeld bij het binnentreden van de caravan van de zoon, ondanks de verdediging die stelde dat er geen wettelijke grondslag voor was. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de politie handelde in het kader van hulpverlening bij de brand. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, evenals zijn financiële problemen en eerdere contacten met justitie. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke bezwaren van drugshandel en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/801377-07
Uitspraak d.d. 11 april 2008
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats 1950],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2008.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2006
tot en met 02 februari 2007 in de gemeente Aalten, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand en/of loods aan/behorende bij de
[adres]), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 111.88,88
gram paddo's, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
psilocine en/of psilocybine, zijnde psilocine en/of psilocybine (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 februari 2007 in de gemeente Aalten, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van
categorie III 1°, te weten een revolver (type NHM, kaliber 9mm, serienummer
32121), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
art 55 lid 3 ahf/ond b Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 02 februari
2007 in de gemeente Aalten tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand en/of
loods aan/behorende bij de [adres]) een hoeveelheid van (in
totaal) ongeveer 850 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit, omdat er - kort gezegd - voor het binnentreden door de politie in de caravan van verdachtes zoon (eindnoot 1) op 2 februari 2007 geen wettelijke of verdragbepalende grondslag voorhanden was.
In de visie van de verdediging is er sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet.
Door de officier van justitie is betoogd dat zij ontvankelijk is in haar vervolging van verdachte. De politie heeft op basis van artikel 2 van de Politiewet in het kader van hulpverlening op verzoek van de brandweer geverifieerd of in de caravan, die stond opgesteld in één van de achter het uitgebrande fabriekspand staande Romneyloodsen, geen personen aanwezig waren (geweest).
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen, alleen reeds omdat verdachte zich niet met vrucht kan beklagen over de beweerde normschending, nu deze slechts betrekking heeft op het strikt persoonlijke huisrecht van zijn zoon.
Ten overvloede overweegt de rechtbank daarnaast, dat de politie ingevolge artikel 2 van de Politiewet mede tot taak heeft hulp te verlenen aan hen die dat (mogelijk) behoeven.
In dit geval is er sprake geweest van een uitslaande brand in het bedrijf van verdachte, waarbij er een aanzienlijke rookontwikkeling heeft plaatsgevonden. De loods waarin de caravan zich bevond was gelegen pal aan de achterzijde van de fabriekshal, terwijl de brand met name heeft gewoed in het achterste gedeelte van de hal.
Er is de rechtbank niet gebleken van aanwijzingen dat de politie in deze haar bevoegdheid heeft misbruikt om wettelijke bepalingen te omzeilen. In de omstandigheden zoals verwoord in het proces-verbaal van de politie was het integendeel alleszins begrijpelijk en zorgvuldig dat de politie zelfstandig wilde controleren of zich wellicht nog personen in de caravan (hadden) bevonden, zelfs indien wordt uitgegaan van de volgens verdachte daaromtrent door zijn zoon aan de politie/brandweer verstrekte informatie.
Door de verdediging is subsidiair nog aangevoerd dat ten aanzien van feit 2 vrijspraak dient te volgen, omdat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De politie was niet bevoegd tot het betreden van de caravan van de zoon van verdachte. Hetgeen als vrucht van de inbeslagneming in het dossier voorhanden is kan mitsdien niet voor het bewijs worden gebezigd in de optiek van de verdediging.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer om redenen als hiervoor aangegeven.
Het vuurwapen, dat ‘open en bloot’ in de caravan lag, mocht in beslag genomen worden.
De bewijsmotivering (eindnoot 2)
A. De vaststaande feiten
Op 2 februari 2007 heeft er een brand plaatsgevonden in een bedrijfspand aan de [adres] te Aalten. In verband met deze brand heeft een onderzoek (eindnoot 3) plaatsgevonden in de stacaravan die stond in een achter het uitgebrande bedrijfspand staande loods. In de caravan werd een revolver type NHM nummer 32121 aangetroffen, alsmede twee dozen en twee plastic zakken met daarin paddestoelen.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde. Wat betreft feit 1 acht de officier bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2007 t/m 2 februari 2007 samen met een ander ongeveer 11.000 gram paddo’s heeft bewerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad.
Daarbij heeft de officier van justitie zich onder meer gebaseerd op het aantreffen van de paddo’s in de caravan, het aantreffen van het vuurwapen en de hennepkwekerij op de locatie [adres] te Aalten, de verklaringen van beide verdachten - vader en zoon - en de conclusie van het NFI-rapport met betrekking tot de onderzochte
paddo-monsters.
C. Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is beaamd dat terzake het onder 1 tenlastegelegde een bewezenverklaring kan volgen voor het voorhanden/aanwezig hebben van paddo’s en dat het onder 3 tenlastegelegde eveneens bewezenverklaard kan worden, nu verdachte ook daarover een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is door de verdachte geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring althans vrijspraak op de hiervoor vermelde grond.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht voor het bewijs de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De medeverdachte (de zoon van verdachte) heeft verklaard (eindnoot 4) dat de door de politie in zijn caravan aangetroffen hoeveelheid paddo’s waren bestemd voor de verkoop. Zijn vader was met de verkoop daarvan belast.
In de hal van het pand was zijn vader bezig een hennepkwekerij in te richten. Ergens in de eerste twee weken van januari 2007 is er geoogst. De medeverdachte heeft verder verklaard dat hij elke dag de lampen heeft bediend en de planten water heeft gegeven.
De medeverdachte heeft bovendien verklaard dat het in zijn caravan aangetroffen wapen al langere tijd in zijn bezit is.
De verdachte heeft verklaard (eindnoot 5) dat hij tot augustus 2006 in het pand paddo’s heeft gekweekt samen met zijn zoon. Verdachtes zoon (medeverdachte) had een opleiding gevolgd voor het kweken van paddestoelen. De paddo’s werden gekweekt voor handelaren, onder meer om deze als drugs te gebruiken, te eten danwel thee van te zetten; wat men er mee deed interesseerde hem eigenlijk niet.
Het is mogelijk dat er gedroogde paddo’s in de caravan zijn aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat zijn zoon zoveel paddo’s in de caravan aanwezig had.
Daaruit maakt de rechtbank op dat de wetenschap van het aanwezig hebben bij verdachte alleszins bestond.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij omstreeks november 2006 samen met zijn zoon een hennepkwekerij heeft aangelegd in de achter het bedrijfspand gelegen loods. De plantjes die er nu stonden waren drie weken oud. Zijn zoon werkte in zijn opdracht in de kwekerij.
Van deze kwekerij is één keer geoogst en met de opbrengst daarvan zijn deels de materialen voor de kwekerij betaald.
Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij de bij zijn zoon in gebruik zijnde caravan heeft gekocht met alles wat daarin was, ook de revolver. Hij heeft zijn zoon de caravan als verblijfplaats aangeboden. Ter terechtzitting heeft verdachte nog verklaard de revolver daar verscheidene keren te hebben zien liggen.
Op 2 februari 2007 is door de politie een onderzoek (eindnoot 6) ingesteld in één van de twee achter het bedrijfspand gelegen loodsen. Door de brandweer was namelijk bij bedoelde loods een sterke wietlucht geroken. Ter plaatse werd een hennepkwekerij aangetroffen met onder andere 850 hennepplanten, 60 assimilatielampen 600 watt en 60 voorschakelapparaten.
Op 3 februari 2007 zijn door de politie onder verdachte inbeslaggenomen (eindnoot 7) twee dozen en twee plastic zakken met paddo’s, onderscheidenlijk wegende 4096,84 gram, 5097,67 gram, 1036,98 gram en 977, 29 gram (SVO-nrs. 149 t/m 152), alsmede potten met (gedroogde) vermoedelijk hennep, onderscheidenlijk 8,7 gram en 88 gram (SVO-nrs. 147 en 148).
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzoek (eindnoot 8) gedaan naar de door de technische recherche Noord en Oost Gelderland toegezonden monsters 149 t/m 152. Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat alle monsters (beige gedroogde paddestoelen) psilocine bevatten en de monsters 149 t/m 152 psilocybine, beide stoffen die staan vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
Door de technische recherche zijn de in de caravan aangetroffen SVO-nrs. 147 en 148 onderzocht (eindnoot 9 ) en aan de hand van de conform de daarvoor geldende instructies uitgevoerde testen is geconcludeerd dat de monsters hashish, hasholie danwel THC bevatten. Op basis van die bevindingen wordt het zeer aannemelijk geacht dat het gaat om weed/gedroogde hennep, met daarin een stof die voorkomt op lijst II van de Opiumwet.
De op 2 februari 2007 bij nader onderzoek in een in werking zijnde en professioneel opgezette hennepkwekerij aangetroffen plantjes hadden een lengte van ongeveer 30 centimeter en waren bij lange na niet volgroeid. De geur van dit verse plantenmateriaal kwam zeer duidelijk overeen met de bekende geur van hennepplanten. Het wordt zeer aannemelijk geacht dat het hier gaat om vrij jonge hennepplanten.
