ECLI:NL:RBZUT:2008:BC9849

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460478-07 (promis)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Bie
  • A. van der Hooft
  • J. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Apeldoornse drugsdealer tot gevangenisstraf na mishandeling en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 april 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere mishandelingen en drugshandel. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Apeldoorn, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verschillende slachtoffers, alsook van het handelen in verdovende middelen, waaronder heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 augustus 2007 [slachtoffer 1] meermalen met een houten balk heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op verschillende momenten mishandeld met een houten knuppel. De verdachte heeft erkend dat hij drugs verhandelde en dat hij in het bezit was van heroïne en cocaïne op het moment van zijn aanhouding. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers en de samenleving. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag van €300,00 te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460478-07
Uitspraak d.d.: 16 april 2008
Tegenspraak / dip, oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats 1970],
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 11 december 2007, 29 februari 2008 en 2 april 2008.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
De rechtbank heeft het ter terechtzitting van 2 april 2008 gedane verzoek van de raadsman om opheffing van de voorlopige hechtenis en om onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte afgewezen.
Ter terechtzitting gegeven voornemen van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 11 december 2007 heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 december 2007 is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 augustus 2007, te Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een stuk hout, althans met een hard voorwerp, op/tegen de (onder)arm en/of elders op/tegen het lichaam heeft geslagen of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 25 augustus 2007, te Apeldoorn, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een stuk hout, althans met een
hard voorwerp, op/tegen de (onder)arm en/of elders op/tegen het lichaam heeft geslagen of getroffen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007, te Apeldoorn, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] (met kracht) met een houten knuppel, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen of getroffen, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007, te Apeldoorn, (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met kracht) met een houten knuppel, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen of getroffen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 15 augustus 2007, te Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] (met kracht) met een houten knuppel/stok, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, tegen de knie, althans tegen het been, en/of elders op/tegen het lichaam heeft geslagen of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 15 augustus 2007, te Apeldoorn, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] (met kracht) met een houten knuppel/stok, althans met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, tegen de knie, althans tegen het been, en/of elders op/tegen het lichaam heeft geslagen of getroffen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 mei 2006 tot en met
24 augustus 2007, te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [naam 1] en/of een of meer andere perso(o)n(en), in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 25 augustus 2007, te Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
6.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2006 tot en met
29 april 2006 en/of 1 mei 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd aan [naam 2] en/of A. van [slachtoffer 1] en/of [naam 3] en/of één of meer andere perso(o)n(en), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(parketnummer 801504-06)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
7.
hij op of omstreeks 23 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 5,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(parketnummer 801504-06)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde
1. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – overwegingen ten aanzien van het bewijs terzake het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0620/07-207047, gesloten en ondertekend op 27 september 2007.
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
a. Het stamproces-verbaal (dossierpagina: 5-12)
b. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] (dossierpagina: 26-27);
c. Het proces-verbaal, inhoudende het ambtelijk verslag d.d. 26 augustus 2007, opgemaakt door [verbalisant] (dossierpagina: 28-29);
d. De processen-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina: 36, 50-51) en zijn ter terechtzitting van 2 april 2008 afgelegde verklaring;
e. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] (dossierpagina: 39-40) en zijn als getuige afgelegde verklaring ter terechtzitting van 11 december 2007;
f. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] (dossierpagina: 43-46) en zijn op 26 maart 2008 bij de rechter-commissaris en op 2 april 2008 ter terechtzitting als getuige afgelegde verklaringen;
g. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (dossierpagina: 47-48);
h. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] (dossierpagina: 54);
i. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [[naam 1] (dossierpagina: 56-57);
j. Het proces-verbaal, inhoudende het ambtelijk verslag van 8 mei 2007 opgemaakt door [verbalisant] (dossierpagina: 59) en zijn op 26 maart 2008 als getuige afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris;
k. Het proces-verbaal, inhoudende het ambtelijk verslag d.d. 30 augustus 2007, opgemaakt door [verbalisant] (dossierpagina: 63-64);
l. De door [naam 2] bij de rechter-commissaris op 28 november 2007 als getuige afgelegde verklaring.
