RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580157-07
Uitspraak d.d.: 3 april 2008
Tegenspraak / dip/oip/oip/oip/oip/oip
[verdachte C],
geboren te [plaats 1984],
wonende te Haarlem,
thans gedetineerd in het huis van bewaring aan de Larserdreef 300 te Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juli 2007, 5 oktober 2007, 18 december 2007, 10 en 20 maart 2008, 15 april 2008 en 13 mei 2008.
2. Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting van 10 juli 2007 heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen, als vermeld in het proces-verbaal van de zitting bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, toegewezen.
Ter terechtzitting van 5 oktober 2007 heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman tot het horen van een getuige, als vermeld in het proces-verbaal van de zitting bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, toegewezen.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 maart 2008 ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aangepast, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Arnhem en/of in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Utrecht en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, met dat
opzet, die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een garagebox in Arnhem):
- een draad om de nek/hals gelegd en/of die draad (vervolgens) onder electrische spanning gezet en/of
- een chemische (vloei)stof ("BIO power") toegediend en/of met een giftige vloeistof bewerkt en/of
- met een startkabel, althans een hard en/of stevig voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een hard en/of stevig voorwerp en/of (een) (bezem)ste(e)l(en), althans (een) daaropgelijkend(e) (hard(e)) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
- kokend, althans heet water, over/tegen het lichaam gegooid en/of gesmeten en/of gegoten en/of
- nietjes, althans (metalen) voorwerpen in/op het lichaam gestoken en/of gestoten en/of gebracht en/of
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de rug en/of het lichaam geslagen en/of (vervolgens)
die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een auto (Mercedes):
- geslagen en/of gestompt (al dan niet met een voorwerp(en) tegen zijn hoofd en/of
(elders) op het lichaam en/of (vervolgens) die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een (bestel) bus):
- geslagen en/of gestompt (al dan niet met (een) voorwerp(en) tegen zijn hoofd en/of
(elders) op het lichaam en/of
- met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of met een knipschaar, althans een scherp voorwerp, in het vel (van de hand) geknipt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Utrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
aan een persoon, (te weten [slachtoffer A]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (nierfunctiestoornissen en/of meerdere bloeduitstortingen en/of meerdere huidbeschadigingen en/of meerdere schaafwonden en/of meerdere brandwonden en/of verminking van het lichaam en/of meerdere zware kneuzingen) heeft toegebracht,
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), deze [slachtoffer A] opzettelijk meermalen, althans eenmaal (in een garagebox in Arnhem):
- met kracht vastgepakt en/of vastgehouden en/of vastgebonden en/of
- een draad om de nek/hals gelegd en die draad (vervolgens) onder electrische spanning gezet en/of
- een chemische (vloei)stof (BIOpower) toegediend en/of met een chemische vloeistof bewerkt en/of
- met een startkabel, althans een daaropgelijkend hard en/of stevig voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een daarop gelijkend hard en/of stevig voorwerp en/of (een) metalen bui(s)z(en) en/of (een) (bezem)ste(e)l(en), althans (een) daarop gelijkend(e) hard(e) en/of stevig(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
- kokend, althans heet water, over/tegen het lichaam gegooid of te gesmeten en/of gegoten en/of
- nietjes, althans (metalen) voorwerpen in/op het lichaam gestoken of gestoten of gebracht en/of
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de rug en/of het lichaam geslagen en/of
die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een auto (Mercedes):
- geslagen en/of gestompt (al dan niet met (een) voorwer(pen) tegen zijn hoofd en/of
(elders) op het lichaam en/of (vervolgens) die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een (bestel)bus):
- geslagen en/of gestompt (al dan niet met een voorwer(pen) tegen zijn hoofd en/of (elders) op het lichaam en/of
- met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of met een knipschaar, althans een scherp voorwerp, in het vel (van de hand) geknipt,
art. 47 Wetboek van Strafrecht
art. 302 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Apeldoorn en/of in de gemeente Utrecht en/of in de gemeente Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer B], althans een persoon, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer A]:
- vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of vastgehouden in een auto en/of in een auto vervoerd naar een garage(box) te Arnhem en/of
- in een garage(box) vastgebonden en/of vastgehouden en/of een draad om de nek/hals gelegd en/of
- vastgebonden en/of (tegen zijn wil) in een auto en/of een bestelbusje gebracht en/of (vervolgens) vastgehouden in die auto en/of die (bestel) bus en/of belet dat die [slachtoffer A] die auto en/of die (bestel) bus kon verlaten en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer A] een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan die [slachtoffer A] zich niet kon onttrekken
teneinde voornoemde anderen te dwingen een hoeveelheid hennep en/of een hoeveelheid (los)geld aan hem, verdachte en/of zijn mededaders af te staan.
