ECLI:NL:RBZUT:2008:BC9479

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580401-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van de Wetering
  • A. van Harreveld
  • M. Draisma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende uitbuiting en dwang tot prostitutie

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het uitbuiten van een slachtoffer door middel van dwang en geweld, heeft de Rechtbank Zutphen op 15 april 2008 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij gedurende een periode van bijna anderhalf jaar voordeel had getrokken uit de uitbuiting van het slachtoffer, die gedwongen werd om in de prostitutie te werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, geboren in 1982, meerdere gesprekken met de politie heeft gevoerd, wat uiteindelijk leidde tot de aangifte tegen de verdachte. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van dwang, waaronder bedreigingen en geweld, en het regelen van prostitutieplekken voor het slachtoffer in diverse steden in Nederland.

Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte contacten had met een schimmig milieu, kon de rechtbank niet vaststellen dat hij het slachtoffer daadwerkelijk had gedwongen tot prostitutie. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen en dat het slachtoffer mogelijk uit eigen beweging in de prostitutie was gegaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van vermeende uitbuiting en geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580401-07
Uitspraak d.d.: 15 april 2008
tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [1980],
wonende te [adres en plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op meerdere, althans één, tijdstip(epn) in of omstreeks de periode van 01 april 2005 tot en met 14 februari 2006, in de gemeente Doetinchem en/of de gemeente Arnhem en/of de gemeente Den Haag en/of de gemeente Utrecht en/of de gemeente Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren [1982]) (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid, door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik vanuit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer],
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, een (grote) schuld had en dat als hij, verdachte, die schuld niet kon afbetalen hij, verdachte een kogel zou krijgen en dat [slachtoffer] ook uit moest kijken, omdat ze wisten dat hij verdachte een meisje had, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij in de prostitutie moest gaan werken om een (grote) schuld van verdachte af te lossen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam geschopt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, uit een (rijdende) auto geduwd/gegooid en/of
- (vervolgens) voor die [slachtoffer] verschillende prostitutieplekken in Den Haag, Utrecht en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland geregeld en/of die [slachtoffer] naar verschillende prostitutieplekken in Den Haag, Utrecht en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland gebracht en/of vervoerd en/of
- voor die [slachtoffer] een (nood)paspoort, althans een identiteitsbewijs geregeld (waardoor die [slachtoffer] als prostituee kon gaan werken) en/of
- voor die [slachtoffer] lingerie en/of cocaïne gekocht en/of aan die [slachtoffer] verstrekt en/of
- meermalen, althans eenmaal, een hoeveelheid geld van die [slachtoffer] aangenomen en/of door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, het door haar in de prostitutie verdiende geld laten afstaan;
art. 273a lid 1 ahf/sub 6 (oud) Wetboek van Strafrecht
art 273a lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
art 273a lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota vrijspraak op alle punten bepleit.
Overwegingen
Op grond van het onderzoek kan worden vastgesteld dat aangeefster [slachtoffer] vanaf november 2004 tot medio februari 2006 een relatie heeft onderhouden met verdachte, dat zij in deze periode (volgens aangeefster gedurende vijf à zes maanden) als prostituee heeft gewerkt in Den Haag,Utrecht en Amsterdam en dat zij vanaf 26 maart 2006 diverse gesprekken heeft gevoerd bij de politie en vervolgens tegen verdachte aangifte gedaan.
Vraag is of verdachte, met het oogmerk om haar uit te buiten, [slachtoffer] onder de in de tenlastelegging genoemde omstandigheden ertoe heeft gebracht zich te prostitueren in verschillende plaatsen in Nederland, dan wel voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft het hem ten laste gelegde ontkend.
Verklaringen aangeefster
[slachtoffer] heeft in een tijdsbestek van bijna anderhalf jaar meerdere gesprekken gevoerd met de politie, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in het doen van aangifte.
Het proces van doen van aangifte is op wens van aangeefster enige malen onderbroken geweest.
Centraal onderdeel in de verklaringen van aangeefster is dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij een grote schuld had (in de orde van grootte van 100.000 tot 150.000 euro) en bedreigd werd in verband met een mislukte drugshandel. Volgens aangeefster is verdachte in verband met deze schuld in juli 2005 naar Turkije gereisd op een aan hem toegezonden vliegticket enkele reis, daar vastgehouden en mishandeld. Aangeefster heeft op verzoek van verdachte gezorgd voor een bedrag van € 400,00 en dit bedrag overgemaakt naar Turkije om diens terugreis naar Nederland mogelijk te maken. Verdachte zou met € 5000,00 per maand zijn schuld dienen terug te betalen. Aangeefster diende op voorstel van verdachte in de prostitutie te gaan werken en haar inkomsten af te dragen om hem in staat te stellen die schuld te voldoen.