2. Uit de bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid:
3. In zijn aangifte verklaart [slachtoffer 1] dat hij op 25 augustus 2007 omstreeks 23.45 uur in het slaaphuis te Apeldoorn was en dat hij daar aangesproken werd door de hem bekende verdachte. Verdachte was erg agressief en opgefokt. Hij had een houten balk in zijn handen en [slachtoffer 1] werd meerdere malen met de houten balk geslagen door verdachte. [slachtoffer 1] verklaart voorts dat hij probeerde de slagen af te weren en dat hij toen hard op zijn onderarm geraakt werd, waardoor hij een dikke bult op zijn arm kreeg en zijn arm mogelijk gebroken was (dossierpagina: 26).
Op 25 augustus 2007 omstreeks 23.45 uur wordt verbalisant [verbalisant] aangesproken door [slachtoffer 1] die verklaarde door verdachte te zijn mishandeld (dossierpagina: 28). Voornoemde [verbalisant] constateert een flinke bult en een bloeduitstorting op de arm van [slachtoffer 1] en hij ziet dat diens arm raar staat (dossierpagina: 28). [slachtoffer 1] doet van deze mishandeling aangifte, zoals hiervoor is weergegeven.
Kort voordat voornoemde [verbalisant] werd aangesproken door [slachtoffer 1], is hij
aangesproken door de hem bekende [getuige 2]. Laatstgenoemde verklaart tegenover de verbalisant dat hij zojuist door verdachte bedreigd is met een vuurwapen en dat verdachte hem met een houten balk tegen zijn nek heeft geslagen. Verbalisant [verbalisant] constateert bij voornoemde [getuige 2] een dikke bult en krassen in diens nek. Voorts verklaart [getuige 2] dat verdachte veel drugs bij zich zou hebben (dossierpagina: 28).
4. Verdachte heeft bij de politie aangegeven, dat hij op de avond van 25 augustus 2007 in de omgeving van het slaaphuis te Apeldoorn was en dat hij bij het slaaphuis de hem bekende drugsgebruikers [getuige 2] en [slachtoffer 1] zag (dossierpagina: 36). Verdachte verklaart dat hij van beiden nog geld tegoed had en dat hij hen die avond aangesproken had om het geld terug te betalen. Toen ontstond er ruzie. Hij verklaart dat hij niet precies weet wat er gebeurd is, omdat hij die avond behoorlijk wat drugs had gebruikt. Voorts verklaart hij dat hij zich niet kan herinneren dat hij met een stuk hout geslagen heeft, maar dat het wel mogelijk is dat hij [slachtoffer 1] geslagen heeft (dossierpagina: 36).
5. Bij de aanhouding van verdachte op 25 augustus 2007 heeft hij een bedrag van ongeveer € 622,25 in kleine coupures bij zich, te weten 5 briefjes van € 50,-, 6 briefjes van € 20,-22 briefjes van € 10,- en 5 briefjes van € 5,-. Voorts heeft verdachte bij zijn aanhouding verdovende middelen bij zich, te weten 0,7 gram heroïne en 1,5 gram cocaïne (dossierpagina: 7). Onder verdachte werd voorts een viertal bankpassen, ten name van [naam 4], [naam 5], [naam 6] en [naam 7] in beslag genomen (dossierpagina: 11). Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 april 2008 en bij de politie (dossierpagina: 37) erkend dat de hiervoor bedoelde hoeveelheden heroïne en cocaïne van hem waren.
6. In zijn aangifte van 9 augustus 2007 verklaart [slachtoffer 2] dat hij bij verdachte een schuld heeft van € 240,00. Op 31 juli 2007 kwam aangever verdachte in de buurt van het slaaphuis te Apeldoorn tegen. Verdachte had een knuppel bij zich en hij vroeg naar het geld. Nadat aangever tegen verdachte had gezegd dat hij geen geld had, begon verdachte met de knuppel tegen de benen van aangever te slaan. [slachtoffer 2] verklaart dat hij hevige pijn in zijn linkerhak en -knie voelde. Ter terechtzitting van 11 december 2007 heeft aangever als getuige verklaard, dat zijn bij de politie afgelegde verklaring juist is en dat verdachte hem, aangever, op 31 juli 2007 met een grote dikke stok drie keer op zijn hielen en enkels heeft geslagen. Zowel ter terechtzitting als bij de politie heeft aangever verklaard dat [naam 8] en [slachtoffer 3] daarbij aanwezig waren. Volgens [slachtoffer 2] was de knuppel waarmee verdachte sloeg zeker 50 centimeter lang en 10 centimeter dik (dossierpagina: 39). [slachtoffer 3] heeft ter terechtzitting van
2 april 2008 als getuige verklaard, dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] eind juli 2007 door verdachte met een balk werd geslagen.
