ECLI:NL:RBZUT:2008:BC9304

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/306 en 08/314 VEROR
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kapvergunning voor bijzondere bomen in Zutphen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 10 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Bomenstichting Zutphen e.o. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de gemeente Zutphen, waarbij vergunning is verleend voor het kappen van twee robinia's pseudoacacia aan het Vispoortplein te Zutphen. De Bomenstichting betwistte de noodzaak van de kap en stelde dat de bomen nog levensverwachting hadden, terwijl de gemeente stelde dat de bomen een ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid vormden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat de bomen daadwerkelijk in een onomkeerbare staat van verval verkeerden en dat er geen alternatieven waren om de veiligheid te waarborgen. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen in acht genomen moesten worden. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het besluit tot kap vernietigd werd, waardoor er geen spoedeisend belang meer was. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten die betrekking hebben op bijzondere bomen, en de verplichting van de gemeente om alternatieven te onderzoeken voordat tot kap wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 08/306 en 08/314 VEROR
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
Bomenstichting Zutphen e.o.
te Zutphen,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 februari 2008, waarbij aan de gemeente Zutphen vergunning is verleend voor het kappen van 2 robinia's pseudoacacia aan het Vispoortplein te Zutphen.
2. Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 22 februari 2008, binnengekomen op 22 februari 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 21 februari 2008, eveneens binnengekomen op 22 februari 2008 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 maart 2008, waar namens verzoekster zijn verschenen [namen], bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M. Kuipers en ing. M. Dat.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voorkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de twee robinia's pseudoacacia aan het Vispoortplein op de gemeentelijke lijst van bijzondere bomen, als bedoeld in artikel 6 van de Kapverordening 2004 (hierna: Kapverordening), zijn geplaatst.
In het onderhavige geval heeft verweerder de in artikel 7, eerste lid, van de Kapverordening neergelegde procedure met betrekking tot bijzondere bomen gevolgd. In dit artikellid is bepaald dat bij aanvragen betreffende het vellen van bijzondere bomen als bedoeld in artikel 6, de voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb wordt gevolgd. Het ontwerpbesluit van de kapvergunning heeft ter inzage gelegen en namens verzoekster is een zienswijze ingediend.
Ingevolge 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb staat tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb direct beroep open bij de rechtbank. Nu ook aan de overige voorwaarden is voldaan, kan verzoekster in haar beroep worden ontvangen en zal de voorzieningenrechter gebruik maken van de in artikel 8:86 van de Awb neergelegde mogelijkheid.
In artikel 6, eerste lid, van de Kapverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders een lijst vaststellen waarop bijzondere bomen staan vermeld. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt voor de op deze lijst geplaatste bomen geen vergunning voor vellen afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties. In het vijfde lid is bepaald dat de gemeente een bijzondere onderhoudsplicht bezit voor de eigen bijzondere bomen zoals een goed beheerder betaamt.
Gelet op voornoemde bepaling kan een vergunning voor de twee in geding zijnde robinia's alleen worden verleend indien sprake is van de in het tweede lid van artikel 6 van de Kapverordening genoemde situatie(s).
Op 22 mei 2007 is namens de gemeente verzocht om kapvergunningen voor het rooien van de twee bovenvermelde robinia's.
In de ontwerp-kapvergunning en de toelichting op het collegevoorstel is aangegeven, dat tijdens de in 2007 uitgevoerde visual tree assessment (VTA) is gebleken dat de robinia’s in een onomkeerbare vorm van verval terecht zijn gekomen. Bij beide bomen is sprake van doodhout vorming in de kroon, de bomen vertonen plekken van inrotting, de bomen zijn aangetast door houtworm en de voet van de stammen vertoont aanrijschade. De slechte staat van de bomen levert een onveilige situatie op voor de omgeving.
In de reactienota van verweerder op de namens verzoekster ingediende zienswijze is aangegeven, dat gelet op de standplaats van de bomen in een openbaar plantsoen en gelet op de situatie waarin de bomen verkeren, sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Verder is ingegaan op het boomtechnisch advies van de onafhankelijke deskundige, BTL bomendienst, van 2004. In 2004 is reeds kapvergunning voor één van de onderhavige robinia's verleend, waartegen bezwaar is gemaakt. BTL bomendienst heeft op verzoek van de commissie bezwaarschriften nader advies uitgebracht, inhoudende dat met het treffen van een drietal maatregelen de boom op verantwoorde wijze gehandhaafd zou kunnen worden, waarbij de toekomstverwachting tussen de 5 en l0 jaar werd ingeschat.
Twee van de aanbevolen maatregelen, namelijk het verwijderen van doodhout en het tweejaarlijks controleren op grondscheuren en scheefstand zijn door de gemeente overgenomen maar hebben niet kunnen voorkomen dat de bomen volgens verweerder allebei in de fase van afsterven verkeren.