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Apeldoorn en/of in de gemeente Utrecht en/of in de gemeente Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers hebben/heeft hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer A]:
- vastgepakt en/of meegenomen in een auto en/of vastgehouden in een auto en/of in een auto vervoerd naar een garage(box) te Arnhem en/of
- in een garage(box) vastgebonden en/of vastgehouden en/of een draad om de nek/hals heeft gelegd en/of
- vastgebonden en/of (tegen zijn wil) in een auto en/of een bestelbusje gebracht en/of (vervolgens) vastgehouden in die auto en/of die (bestel) bus en/of belet dat die [slachtoffer A] die auto en/of dat busje kon verlaten en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer A] een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan die [slachtoffer A] zich niet kon onttrekken,
tengevolge waarvan die [slachtoffer A] zwaar lichamelijk letsel (nierfunctiestoornissen en/of meerdere bloeduitstortingen en/of meerdere huidbeschadigingen en/of meerdere schaafwonden en/of meerdere brandwonden en/of verminking van het lichaam en/of meerdere zware kneuzingen) heeft bekomen;
art 282 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
[slachtoffer A], zijn oom [slachtoffer B] en een derde niet nader genoemd persoon zijn in de nacht van maandag 12 op dinsdag 13 maart 2007 naar een garagebox in Arnhem gereden. De hennepkwekerij die in de garagebox was aangelegd, is vervolgens leeggehaald. Diezelfde nacht is de diefstal van de hennep ontdekt. Op dinsdagmorgen 13 maart 2007 is [slachtoffer A], die de nacht bij zijn oom had doorgebracht, op het telefoontoestel van [slachtoffer B], gebeld door zijn vader met het verzoek naar de van hem geweest zijnde bakkerij aan de Postjesweg/Hoofdweg in Amsterdam te komen. Hij is daar samen met [slachtoffer B] naar toe gegaan. Daar trof hij zijn vader en twee mannen aan. [slachtoffer A] is met de twee mannen meegegaan in een brons/grijze Mercedes. In de daaropvolgende periode is [slachtoffer A] mishandeld en zijn met zijn ouders losgeldgesprekken gevoerd. Op vrijdagmiddag 16 maart 2007 is hij in Utrecht aangetroffen. De verbalisanten die ter plaatse kwamen, zagen dat hij diverse verwondingen en bloeduitstortingen over zijn hele lichaam had.
6. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
6.1 Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde. Een afschrift van het schriftelijk requisitoir is aan het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2008 gehecht.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit overeenkomstig de pleitnota’s die aan het proces-verbaal van respectievelijk 10 maart 2008 en 15 april 2008 zijn gehecht. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
6.3 Bewijsmiddelen feit 1
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen onder meer naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal en de daarbij behorende bijlagen, dossiernummer PL0620/07-204566, gesloten en ondertekend op 27 augustus 2007 door [verbalisant] en [verbalisant].
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
a. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 20 van het slachtoffer, [slachtoffer A] (p. 1558 t/m 1658);
b. fotomap 1 en proces-verbaal, ambtelijk verslag (p. 1946 t/m 1960);
c. processen-verbaal van bevindingen, ambtelijke verslagen en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot de verwondingen van het slachtoffer, [slachtoffer A], en foto’s van de verwondingen (p. 1741 t/m 1747, 1755, 4020 t/m 4051 en 4061 t/m 4088);
d. proces-verbaal sporenonderzoek opslagruimte/garagebox [adres] te Arnhem en foto’s (p. 4090 t/m 4096);
e. deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (p. 4267 t/m 4277);
f. processen-verbaal van de verhoren 5 en 6 van [slachtoffer B] (p. 2427 t/m 2430);
g. proces-verbaal sporenonderzoek Renault Laguna (p.4005 t/m 4018);
h. informatie met betrekking tot het dactyloscopisch onderzoek van (p. 1921 en 1922, en het later aan het dossier toegevoegd expertiserapport van 26 februari 2008);
i. een later aan het dossier toegevoegd rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 1 februari 2008;