7. In zijn aangifte van 27 augustus 2007 verklaart [slachtoffer 3] dat hij verdachte op
15 augustus 2007 nabij het slaaphuis in Apeldoorn tegenkwam. Verdachte zei tegen aangever [slachtoffer 3] dat hij geld moest hebben, waarop [slachtoffer 3] antwoordde dat hij hem, verdachte, niets verschuldigd was. Verdachte pakte een zware stok en sloeg [slachtoffer 3] daarmee drie keer op zijn linkerbeen. [slachtoffer 3] verklaart dat hij vervolgens kruipend naar de ingang van het slaaphuis is gegaan en dat verdachte toen nog heeft geprobeerd hem op het hoofd te slaan, welke slag door [slachtoffer 3] afgeweerd kon worden (dossierpagina: 45). Deze verklaring heeft [slachtoffer 3] zowel bij de rechter-commissaris op 26 maart 2008 als ter terechtzitting van 2 april 2008 bevestigd. Bij de rechter-commissaris heeft hij tevens nog verklaard dat hij nog steeds last had van de gevolgen van de mishandeling. Getuige [getuige 1] verklaart dat zij op 15 augustus 2007 samen met voornoemde [slachtoffer 3] buiten bij het slaaphuis te Apeldoorn was. Zij zag dat er een blauwe auto aan kwam rijden en dat de haar bekende verdachte in de auto zat. Zij zag vervolgens dat [slachtof[slachtoffer 3] met verdachte begon te praten. Na vijf minuten pakte verdachte een dikke tak uit de auto. De tak was volgens [getuige 1] ongeveer 60 centimeter lang en had een doorsnede van ongeveer 8 centimeter. [getuige 1] zag dat [slachtoffer 3] met een flinke uithaal van de tak op zijn rechterknie werd geslagen door verdachte. Vervolgens zag ze dat verdachte de tak weer boven zijn rechterschouder hief en aangever nogmaals op de rechterknie sloeg (dossierpagina: 47). In het slaaphuis zag [getuige 1] dat aangever een blauwe dikke rechterknie had.
Bij de politie verklaart verdachte, dat [slachtoffer 3] hem geld verschuldigd is en dat hij die avond, te weten 15 augustus 2007, ruzie met [slachtoffer 3] kreeg over het terugbetalen van het geld (dossierpagina: 50).
8. In zijn aangifte verklaart [slachtoffer 3] tevens, dat verdachte handelt in verdovende middelen, te weten cocaïne en heroïne en dat [naam 9] en ene [naam 10] voor verdachte cocaïne en heroïne verkopen (dossierpagina: 43). Hij verklaart voorts dat verdachte de drugs in Arnhem en Amsterdam haalt en dat hij, [slachtoffer 3], eenmaal met verdachte mee naar Amsterdam is geweest om drugs te halen. Hij verklaart dat hij toen zag dat verdachte, eenmaal in Apeldoorn, de drugs bij [naam 10] aan [adres] legde. Verdachte heeft boven de 60 klanten, aldus [slachtoffer 3] (dossierpagina: 44). Tot slot geeft [slachtoffer 3] aan dat verdachte een aantal bankpasjes heeft van “slaaphuis-klanten” (dossierpagina: 44).