In de vergunning voor het kappen van de bomen is aangegeven dat de combinatie van bovenvermelde aspecten ertoe leidt dat de bomen in een verregaande staat van onomkeerbaar verval verkeren en is toestemming verleend de bomen, met inachtneming van de bij de vergunning gestelde voorschriften en voorwaarden, te rooien.
Namens verzoekster is gesteld dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat de bomen een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid opleveren en overigens geen sprake is van een noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties. De bomen tonen wel een verminderde vitaliteit, maar kunnen gelet op de rapportage van de BTL bomendienst van 2004 en het bij fax van 4 maart 2008 opgestuurde rapport van boomdeskundige T. Roosien nog jaren mee. Verzoekster betwist dat de bomen in de fase van afsterven verkeren. Zo er sprake zou zijn van een gevaarlijke situatie, dan zijn andere middelen voorhanden om eventuele ongelukken te voorkomen.
Namens verweerder is ter zitting gesteld dat (nog) geen sprake is van een noodsituatie of andere uitzonderlijke situaties als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Kapverordening. Het kappen van de beide bomen is noodzakelijk vanwege de openbare veiligheid. Ter zitting is aangegeven dat de bedreiging niet zo zeer bestaat in het gevaar dat de bomen tijdens een zware storm zullen omwaaien, waarbij de kans dat omstanders door de bomen geraakt zullen worden, niet bijzonder groot is. De afgelopen twee jaar zijn in de zomer echter twee forse, nog levende, takken van een van beide bomen op het gras van het openbare parkje gevallen waar juist dan vaak scholieren en andere recreanten zich verpozen. Dergelijke situaties zijn onvoorspelbaar en kunnen leiden tot ongelukken. De enige mogelijkheid die verweerder ziet om mogelijke ongelukken te voorkomen is de kap van beide bomen.
Nu het twee bomen betreft die op de gemeentelijke (en landelijke) bomenlijst staan, rust op de gemeente ingevolge het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, van de Kapverordening een bijzondere onderhoudsplicht en zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter vast moeten komen te staan dat geen enkele andere mogelijkheid dan de kap van de bomen kan voorkomen dat zich een situatie voordoet als in het tweede lid van dit artikel bedoeld.
Namens verzoekster is niet alleen gemotiveerd betwist dat sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid maar zijn ook enkele andere mogelijkheden genoemd, zoals het handhaven van het verbod uit de Algemene plaatselijke verordening om buiten de paden en op het gras te vertoeven of het plaatsen van een hekwerk rondom de bomen, waardoor het gevaar dat omstanders worden geraakt door afbrekende takken kan worden geminimaliseerd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende onderzocht of daadwerkelijk sprake is van een zodanige achteruitgang van de gezondheidssituatie van beide bomen in vergelijking met 2004 dat de bomen thans geen levensverwachting meer hebben. Niet is gebleken dat de tijdens de VTA bij beide bomen geconstateerde gebreken niet ook al bestonden in 2004 terwijl er sindsdien geen grondscheuren zijn ontstaan en de scheefstand van een van beide bomen niet is toegenomen. Tevens is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieven om de eventuele ernstige bedreiging van de openbare veiligheid tegen te gaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 3:46 van deze wet neergelegde motiveringsbeginsel. Het beroep van verzoekster zal dan ook gegrond worden verklaard en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Met betrekking tot de namens verzoekster gestelde spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Nu het besluit waarbij de kapvergunning is verleend, zal worden vernietigd, kan de gemeente thans niet overgaan tot kap zodat een spoedeisend belang ontbreekt. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Met betrekking tot het nieuw te nemen besluit overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat in artikel 9, derde lid, van de Kapverordening is bepaald dat tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften tevens kan behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat, indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist. Een redelijke uitleg van deze bepaling houdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dat in gevallen als de onderhavige, waarbij de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb is gevolgd, voor bezwaartermijn moet worden gelezen beroepstermijn. Verweerder zal zich bij het nieuw te nemen besluit dienen te beraden of aan de vergunning een dergelijk voorschrift zal worden verbonden.
In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van verleende rechtsbijstand 1 punt toegekend (verschijnen ter zitting), waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht in de hoofdzaak van € 288,-- aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 322,--, te betalen door de gemeente Zutphen, ter zake van verleende rechtsbijstand;
- wijst af het verzoek om een voorlopige voorziening;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht in het verzoek om een voorlopige voorziening van € 288,-- aan verzoekster vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Tj. Gerbranda en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2008 in tegenwoordigheid van M.G. van Engelen als griffier.