6.4 Uit deze bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid.
6.4a Het slachtoffer, [slachtoffer A], heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij op 13 maart 2007 werd gebeld door zijn vader (p.1637). Hij is vervolgens met zijn oom [slachtoffer B] naar de bakkerij aan de [adres] te Amsterdam gegaan. Hij zag daar zijn vader staan en twee jonge mannen, die hij herkende als [medeverdachte E] en [verdachte C] (p.1560). Hij is bij [medeverdachte E] in de auto, een Mercedes Benz, gestapt, waarin ook [verdachte C] zat (p.1561). Ze zijn via de A2 naar Arnhem gereden en in de buurt van het Gelredome een garagegebouw binnengegaan (p.1563). Binnen werd hij plotseling door zowel [medeverdachte E] als [verdachte C] hard geslagen (p.1601). Hij zag twee jongens binnenkomen met een grote zwarte boodschappentas, waaruit ze een startkabel en een pistool haalden. Een van de jongens gaf het pistool aan [verdachte C]. Hij, [slachtoffer A], voelde dat [verdachte C] met een hard voorwerp op zijn, [slachtoffer A]s, rug sloeg (p.1602) en hij zag dat [verdachte C] met de achterkant van het pistool op zijn rug sloeg. Toen hij op de grond lag, zag hij dat [medeverdachte E] de startkabel in zijn handen had en dat hij hem daarmee sloeg overal waar hij hem, [slachtoffer A], kon raken. Hij zag dat [verdachte C] even wegging en terugkwam met een soort van ijzeren verwarmingsbuis, waarmee hij hem, [slachtoffer A], sloeg op zijn lichaam (p.1604). Ook [medeverdachte E] sloeg hem met een ijzeren verwarmingsbuis hard op zijn lichaam. [verdachte C] sloeg hem vervolgens met een koperen buis. Toen [medeverdachte E] hem vroeg of hij iets wilde drinken, zag hij, [slachtoffer A], dat [verdachte C] met een metaal kleurige waterkoker aan kwam lopen. [verdachte C] gooide vervolgens de waterkoker met daarin gekookt water over hem heen. Hij, [slachtoffer A], zag dat [verdachte C] en [medeverdachte E] vervolgens naar hem toekwamen met houten balken en hij voelde dat ze hem hiermee sloegen. Ook de jongen die eerder het pistool uit de tas had gehaald, sloeg hem (p.1605). Hij, [slachtoffer A], raakte buiten bewustzijn. Toen hij bijkwam schopte [verdachte C] hem in zijn buik en [medeverdachte E] hem tegen zijn hoofd. Hij, [slachtoffer A], zag dat [verdachte C] wegliep en terugkwam met een grote metalen fles. [verdachte C] deed zijn, [slachtoffer A]s, mond open en [medeverdachte E] goot vloeistof in zijn mond. Hij, [slachtoffer A], kreeg een branderig gevoel in zijn mond en keel. Toen hij enige tijd later zijn ogen opende, zag hij [verdachte C] aankomen met een wit elektriciteitsnoer dat aan een kant gestript was. [medeverdachte E] draaide het snoer om zijn hals. [verdachte C] deed de stekker die aan de andere kant van het snoer zat, in het stopcontact deed en hij, [slachtoffer A], voelde een schok. Na een paar seconden vloog de zekering eruit. Dit herhaalde zich meerdere keren (p.1606) en tussen door werd hij door [medeverdachte E] in zijn buik geslagen. Vervolgens gingen [medeverdachte E] en [verdachte C], die een witte nietmachine (tacker) in zijn handen had, naast hem, [slachtoffer A], zitten. Hij kreeg van [medeverdachte E] een harde klap op zijn gezicht en hoorde gelijktijdig