RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Politierechter
Parketnummer: 06/800403-07
Uitspraak d.d.: 22 april 2008
Tegenspraak / dnip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1981],
wonende te [adres en plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2006 te Hengelo, althans in de gemeente Bronckhorst, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een kerstboom, in ieder geval een (naald)boom, (welke stond geplaatst voor/tegen de gevel van een café met bovenwoning gelegen aan de [adres]), terwijl daarvan algemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was
voor dat café met bovenwoning en/of in de nabijheid van dat café met bovenwoning gelegen andere café(s) en/of andere woning(en) en/of perce(e)l(en) en/of de zich in en/of in de nabijheid van dat café met bovenwoning en/of andere café(s) en/of andere woning(en) en/of perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en),
met dat opzet de vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met die (kerst)boom, althans met (een) brandbare stof(fen),terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door de raadsvrouwe van verdachte is betoogd dat de ten laste gelegde poging tot brandstichting niet kan worden bewezen, nu verdachte geen gedraging heeft verricht die kan worden beschouwd als begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte zich op 23 december 2006 gedurende de avond meerdere malen recalcitrant heeft gedragen bij café [naam]. Vervolgens heeft hij, toen de eigenaar van het café naar binnen is gegaan, een aansteker in een kerstboom gehouden en deze tot twee maal toe ontstoken, met als kennelijk doel het stichten van brand in die kerstboom. Naar het zich laat aanzien heeft deze geen vlam gevat omdat die boom te nat was. Hierna arriveerde de politie, waarna verdachte is aangehouden.
Naar het oordeel van de politierechter is onder deze omstandigheden sprake van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden gezien als te zijn gericht op de voltooiing van de brandstichting. Het begin van uitvoering heeft zich geopenbaard op het moment dat verdachte zijn aansteker in de kerstboom heeft gehouden en deze heeft ontstoken en hiermee opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met die kerstboom.
De politierechter verwerpt het verweer.
Verweer niet kwalificeerbaarheid van het feit
De raadsvrouwe van verdachte stelt zich vervolgens op het standpunt dat er ten aanzien van een deel van de tenlastelegging geen kwalificatie kan plaatsvinden. Dit betreft het deel “dat er door de poging levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was”. De raadsvrouwe heeft betoogt dat alleen maar sprake kan zijn van een incomplete bewezenverklaring nu het bestanddeel ‘voor een ander’ uit artikel 157 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht niet in de tenlastelegging is opgenomen.
De politierechter overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de raadsvrouwe kan worden toegegeven dat de woorden ‘voor een ander’ als bedoeld in artikel 157, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht niet in de tenlastelegging staan. De raadsvrouw zou kunnen worden gevolgd in haar standpunt als met de persoon voor wie levensgevaar kon ontstaan, niemand anders dan de verdachte zelf bedoeld had kunnen worden. Nu echter uit het dossier blijkt dat het levensgevaar voor andere personen dan de verdachte (dochter van de aangever) te duchten zou kunnen zijn, gaat de politierechter er vanuit dat de steller van de tenlastelegging daarop het oog heeft gehad, zodat ook dit verweer dient te worden verworpen.
Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten:
hij op 23 december 2006 te Hengelo, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een kerstboom, welke stond geplaatst voor de gevel van een café met bovenwoning gelegen aan de [adres], terwijl daarvan algemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, voor dat café met bovenwoning en de zich in dat café met bovenwoning bevindende personen,
met dat opzet de vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met die kerstboom, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ter zake van het bewezen verklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van een onvoltooide poging omdat verdachte vrijwillig is terug getreden.
De politierechter overweegt hierover als volgt. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte na twee maal vruchteloos geprobeerd te hebben de boom in brand te steken verdere pogingen hiertoe niet heeft gewaagd. Hiermee is de poging tot brandstichting in een kerstboom voltooid, slechts het gronddelict (de brandstichting) is niet voltooid.
Naar vaste jurisprudentie is na bewezenverklaring van een voltooide poging geen ruimte meer voor vrijwillige terugtred.
De politierechter heeft zichzelf voorts de vraag gesteld of door het handelen van verdachte sprake is geweest van een deugdelijke poging. Hierbij speelt een niet onbelangrijke rol het feit dat het nat weer was en dat hiermee de desbetreffende kerstboom ook nat was.
Op zich is in het algemeen het hanteren van een aansteker, zoals verdachte heeft gedaan, in een kerstboom wel een geschikte methode om brand te stichten, maar in het concrete geval (nat weer, natte boom in combinatie met een geringe vuurbron) is zó onwaarschijnlijk dat de boom vlam zou hebben gevat, dat de politierechter verstaat dat er sprake is van een relatief ondeugdelijke poging.
Dit leidt in zijn algemeenheid niet tot straffeloosheid van de dader, maar gelet op de geringe ernst van het feit zal de politierechter artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter beslist als volgt:
Hij verklaart het aan verdachte tenlaste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
De politierechter bepaalt, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. Kleinrensink, politierechter, in tegenwoordigheid van Stornebrink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2008.