Op 26 maart 2008 heeft [slachtoffer 3] hierover bij de rechter-commissaris als getuige een nadere verklaring afgelegd. Hij heeft daarbij aangegeven, dat hij tot eind 2005 bijna dagelijks cocaïne van verdachte heeft gekocht voor een bedrag van 30 euro. Hij heeft voorts verklaard dat hij na eind 2005 van dealers kocht, waarvan hij wist dat zij voor verdachte handelden, zoals [naam 9] en [naam 10]. [slachtoffer 3] geeft aan dat hij van hen tot medio augustus 2007 dagelijks cocaïne heeft gekocht en dat Henny hem vertelde dat hij, [naam 9], in opdracht van verdachte ging verkopen.
9. [slachtoffer 1] verklaart op 28 augustus 2007 als aangever bij de politie dat hij heeft gezien, dat verdachte sinds 10 mei 2007 in verdovende middelen dealt en dat verdachte andere mensen voor zich had lopen, waaronder dikke [naam 9] en de [naam 10], die aan [adres] te Apeldoorn woont. [slachtoffer 1] verklaart voorts dat [naam 9] volgens hem een half jaar drugs voor verdachte dealt (dossierpagina: 54).
10. [naam 1] verklaart op 4 september 2007 bij de politie dat verdachte al jaren in heroïne en cocaïne handelt en [naam 9]aam 9], [naam 10] en [naam 8] voor hem dealen (dossierpagina: 56). [naam 1] verklaart tevens dat verdachte, nadat hij vrij kwam uit detentie, de volgende dag gelijk weer dealde (dossierpagina: 56). [naam 1] verklaart ook dat [naam 9], [naam 10] en [naam 8] vanaf vorig jaar mei al voor verdachte dealden en dat Van [naam 1] zelf ook vaak drugs bij hen heeft gehaald. Daarnaast geeft [naam 1] aan, dat verdachte mensen slaat om hen bang te maken (dossierpagina: 57).
11. Op 7 mei 2007 verklaart [naam 11] tegenover verbalisant [verbalisant], dat verdachte sinds een maand veel aan het dealen is en dat verdachte voor die tijd ook wel dealde. [naam 11] verklaart voorts dat verdachte aan veel personen cocaïne en heroïne verkoopt en dat hij handelt vanuit de kelderbox aan [adres] te Apeldoorn (dossierpagina: 59). Op 26 maart 2008 heeft verbalisant [verbalisant] bij de rechter-commissaris desgevraagd aangegeven, dat [naam 11] voormelde verklaring op 7 mei 2007 ongevraagd en uit zichzelf tegenover verbalisant heeft afgelegd.
12. Op 30 augustus 2007 verklaart [slachtoffer 2] desgevraagd tegenover de politie dat hij eind 2006 is vrijgekomen uit de bajes en dat hij vanaf dat moment elke dag heroïne en cocaïne heeft gekocht bij verdachte (dossierpagina: 63). Hij verklaart voorts dat hij voor zowel een bolletje cocaïne als voor een bolletje heroïne 10 euro betaalde. Tevens geeft [slachtoffer 2] aan dat veel gebruikers bij verdachte op de pof kopen, zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], en dat verdachte bankpasjes inneemt van gebruikers die schuld bij hem hebben door het kopen van coke en heroïne. [slachtoffer 2] verklaart ook dat [naam 9] sinds 8 à 9 weken voor verdachte heroïne en cocaïne verkoopt en dat ook [naam 8] voor verdachte drugs heeft verkocht. Verdachte verkoopt zijn heroïne en cocaïne in [adres] en als verdachte aldaar niet aanwezig is, dan neemt [naam 10] de verkoop over, aldus [slachtoffer 2] (dossierpagina: 64). Ter terechtzitting van 11 december 2007 heeft [slachtoffer 2] zijn verklaring bevestigd, met dien verstande dat hij heeft verklaard dat hij zelf bij verdachte drugs heeft gekocht vanaf eind 2006 tot het moment waarop verdachte hem heeft mishandeld.
13. Op 28 november 2007 verklaart [naam 2] bij de rechter-commissaris dat zij in de periode van maart 2006 tot aan de zomer van 2007 weleens cocaïne van verdachte heeft gekocht. Zij verklaart voorts dat zij de cocaïne van verdachte geleverd heeft gekregen, dat zij de cocaïne uit handen van verdachte zelf kreeg of dat iemand anders – nadat zij een bestelling bij verdachte zelf had geplaatst – de cocaïne aan haar overhandigde. Desgevraagd verklaart [naam 2] dat verdachte gedurende een paar weken afwezig is geweest en dat zij in die tijd geen cocaïne van hem of via hem geleverd heeft gekregen.