een knal. Hij zag en voelde dat [verdachte C] met de tacker nietjes in zijn lichaam aan het schieten was. Elke keer als hij een beweging maakte, werd hij door [medeverdachte E] en de jongen in het groene trainingspak geslagen of geschopt. [medeverdachte E] haalde daarna de waterkoker en gooide de inhoud, gekookt water, over hem, [slachtoffer A], heen. Het water dat over hem werd gegooid, was heet, kokend (p.1561). [medeverdachte E] en [verdachte C] hebben over hem heen geürineerd. Hij, [slachtoffer A] heeft zelf alle nietjes uit zijn lichaam moeten verwijderen (p.1607). Na de mishandeling in Arnhem is hij, [slachtoffer A], in de brons/grijze Mercedes gezet en zijn ze gaan rijden. In de auto is hij geslagen en gestompt door de jongen met het groene trainingsjack (p.1619) en door [verdachte C] (p.1620). Hij is overgeladen in een Hyundai, waarin ook [medeverdachte E] en [verdachte C] zaten (p.1623). In de bus is hij mishandeld met het gereedschap dat in de Hyundai lag (p.1628). Hij is geslagen met een koevoet (p.1629) en [medeverdachte E] en [verdachte C] hebben hem met knipscharen, die in de bus lagen, verwond en mishandeld door hem daarmee tussen zijn wijs- en middelvinger te knippen. [medeverdachte E] heeft hem ook geslagen met een betonbeitel en vloeistof in zijn mond gegoten. Toen hij spuugde, begon [medeverdachte E] hem te slaan en te schoppen. Toen [verdachte C] zei dat ze hem, [slachtoffer A], uit de auto zouden zetten en hij, [slachtoffer A] vroeg hem bij een ziekenhuis af te zetten, werd [verdachte C] daarop boos en begon hem, [slachtoffer A], te schoppen in zijn lies en te slaan op zijn lichaam. [verdachte C] gaf hem, [slachtoffer A], water, waarvan hij, [slachtoffer A], misselijk werd en begon te braken. [verdachte C] werd woest, pakte een breekijzer en sloeg hem, [slachtoffer A], ermee op zijn bovenlichaam (p.1631).
[slachtoffer A] heeft verder verklaard dat hij is geslagen met grof geweld, dat daarbij een bezem is gebruikt (p.1558), dat hij was geblinddoekt en dat zijn handen en benen waren geboeid (p.1593). Uiteindelijk is hij door [verdachte C] uit de bus gezet en achtergelaten (p.1632).
6.4b Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de persoon op foto 3 van fotomap 1 [verdachte C] is (p.1959).
6.4c Verbalisanten hebben een proces-verbaal, ambtelijk verslag, opgemaakt naar aanleiding van mededelingen die door verpleegkundige [naam] zijn gedaan over de verwondingen van [slachtoffer A]. Uit het proces-verbaal komt naar voren dat [slachtoffer A] de volgende verwondingen c.q. letsel heeft (p.1755):
- twee diepe brandwonden (3de graads) in de beide flanken;
- een brandwond aan de rechterpols;
- aan één kant in de hals blauwe vlekken;
- een snijwond tussen de vingers aan de linkerhand;
- wonden op romp en gezicht;
- vele bloeduitstortingen op het gehele lichaam;
- blauwe ogen, bloeduitstortingen;
- scrotum aan één kant blauw;
- opgezette mond en wangen;
- nierfalen;
- op de onderbenen wonden gelijkend op afdrukken van hakken van een laars, te weten
3 afdrukken rechts en 1 afdruk links, allen tot bloedens toe;
- op het linkerbeen zeker 30 puntjes, lijkend op nietjesindrukken.
Van de verwondingen zijn foto’s gemaakt (p.4027 t/m 4050).