Vast staat dat verdachte in juli 2005 naar Turkije is geweest en op 27 juli 2005 is teruggekeerd. Dit betekent dat aangeefster nadien in de prostitutie is/moet zijn gaan werken. Echter, zij verklaart tevens dat verdachte haar in april 2005 voor het eerst naar Den Haag bracht om als prostituee te gaan werken (dossierpagina 88). Tevens staat op basis van het proces verbaal van bevindingen (dossierpagina 666) vast dat zij op 10 juli 2005 in de prostitutiezone in Den Haag is gecontroleerd, hetgeen betekent dat aangeefster reeds tijdens het verblijf van verdachte in Turkije als prostituee werkzaam is of moet zijn geweest, terwijl zij op dat moment werd vergezeld door een andere man dan verdachte.
Aangeefster heeft op 29 mei 2007 (dossierpagina 107) verklaard veel te hebben opgeschreven in een boekje in de tijd dat verdachte in Turkije was. Tevens heeft zij op 21 september 2007 (dossierpagina 219) verklaard een dagboek te hebben bijgehouden in de periode dat zij in 2005 als prostituee werkzaam was. Dit dagboek heeft zij op 27 september 2007 (dossierpagina 160 e.v.) overhandigd aan de politie, tezamen met een boekje, waarin zij over een aantal dagen haar verdiensten uit prostitutie heeft opgeschreven, alsmede een aantal andere bescheiden. Uit deze stukken (dossierpagina's 162 – 205) blijkt dat aangeefster met betrekking tot de periode in 2005 dat verdachte zich in Turkije bevond, gevoelens en gedachten over verdachte en de situatie waarin hij zich bevond heeft beschreven. Niet onomstotelijk is echter vast te stellen dat het dagboek ook in die periode is geschreven, nu het geenszins volledig is, de betreffende pagina's qua datering niet zijn ingebed in een langere periode en er anderhalf jaar is verstreken sedert het eerste contact van aangeefster met de politie en het overdragen van de boekjes.
Hoewel aangeefster heeft verklaard al haar inkomsten te hebben afgedragen aan verdachte, kan los van haar verklaringen niet worden achterhaald dat verdachte in de ten laste gelegde periode beschikte over veel geld en uit welke bron dit afkomstig was, terwijl evenmin is gebleken dat verdachte als student een excessief uitgavenpatroon had.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte bij terugkomst uit Turkije er slecht aan toe was, toegetakeld eruit zag en erg was afgevallen. Ter terechtzitting zijn door de raadsvrouw foto's getoond van verdachte, welke gezien de vermelde datum genomen zijn in de periode dat hij zich in Turkije bevond. Op de foto's wordt naar het oordeel van de rechtbank de indruk, die door aangeefster wordt geschetst, niet bevestigd, terwijl ook overigens uit de beschikbare dossierstukken geen aanwijzingen naar voren komen met betrekking tot een eventueel slechte toestand waarin verdachte zich in die tijd, na zijn reis naar Turkije, bevond.
Verklaringen van getuigen
De getuigen [getuige A] (dossierpagina 317 e.v.), [getuige B] (dossierpagina 331 e.v.), [getuige C] (dossierpagina 349 e.v.) en [getuige D] (dossierpagina 383 e.v.) hebben verklaard met betrekking tot de prostitutie van [slachtoffer] en de mogelijk door verdachte daarop uitgeoefende dwang. Blijkens al deze verklaringen ontlenen deze getuigen hun wetenschap echter uitsluitend aan informatie van aangeefster. [getuige B] en [getuige D] hebben pas verklaard tegenover de politie, nadat aangeefster daarmee had ingestemd en hen daarover tevoren had ingelicht (dossierpagina 154). Voorts merkt de rechtbank op dat [getuige A] op 10 april 2006 aanwezig is geweest bij een intakegesprek bij de politie (dossierpagina 87) en vervolgens anderhalf jaar later zelf is gehoord.
De rechtbank neemt aan dat het werken als prostituee bij aangeefster zowel psychisch als lichamelijk sporen heeft nagelaten. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat tussen aangeefster en verdachte ook sprake is geweest van een wederzijds affectieve relatie, die met name aan de zijde van aangeefster als diepgaand is ervaren. Deze relatie is in februari 2006 tot een einde gekomen, naar het zich laat aanzien, met name op initiatief van verdachte. De rechtbank stelt vast dat pas nadien aangeefster contact heeft gezocht met de politie en kan niet uitsluiten dat het verbreken van de relatie mede van invloed is geweest op de uiteindelijke aangifte.
De rechtbank heeft op grond van de processtukken, alsmede het verhandelde ter terechtzitting de indruk gekregen dat verdachte in de ten laste gelegde periode contacten onderhield met mensen uit een schimmig milieu en nauwelijks zicht heeft geboden op de wijze waarop hij zijn leven had ingericht.
Hoewel bij de levenswandel van verdachte vraagtekens kunnen worden geplaatst, heeft de rechtbank naast de verklaringen van aangeefster geen concrete feiten of omstandigheden kunnen vaststellen, waaruit blijkt dat zij door verdachte ertoe is gebracht, of gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling onder de omstandigheden als waarover zij heeft verklaard.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande niet de overtuiging bekomen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De verdachte dient mitsdien het voordeel van de twijfel te krijgen en van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 26.668,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
Nu verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde, zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard haar vordering.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van Harreveld en Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2008.