ECLI:NL:RBZUT:2008:BC9360

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84079 / HA ZA 07-208
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot betaling van een voorschot in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zutphen, is op 30 januari 2008 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres, vertegenwoordigd door procureur mr. W.A. van Leijden, heeft een voorlopige voorziening gevraagd voor de duur van de procedure, waarbij zij een bedrag van € 12.000,00 vordert. De eiseres stelt dat de procedure gecompliceerd is en dat zij behoefte heeft aan liquide middelen. De gedaagde, vertegenwoordigd door procureur mr. H.L.J.M. Kersten, heeft verweer gevoerd en vordert dat de eiseres niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, dan wel dat haar vordering wordt ontzegd. De gedaagde stelt dat hij het verschuldigde bedrag van € 12.613,47 aan de eiseres heeft voldaan en dat de eiseres nodeloos procedeert.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiseres in afwijking van de wet de incidentele vordering bij akte heeft ingediend, maar dat de vordering voldoende processueel belang heeft. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gevorderde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is, gezien het restitutierisico en de bevestiging van de gedaagde dat hij een bedrag aan de eiseres verschuldigd is. De rechtbank heeft daarom de gedaagde veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 12.000,00, uitvoerbaar bij voorraad, en de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden tot de hoofdzaak.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. D. Vergunst, die de zaak heeft behandeld. De uitspraak is een belangrijke stap in de procedure, waarbij de rechtbank de noodzaak van een voorlopige voorziening heeft erkend, ondanks de procedurele afwijkingen van de eiseres.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 84079 / HA ZA 07-208
Vonnis in incident van 30 januari 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. W.A. van Leijden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. H.L.J.M. Kersten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in deze zaak van 25 april 2007;
- het proces-verbaal van de - ingevolge voormeld vonnis - op 11 juni 2007 gehouden
comparitie van partijen;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie tevens akte houdende overlegging van producties;
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie;
- de akte houdende het verzoek tot verkrijging van een voorlopige voorziening
overeenkomstig artikel 223 Wtb.v.Rv.;
- de antwoordakte naar aanleiding van een verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening ex artikel 223 Rv.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vordering in het incident
2.1. [eiseres] vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, inhoudende de betaling van een bedrag van € 12.000,00 aan haar. [eiseres] stelt dat de procedure gecompliceerd is en nog wel enige tijd zal vergen, terwijl zij behoefte heeft aan liquide middelen.
3. Het verweer in het incident
3.1. [gedaagde] vordert dat [eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, dan wel dat haar de vordering wordt ontzegd.
3.2. [gedaagde] stelt dat [eiseres] volstrekt nodeloos haar vordering, in een akte in plaats van een conclusie, zoals de Wet voorschrijft, aan de rechtbank heeft voorgesteld. [gedaagde] stelt zonder meer bereid te zijn om het gevraagde bedrag aan [eiseres] te voldoen. [gedaagde] stelt dat hij inmiddels het volgens zijn eigen berekening aan [eiseres] verschuldigde bedrag van € 12.613,47 aan [eiseres] heeft voldaan. [gedaagde] heeft ten bewijze van zijn overboeking een transactie-overzicht van zijn bank overgelegd. [gedaagde] stelt dat [eiseres] vanwege nodeloos procederen in de kosten van dit incident moet worden veroordeeld.
4. De beoordeling van het incident
4.1. De rechtbank zal er aan voorbij gaan dat [eiseres] in afwijking van het bepaalde bij artikel 208 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de incidentele vordering bij akte heeft geïntroduceerd, omdat uit de kop van de akte, waarin de zekerheidstelling wordt gevraagd, expliciet blijkt dat [eiseres] in die akte een incident tot zekerheidstelling opvoert.
4.2. [eiseres] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Nu door van [gedaagde] is aangegeven dat hij volgens zijn eigen berekening een bedrag van € 12.613,47 aan [eiseres] verschuldigd is, kan het verzochte bedrag worden toegewezen. Dat [gedaagde] reeds een bedrag van € 12.613,47 zou hebben overgemaakt, is door [eiseres] niet bevestigd, zodat er - voor het geval dit bedrag door [gedaagde] gestorneerd is - een vonnis tot betaling zal worden gegeven.
4.3. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
voor het geval blijkt dat [eiseres] het bedrag van € 12.613,47 niet op haar bankrekening heeft ontvangen:
5.1. veroordeelt [gedaagde] voor de duur van het geding tot betaling van een voorschot van € 12.000,00 (twaalfduizend euro),
5.2. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.