Blijkens het N.F.I. rapport “Letselbeoordeling” van 8 juni 2007 zijn bij [slachtoffer A] diverse onderhuidse bloeduitstortingen, oppervlakkige huidbeschadigingen/-perforaties met een onderlinge afstand van circa 1 cm, schaafwonden/crushletsels/ krasvormige huidbeschadigingen en een scherprandige huidklieving geconstateerd. Verder is er letsel door thermische inwerking of contact met etsende stoffen en een nierfunctiestoornis geconstateerd (p.4064 t/m 4075). De oppervlakkige huidbeschadigingen betreffen stipvormige huidbeschadigingen. Gezien het paarsgewijze patroon en de aanwezigheid van een nietje op de röntgenfoto van de borstkas zou dit letsel kunnen passen bij de verklaring van [slachtoffer A] dat dit letsel door toedoen van een nietmachine is veroorzaakt (p.4070/4073). Het tijdelijk karakter van de nierfunctiestoornissen in combinatie met de vele letsels maakt het hoogstwaarschijnlijk dat de nierfunctiestoornissen zijn veroorzaakt door de rhabdomyolyse (noot Rb: dit is de afbraak van spierweefsel gepaard gaande met spierkrampen) en derhalve door verschillende vormen van geweldinwerking (p.4073). De scherprandige huidklieving is zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een scherprandig voorwerp (p.4075).
6.4d De verbalisanten [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant] relateren dat zij op 3 en 4 april 2007 in een opslagruimte aan de [adres] te Arnhem een sporenonderzoek hebben ingesteld. Op de bodem van een met water gevulde waterton (2) troffen zij een schenkkan van een elektrische waterkoker aan. Op het aanrecht stond een onderplaat met elektrische voeding van een waterkoker, die was aangesloten op een wandcontactdoos boven het aanrecht. De schenkkan paste op de onderplaat. Op de rand van de waterton (2) waren op bloed gelijkende vegen zichtbaar, waarvan een monster is veiliggesteld (svo-1371). Naast een doos lagen vier verbogen of geknikte delen van koperen (gas)pijpen, die allen aan één kant door buigen/knikken zijn afgebroken (svo-1351 t/m svo-1354). Bij de verbogen pijpen lag een afgebroken deel van een houten steel (svo-1350) (p.4092).
Verbalisanten hebben verklaard dat zij onder meer de volgende voorwerpen en sporen hebben veiliggesteld (p.4094/4095):
- een wit elektriciteitssnoer met vaste stekker en aan de andere zijde gestripte draden
(svo-1372);
- een wit elektriciteitssnoer met aan beide einden gestripte draden (svo-1373);
- een strip met een hoeveelheid nietjes met een breedte van 11 mm, metaalkleurig, en
een aantal soortgelijke losse nietjes die op de vloer lagen (svo-1376);
- een nietje 11 mm, metaalkleurig (svo-1377);
- een metalen magazijn van een nietmachine (svo-1378);
- filterpeuken (svo-1388 t/m svo-1391 en svo-1410).
Voorts zijn nog meer sigarettenpeuken en lege blikjes “Red Bull” veiliggesteld (p.4093).
6.4e Uit het rapport, opgemaakt door gerechtelijk deskundige Jansen komt naar voren dat op de volgende sporen DNA is aangetroffen van [slachtoffer A], waarbij de kans dat het DNA van een ander afkomstig zou kunnen zijn, is gesteld op minder dan 1 op 1 miljard (p.4276):
- een bemonstering bloed van een bezemsteel (svo-1350, DGA365);
- een bemonstering bloed van een koperen pijp (svo-1351, DGA367);
- een bemonstering bloed van de zijkant van een waterton (svo-1371, DGA372);
- een bemonstering van een elektriciteitssnoer (svo-1373, DGA376).
6.4f [slachtoffer B] heeft verklaard dat [slachtoffer A] in het ziekenhuis aan hem heeft verteld dat hij door [medeverdachte E] en de Marokkaan naar Arnhem is gebracht, naar de locatie waar de wietkwekerij zat en dat ze hem hebben geslagen met bezemstelen en stalen leidingen, gasbuizen, (p.2427). Ze hebben zijn mond open gedaan en chemicaliën, die in de hennepteelt worden gebruikt, in zijn mond gegoten en over zijn lichaam gegooid (p.2428). Ook hebben ze hem over zijn hele lichaam bewerkt met een nietmachine en de huid tussen zijn vingers bij zijn linkerhand met een mes ingesneden. Hij is ook door anderen mishandeld. De Marokkaan heet volgens [slachtoffer A] [verdachte C].