Standpunten openbaar ministerie en verdediging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4
14. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder
1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
15. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4.
Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, de aangifte van [slachtoffer 1] niet voor het bewijs kan worden meegenomen, nu voornoemde [slachtoffer 1] de verklaring dat verdachte hem zou hebben mishandeld, bij de rechter-commissaris heeft ontkend. Voor het overige is er geen bewijsmiddel dat verdachte degene zou zijn die [slachtoffer 1] op 25 augustus 20007 heeft geslagen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, nu er slechts de aangifte van [slachtoffer 2] is. Voor zover de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 3], heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van deze getuige onbetrouwbaar zijn en dus niet kunnen worden meegenomen voor het bewijs.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe heeft hij gesteld dat de aangifte van [slachtoffer 3] op onderdelen niet overeenkomt met de verklaring van getuige [getuige 1] en dat aangever [slachtoffer 3] voorts bij de rechter-commissaris een aantal dingen heeft verklaard, die hij niet in zijn aangifte heeft genoemd. Aan het waarheidsgehalte van de verklaringen moet derhalve worden getwijfeld.
De raadsman van verdachte heeft voorts vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde en heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De diverse getuigenverklaringen in het dossier zijn niet zodanig overtuigend, dat dit tot een bewezenverklaring kan leiden.
Bespreking standpunten ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
16. Ter discussie staat allereerst of de aangifte van [slachtoffer 1] als bewijs kan worden meegenomen, nu voornoemde [slachtoffer 1] zijn verklaring dat verdachte hem op
25 augustus 2007 mishandeld heeft bij de rechter-commissaris heeft gewijzigd, in die zin dat hij thans verklaart dat hij op genoemde datum is mishandeld, doch niet door verdachte. De rechtbank overweegt dienaangaande dat zich in het dossier andere bewijsmiddelen bevinden, waaruit rechtstreeks de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit blijkt, te weten het onder 3 genoemde ambtelijk verslag van verbalisant [verbalisant]. Laatstgenoemde relateert in het ambtelijk verslag dat hij op
25 augustus 2007 door aangever [slachtoffer 1] is aangesproken over mishandeling door verdachte en dat hij letsel bij aangever constateert. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat voornoemde [verbalisant] kort daarvoor was aangesproken door [getuige 2] die eveneens verklaarde door verdachte met een stok te zijn geslagen. De rechtbank zal de door [slachtoffer 1] bij de politie afgelegde verklaring dan ook voor het bewijs gebruiken en zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring buiten beschouwing laten. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven op 25 augustus 2007 ruzie met [slachtoffer 1] te hebben gehad.
17. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte degene is, die aangever [slachtoffer 1] omstreeks 25 augustus 2007 meermalen met een houten stok heeft geslagen.
18. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 31 juli 2007 gepoogd heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem op die datum meermalen met een stok te slaan. De aangifte van voornoemde [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [slachtoffer 3], die hij op 2 april 2008 ter terechtzitting heeft afgelegd. Anders dan door de verdediging is gesteld acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 3] geloofwaardig.
Voor zover aan verdachte is ten laste gelegd dat hij aangever [slachtoffer 2] op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007 heeft mishandeld, overweegt de rechtbank dat uit de aangifte en de ter terechtzitting door [slachtoffer 3] als getuige afgelegde verklaring blijkt, dat de andere mishandeling op of omstreeks 9 augustus 2007 moet hebben plaatsgevonden, welke datum buiten de ten laste gelegde periode valt.
19. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte degene is die [slachtoffer 3] omstreeks 15 augustus 2007 heeft geslagen. Blijkens de opgesomde bewijsmiddelen heeft verdachte meermalen met kracht op de rechterknie van aangever [slachtoffer 3] geslagen.
20. Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of sprake is van een poging tot zware mishandeling. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die de handelingen verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft zich, door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met een houten balk dan wel met een houten knuppel of zware stok meermalen te slaan, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou intreden. Het met een dergelijk voorwerp inslaan op een persoon, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking de verklaring van aangever [slachtoffer 1], waaruit blijkt dat verdachte opgefokt en agressief was en dat [slachtoffer 1] de slagen gelukkigerwijs heeft kunnen afweren met zijn onderarm.
Gezien de wijze waarop, de mate waarin en de omstandigheden waaronder de mishandelingen hebben plaatsgevonden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers in geval van voltooiing van de voorgenomen misdrijven, zwaar lichamelijk letsel in voormelde zin zouden hebben opgelopen.
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Bespreking standpunten ten aanzien van feit 4
22. Anders dan de verdediging met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft aangevoerd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in genoemde periode met anderen heeft gedeald in harddrugs, te weten in cocaïne en heroïne.
23. Voor zover de raadsman heeft gesteld dat [slachtoffer 1] en [naam 1] bij de rechter-commissaris hebben ontkend van verdachte drugs te hebben gekocht, overweegt de rechtbank dat zich in het dossier andere bewijsmiddelen bevinden, waaruit rechtstreeks de betrokkenheid van verdachte bij het onder 4 ten laste gelegde blijkt. De rechtbank hecht dan ook geen geloof aan de door voornoemde getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. Zij zal de getuigen houden aan hun bij de politie afgelegde verklaringen.
24. Door de raadsman is voorts gesteld dat aan de verklaring van [naam 2] geen geloof kan worden gehecht, nu zij zich de periode waarin zij van verdachte drugs geleverd heeft gekregen, niet goed kan herinneren, maar daarentegen de leveringen van verdachte alsmede de frequenties ervan wel kan herinneren.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam 2] als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Dat zij zich bepaalde details niet kan herinneren, maakt nog niet dat deze verklaring als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt.
25. Met betrekking tot de in de ten laste gelegde genoemde periode van 24 mei 2006 tot en met augustus 2007, merkt de rechtbank nog dat zij niet bewezen acht dat verdachte gedurende de tijd die verdachte in volledige detentie heeft doorgebracht, te weten van 15 augustus 2006 tot 19 november 2006, heeft gedeald. Verdachte heeft echter gedurende grote delen van de in de tenlastelegging genoemde periode gedeald. De beperking van de periode zal bij de straftoemeting tot uitdrukking komen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5 tot en met feit 7
26. Door de officier van justitie is geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder feit 5, 6 en 7 ten laste gelegde.
27. Door de raadsman van verdachte is naar voren gebracht, dat hij zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder de feiten 5, 6 en 7 ten laste gelegde refereert aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte heeft erkend deze feiten te hebben gepleegd. Met betrekking tot de periode, genoemd in het onder feit 6 ten laste gelegde, heeft de raadsman nog opgemerkt dat verdachte in de periode van 9 februari 2006 tot 23 februari 2006 van zijn vrijheid beroofd is geweest in verband met de executie van de door de politierechter in deze rechtbank van 20 december 2005 opgelegde gevangenisstraf van
2 weken (parketnummer: 06/471382-05), en hij zich dientengevolge in die periode niet heeft kunnen bezighouden met de handel in harddrugs in Apeldoorn.
28. De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken, waarbij de vindplaats-vermeldingen ten aanzien van de bewijsmiddelen onder a tot en met f verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0620/06-204123, gesloten en ondertekend op 27 mei 2006. De vindplaatsvermelding ten aanzien van het bewijsmiddel genoemd onder g verwijst naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0620/07-207047, gesloten en ondertekend op 27 september 2007.
a. Het proces-verbaal, inhoudende het ambtelijk verslag d.d. 14 juni 2006, opgemaakt door verbalisanten [verbalisanten] (dossierpagina: 51-53);
b. Het proces-verbaal, inhoudende het ambtelijk verslag d.d. 14 juni 2006, opgemaakt door verbalisanten [verbalisanten] (dossierpagina: 54-57);
c. Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] (dossierpagina: 72-73) en haar bij de rechter-commissaris op 28 november 2007 als getuige afgelegde verklaring;
d. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] (dossierpagina: 74-75);
e. Het proces-verbaal van verhoor van [naam 3] (dossierpagina: 78-79);
f. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina: 84-86) en zijn bekennende verklaring ter terechtzitting van 2 april 2008;
g. Het proces-verbaal inhoudende de narco-test van 27 augustus 2007, opgemaakt door [verbalisant] (dossierpagina: 65).
29. Gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
30. Met betrekking tot de periode genoemd in het onder 6 ten laste gelegde, overweegt de rechtbank nog dat bij de straftoemeting rekening zal worden gehouden met het feit dat verdachte van 9 februari 2006 tot en met 23 februari 2006 in detentie heeft verbleven.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 25 augustus 2007, te Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, met kracht met een stuk hout, tegen de (onder)arm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een tijdstip in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007, te Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met kracht met een houten knuppel, meermalen heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 15 augustus 2007, te Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] met kracht met een houten stok, meermalen, tegen de knie, althans tegen het been, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 24 mei 2006 tot en met 24 augustus 2007, te Apeldoorn en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en
[naam 1] en andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 25 augustus 2007, te Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,7 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 1,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij op tijdstippen in de periode van 15 februari 2006 tot en met 29 april 2006 en 1 mei 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd aan [naam 2] en A. [slachtoffer 1] en [naam 3] en andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
hij op 23 mei 2006 in de gemeente Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,5 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 5,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1, 2 en 3 (telkens) : Poging tot zware mishandeling;
Feit 4 : Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in
artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd;
Feit 5 en 7 (telkens) : Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en
onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Feit 6 : Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en
onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen
gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
31. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar op te leggen, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
32. Door de raadsman van verdachte is naar voren gebracht, dat verdachte reeds geruime tijd in voorarrest verblijft, te weten vanaf 26 augustus 2007. Gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, dient de mogelijk aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden beperkt tot de duur welke hij thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat, indien de rechtbank beslist dat aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur moet worden opgelegd, dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot slot is bepleit aan verdachte een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
33. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
34. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende langere perioden heeft gehandeld in harddrugs, hoofdzakelijk cocaïne en heroïne. Cocaïne en heroïne zijn voor de gezond¬heid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de randcriminaliteit en het overlastgevende gedrag waaraan verslaafden zich veelal schuldig maken. Verdachte heeft zich daaraan weinig gelegen gelaten. Hij heeft door zijn uit winstbejag ingegeven handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugsverslaafden in Apeldoorn. De handel in harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
35. Bovendien heeft verdachte een drietal van zijn afnemers geprobeerd zwaar te mishandelen. Hij heeft hen allereerst, afzonderlijk van elkaar, aangesproken op het feit, dat hij nog geld van hen kreeg. Toen zij weigerden te betalen of aangaven geen geld te hebben, heeft verdachte hen geslagen met een hard houten voorwerp. Verdachte mag, evenals de slachtoffers, van geluk spreken dat de verwondingen van de slachtoffers zijn meegevallen.
36. De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen dat aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van om en nabij 15 maanden in harddrugs heeft gedeald. Blijkens de oriëntatiepunten straftoemeting van het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken wordt als uitgangspunt voor de straftoemeting bij overtreding van artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet, in geval van op een periode van 6 tot 12 maanden dealen, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, genomen. De bewezenverklaarde periode van dealen in de onderhavige strafzaak is echter langer en rechtvaardigt mitsdien een langere gevangenisstraf dan de in de oriëntatiepunten genoemde.
37. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen het rapport van Tactus Verslavingszorg van 3 december 2007, waaruit blijkt dat verdachte een langdurig verslaafde man is, dat hij geen inkomen heeft, maar leeft van het inkomen van zijn vriendin. Daarnaast wordt in het rapport vermeld dat verdachte schulden heeft. Tegenover de rapporteur heeft verdachte op 23 oktober 2007 aangegeven gemotiveerd te zijn zijn harddruggebruik te staken en dat hij zal meewerken aan een klinische behandeling. Blijkens het gespreksverslag van Tactus Verslavingszorg d.d. 24 januari 2008 is het opgestelde plan van aanpak met verdachte besproken. Hij heeft toen echter aangegeven dat een dergelijke behandeling voor hem overbodig is geworden en dat hij thans is afgekickt. De rapporteur vermeldt tevens dat de kans op terugval in zijn verslavingspatroon en de kans op recidive bij verdachte aanwezig is. Geadviseerd wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
38. De rechtbank houdt tevens rekening met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder veroordeeld is terzake overtreding van de Opiumwet.