Uit een door de politie ingesteld onderzoek (eindnoot 10) naar het op 2 februari 2007 onder verdachte inbeslaggenomen revolver, komt naar voren dat het hier gaat om een revolver van het merk NHM, kaliber 9 millimeter met het serienummer 32121 en dat het voorwerp geschikt is om projectielen door een loop af te schieten door middel van een scheikundige ontploffing, derhalve een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 eerste lid, categorie III onder I van de Wet wapens en munitie.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 februari 2007 in de gemeente Aalten, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een loods behorende bij de [adres]), een hoeveelheid van in totaal ongeveer 11.100 gram paddo's, bevattende psilocine en/of psilocybine, zijnde psilocine en psilocybine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 2 februari 2007 in de gemeente Aalten tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen van categorie III 1º, te weten een revolver (type NHM, kaliber 9mm, serienummer 32121), voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 1 november 2006 tot en met 2 februari 2007 in de gemeente Aalten tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een loods aan de [adres] een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft terzake alle tenlastegelegde feiten gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van honderdvijftig uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
2. Door de raadsman van verdachte is ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf aan de hoge kant is wanneer het door de verdediging aangevoerde verweer inzake feit 2 zou worden gehonoreerd.
3. De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
5. Verdachte heeft zich samen met zijn zoon bedrijfsmatig bezig gehouden met de hennepkweek, waarbij vooral het snelle en lucratieve gewin voor hem een rol heeft gespeeld. Verdachte heeft daarin een sturende en initiërende rol gespeeld. Er heeft éénmaal een oogst plaatsgevonden en op het moment dat de kwekerij werd ontdekt stonden er 850 jonge planten opgesteld.
Verdachte heeft met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat aan het gebruik van - en de handel in softdrugs vele maatschappelijke bezwaren kleven.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS wordt als uitgangspunt bij het kweken van een hoeveelheid hennepplanten tussen 500 en 1000 een gevangenisstraf van twaalf weken gehanteerd, uitgaande van een first offender.
Daarenboven heeft verdachte samen met zijn zoon een aanzienlijke hoeveelheid zogenaamde paddo’s aanwezig gehad. Paddo’s bevatten stoffen die zijn opgenomen op lijst I van de Opiumwet (harddrugs) en waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden. Vanwege de mogelijk schadelijke gevolgen van deze stoffen geldt in zijn algemeenheid dat bij gebruik daarvan de volksgezondheid in het geding is. Op dit soort delicten staat in beginsel een hogere strafbedreiging dan voor softdrugsdelicten.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. In de optiek van verdachte ging het slechts om een oud wapen, maar dit doet aan de strafbaarheid niet af, nog daargelaten dat het wapen bij onderzoek nog als zodanig bruikbaar bleek.
6. Uit het strafblad van verdachte van 17 januari 2008 blijkt dat hij in eerder met justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke strafbare feiten. Deze feiten hebben echter zo lang geleden plaatsgevonden, dat zij bij de beoordeling van de recidivefactor thans geen rol meer spelen. Verdachte wordt dan ook als een first-offender beschouwd.
7. Door en namens verdachte is ter zitting aangevoerd dat hij deels arbeidsongeschikt is, dat hij tengevolge van het hele gebeuren zonder werk en inkomen is, dat hij een schuld heeft van € 40.000,-- en dat de verzekering terzake van de brandschade niet tot enige uitkering zal overgaan.
Uit verdachtes houding ter zitting maakt de rechtbank op dat hij de strafbare feiten bagatelliseert en geneigd is om in herhaling te vervallen ter bestrijding van zijn financiële problematiek.
8. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande een strafoplegging zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
De op te leggen taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats om de ernst van de onderhavige feiten te benadrukken, maar bovenal om verdachte in te scherpen dat hij zich niet meer moet inlaten met dit soort strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 22g, 22d, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 26, 56 en 57 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
• Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
• Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
• Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
• Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen.
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Van Harreveld en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2008.
(eindnoot 1) Proces-verbaal (ambtelijk verslag), doorgenummerd dossierpag. 122
(eindnoot 2) Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal, als bijlagen opgenomen bij (Stam) proces-verbaal nr. PL0644/07-201219, gedateerd 3 mei 2007
(eindnoot 3) Proces-verbaal (ambtelijk verslag), doorgenummerde dossierpag. 101
(eindnoot 4) Processen-verbaal van verhoor medeverdachte [zoon verdachte], doorgenummerde dossierpag. 107 en 110
(eindnoot 5) Processen-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpag. 55, 115, 117, 118,171, 254
(eindnoot 6) Proces-verbaal (ambtelijk verslag), doorgenummerde dossierpag. 189/190
(eindnoot 7) Kennisgeving inbeslagneming,doorgenummerde dossierpag. 202 en 203
(eindnoot 8) Rapport NFI nr. 2007.02.15.111, gedateerd 30 maart 2007, doorgenummerde dossierpag. 144/145
(eindnoot 9) Proces-verbaal (ambtelijke verslag), doorgenummerde dossierpag. 206 en 207
(eindnoot 10) Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpag. 102/103