[slachtoffer B] heeft verder verklaard dat de man op foto 3 van fotomap 1 de Marokkaan is die bij [medeverdachte E] was toen hij [slachtoffer A] bij de bakkerij bracht voordat deze werd ontvoerd (p.2430).
6.4g De verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] relateren dat een sporenonderzoek heeft plaatsgevonden met betrekking tot de Renault Laguna met het kenteken [kenteken] (p.4005). Blijkens de bijlage (p.4007) is in de achterbak onder meer een grijze vuilniszak aangetroffen (svo-503) met daarin kledingstukken, te weten een bruine polo (svo-503B), een blauwe spijkerbroek (svo-503C), een zwarte schoen (svo-503D), een zwarte onderbroek (svo-503E) en een paar zwarte sokken (svo-503F).
6.4h Bij dactyloscopisch onderzoek is op de onderzochte vuilniszak (zie 6.4g) een afdruk van de rechtermiddelvinger van verdachte aangetroffen (p.1921 en p. 11, 13 en 14 van het expertiserapport). Verder is op een blikje Red Bull een afdruk van de linkermiddelvinger van verdachte aangetroffen (p.15 en 16 van het expertiserapport).
6.4i Uit het rapport, opgemaakt door gerechtelijk deskundige Jansen komt naar voren dat op meerdere in de opslagruimte gevonden peuken DNA is aangetroffen van verdachte, waarbij de kans dat het DNA van een ander afkomstig zou kunnen zijn, is gesteld op minder dan 1 op 1 miljard.
6.5 Bewijsmiddelen feit 2
De bewijsmiddelen zijn te vinden in de volgende stukken:
a. de verklaringen van medeverdacht[medeverdachte D] ter terechtzitting van 13 en 17 maart 2008 en zijn verklaring op 20 maart 2008 als getuige in de zaak van verdachte;
b. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 20 van het slachtoffer, [slachtoffer A] (p. 1558
t/m1658);
c. fotomap 1 en proces-verbaal, ambtelijk verslag (p. 1946 t/m 1960);
d. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 5 van [slachtoffer D] (p. 2371 t/m 2405);
e. fotomap 2 en proces-verbaal, ambtelijk verslag (p. 2391 t/m 2397);
f. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 9 van [slachtoffer B] (p. 2406 t/m 2444) en de
verklaring van [slachtoffer B] bij de rechter-commissaris;
g. proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] (p. 2445 en 2446);
h. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 15 van [medeverdachte G] (p. 299 t/m 366);
i. proces-verbaal van het 2de verhoor van [slachtoffer C] ([slachtoffer B]) (p. 2366 t/m 2368);
j. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 7 van [tolk] (p. 2847 t/m 2864);
k. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 9 van [medeverdachte A] (p. 97 t/m 164);
l. proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] (p. 1188 t/m 1190);
m. m. processen-verbaal van de verhoren 1 t/m 9 van [medeverdachte F] (p. 394 t/m 447);
n. proces-verbaal van het Team Observatie Oost Nederland (p. 1704 t/m 1708);
o. proces-verbaal, ambtelijk verslag met als bijlagen foto’s (p. 1710 t/m 1719);
p. proces-verbaal technisch onderzoek met betrekking tot de verwondingen van het
slachtoffer, [slachtoffer A] (p. 4020 t/m 4051);
q. proces-verbaal, ambtelijk verslag (p. 1920);
r. proces-verbaal aanvraag aanvullende doorzoeking (p. 1874 en 1875);
s. proces-verbaal sporenonderzoek opslagruimte/garagebox [adres] te
Arnhem en foto’s (p. 4090 t/m 4096);
t. proces-verbaal sporenonderzoek Renault Laguna (p.4005 t/m 4018);
u. deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (p. 4267 t/m 4277);
v. informatie met betrekking tot het dactyloscopisch onderzoek van (p. 1921 en 1922,
en het later aan het dossier toegevoegd expertiserapport van 26 februari 2008);
w. historische printgegevens (p. 4625 t/m 4642) en de gesprekshistorie van de
telefoonnummers 06-[nummer] en 06[nummer];
x. sms’jes (p. 2656 t/m 2662);
y. tapgesprekken (diverse pagina’s).