39. Voorts houdt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf op de voet van
artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordelingen door de politierechter in deze rechtbank van 3 mei 2006, 10 juli 2006, 29 januari 2007 en
1 mei 2007 en de veroordeling door de politierechter te Amsterdam van 16 augustus 2006.
40. Al het voorgaande in aanmerking nemend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar op zijn plaats.
In beslag genomen geldbedrag – verbeurdverklaring
41. Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten € 622,35, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het geldbedrag naar het oordeel de rechtbank geheel of grotendeels door middel van het onder 4 en 6 bewezen verklaarde handelen is verkregen.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
In beslag genomen voorwerpen – onttrekking aan het verkeer
42. Nu de in beslag genomen middelen, te weten de heroïne en cocaïne middelen zijn als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, dienen deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.
In beslag genomen voorwerpen – teruggave aan verdachte
43. Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de in beslag genomen mobiele telefoon, merk: Nokia, type: 6630, aan de verdachte.
In beslag genomen voorwerpen – teruggave aan de rechthebbenden
44. Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de in beslag genomen bankpassen aan de rechthebbenden, als hierna vermeld.
- Teruggave van de [naam bank]bankpas, ten name van [naam 4] (serienummer [nummer]), aan [naam 4] voornoemd, wonende aan [adres].
- Teruggave van de [naam bank]pas, ten name van [naam 5] (serienummer: [nummer]) aan [naam 5] voornoemd, wonende aan [adres].
- Teruggave van de [naam bank]-bankpas, ten name van [naam 7] (serienummer [nummer]) aan [naam 7], voornoemd, wonende aan [adres].
- Teruggave van de [naam bank]-bankpas, ten name van [naam 6] (serienummer [nummer]) aan [naam 6] voornoemd, wonende aan [adres].
Vordering tot schadevergoeding
45. De benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te: Stationsstraat 124, 7311 CL Apeldoorn (bankrekeningnummer: [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 460,00, wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
46. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot het gevraagde bedrag van
€ 460,00 toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit.
47. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van het feit. Subsidiair heeft hij gesteld dat de vordering niet dusdanig eenvoudig van aard is dat deze kan worden afgedaan in het strafgeding. Hij verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
48. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen, schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De rechtbank ziet aanleiding de vordering toe te kennen tot een bedrag van € 300,00, aangezien zij slechts één mishandeling bewezen heeft verklaard. De rechtbank acht een schadevergoeding van die omvang redelijk en billijk in deze. De verdachte is voor de schade – naar burgerlijk recht – aansprakelijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2], voornoemd, voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering voor dat deel niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
49. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f, van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 63, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair,
3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1 primair, 2 primair,
3 primair, 4, 5, 6 en 7 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- cocaïne;
- heroïne.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten een geldbedrag van € 622,25.
Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan veroordeelde, te weten het telefoontoestel, merk: Nokia, type: 6630.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de na te noemen rechthebbenden, te weten:
- Teruggave van de [naam bank]bankpas, ten name van [naam 4] (serienummer [nummer]), aan [naam 4] voornoemd, wonende aan [adres].
- Teruggave van de [naam bank]pas, ten name van [naam 5] (serienummer: [nummer]) aan [naam 5] voornoemd, wonende aan [adres].
- Teruggave van de [naam bank]-bankpas, ten name van [naam 7] (serienummer [nummer]) aan [naam 7], voornoemd, wonende aan [adres].
- Teruggave van de [naam bank]-bankpas, ten name van [naam 6] (serienummer [nummer]) aan [naam 6] voornoemd, wonende aan [adres].
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende aan d[adres] (bankrekeningnummer: [nummer]) van een bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2007 en vermeerderd met de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 300,00, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 6 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Van der Hooft en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2008,