6.6 Uit deze bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid.
6.6a [medeverdachte D] heeft ter terechtzitting van 13 en 17 maart 2008 verklaard en als getuige ter zitting van 20 maart 2008 bevestigd - zakelijk weergegeven - dat hij op dinsdag 13 maart 2007 is gebeld door zijn broer [medeverdachte E], die vroeg of hij zijn oude Mercedes naar de kruising Hoofdweg/ Postjesweg kon brengen. [medeverdachte E] was daar met [verdachte C] (verdachte). Hij gaf [medeverdachte E] de sleutels van zijn oude Mercedes, kreeg van hem de sleutels van een rode Mercedes en hij is daarna weggegaan. Op woensdag 14 maart 2007 kwam een oude man naar zijn zaak, die [medeverdachte E] wilde spreken. [medeverdachte E] was er echter niet, waarna hij, de oude man, een telefoonnummer achter liet met het verzoek dat aan [medeverdachte E] af te geven. Die oude man was [slachtoffer D], de vader van [slachtoffer A]. Die dag heeft hij een rode bus heeft gehuurd op verzoek van [me[medeverdachte J]achte J] en deze bus bestuurd. De rode bus, een blauwe BMW en de rode Mercedes zijn de snelweg opgereden in de richting van Apeldoorn. Op een parkeerplaats langs de snelweg zijn alledrie auto’s gestopt. Personen die in de auto’s zaten, zijn uitgestapt en hebben met elkaar gesproken, maar hij, [medeverdachte D], is niet uitgestapt. Ze zijn vervolgens verder gereden naar de Mc Donalds in Apeldoorn. Bij de Mc Donalds is hij in de BMW achter het stuur gaan zitten. [slachtoffer B] zat voorin naast hem. Toen hij het parkeerterrein verliet, heeft hij de rode bus en de rode Mercedes niet meer gezien. Onderweg kreeg hij telefoon van [medeverdachte J], die zei dat ze terug naar Amsterdam gingen. [slachtoffer B] werd hysterisch toen hij het woord Amsterdam hoorde. Hij wilde midden op de weg uitstappen en begon aan het stuur te trekken, waarna hij, [medeverdachte D], in de berm is gestopt. [medeverdachte D] heeft verder verklaard dat hij en [medeverdachte L] die woensdag vervolgens rond 19.00 à 20.00 uur zijn teruggegaan naar Amsterdam.
Op donderdag kreeg hij sms-jes van zijn broer [medeverdachte E] vanaf een onbekend telefoonnummer. Hij moest voor [medeverdachte E] zorgen voor een slaapzak, papieren en kleding. Hij heeft [medeverdachte E] die dag rond 18.00 à 19.00 uur gezien. Hij heeft hem ook in Amsterdam Osdorp gezien. Hij moest van [medeverdachte E] in de buurt blijven. Hij reed in een Volkswagen Fox en hij zag dat [medeverdachte L] iets verderop stond geparkeerd in een Peugeot. Op een gegeven moment die nacht kwamen er auto’s aan en ontstond er een chaos. Hij is toen weggegaan. Hij kreeg een sms-je dat hij zijn telefoon uit moest doen.
[medeverdachte D] heeft voorts verklaard, dat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer D] van hem is en dat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer A] van [verdachte C] (verdachte) is.
Ter zitting van 20 maart 2008 is op verzoek van de officier van justitie een tapgesprek tussen de [telefoonnummer A] en de [telefoonnummer C], gevoerd op 15 maart 2007, 23.30.19 uur, afgespeeld, waarbij [medeverdachte D] heeft verklaard dat hij de stem van de eerste spreker herkent als die van verdachte.
6.6b Het slachtoffer, [slachtoffer A], heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij op 13
maart 2007 met zijn oom [slachtoffer B] naar de bakkerij aan de [adres] te Amsterdam is gegaan, waar hij zijn vader zag staan en twee jonge mannen, die hij herkende als [medeverdachte E] en [verdachte C] (p.1560). Hij is bij [medeverdachte E] in de auto, een Mercedes Benz, gestapt, waarin ook [verdachte C] zat (p.1561). Ze zijn naar het Geuzenveld gereden, waar de auto werd geparkeerd en hij is uitgestapt. Na 10 minuten zei [medeverdachte E] dat hij moest instappen (p.1614). Ze zijn vervolgens via de A2 richting Arnhem gereden. Bij een benzinestation langs de A2 heeft [verdachte C] zijn telefoon afgepakt. [slachtoffer A] heeft verklaard dat hij toen het idee kreeg dat hij werd ontvoerd en dat hij bang werd (p.1661). Ze zijn verder gereden naar Arnhem en in de buurt van het Gelredome een garagegebouw binnengegaan (p.1563), waar hij is mishandeld. [medeverdachte E] heeft daarbij ondermeer een wit elektriciteitssnoer om zijn hals gedraaid (p.1605). Na de mishandeling in Arnhem hebben [medeverdachte E] en [verdachte C] hem naar buiten begeleid, hem in de brons/grijze Mercedes gezet en zijn ze gaan rijden. Op een drukke kruising bij Zandvoort/Haarlem heeft hij geprobeerd weg te rennen (p.1592). [slachtoffer A] heeft hierover in een ander verhoor verklaard dat hij bang was dat ze hem opnieuw zouden gaan mishandelen. Op een gegeven moment heeft hij het linkerachterportier geopend en geprobeerd uit de auto te springen. Hij werd door de jongen in het groene trainingsjack echter weer de auto ingetrokken. De jongen werd daarbij geholpen door [verdachte C] (p.1620). Dit was in de buurt van Bloemendaal/Aardenhout/Zandvoort (p.1621). Toen het donker werd zag hij dat er een Hyundai bus achter hen reed. De jongen in het groene trainingsjack pakte zijn handen vast en [verdachte C] draaide vervolgens met grijs duck-tape zijn handen aan elkaar vast en vervolgens ook zijn voeten (p.1622). Hij is daarna overgeladen in de Hyundai. [medeverdachte E] en [verdachte C] zaten ook in die Hyundai (p.1623). In de bus is zijn hoofd beplakt met duck-tape, zodanig dat alleen zijn neus vrij werd gehouden (p.1624). Uiteindelijk heeft [verdachte C] hem uit de bus gezet en achtergelaten (p.1632).
6.6c Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de persoon op foto 3 van fotomap 1 [verdachte C] is (p.1959).
6.6d Getuige [slachtoffer D], vader van [slachtoffer A], heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij de jongen op foto 3 van fotomap 1 herkent als de Marokkaanse of Algerijnse jongen die hij in de bakkerij heeft gezien en dat [slachtoffer A] door hem is meegenomen in een grijs/goudkleurige Mercedes (p.2378).
[slachtoffer D] heeft verder verklaard dat [slachtoffer B] werd opgebeld door iemand die hem wilde spreken (p.2388). Afgesproken werd in een café aan het Mercatorplein (p.2389). Ze hebben, via tussenkomst van een Turkse man die tolkte, gesproken met twee Marokkaanse jongens, die zeiden dat [slachtoffer A] goederen had gestolen. Nadat ze het café hadden verlaten, is [slachtoffer B] met 2 of 3 jongens in zijn BMW gestapt. Hij, [slachtoffer D], is in de Mercedes gestapt en hij zag nog een rode bus. In de BMW, die niet door [slachtoffer B] zelf werd bestuurd, zat ook de man die hij, [slachtoffer D], heeft herkend op foto 1 van fotomap 2 (p.2399). In de buurt van Apeldoorn zijn ze naar een parkeerplaats gegaan (p.2400). De mannen spraken met elkaar en er is veel getelefoneerd. Hij, [slachtoffer D], is toen overgestapt in het rode busje. De Turkse man van de garage is ook ingestapt en ze zijn weggereden. De andere auto’s zijn niet mee gegaan. Ze zijn naar een hotel gereden, uitgestapt en naar binnen gegaan. Bij het hotel waren meerdere Turkse mannen. Hij, [slachtoffer D], heeft hen gezegd dat de ‘spullen’ terugmoesten omdat zijn zoon anders niet meer terug zou komen. Ze zijn vervolgens naar de Gamma, op een industrieterrein vlak bij een benzinestation, gegaan. Toen ze daar aankwamen, zagen ze de BMW van [slachtoffer B] staan en de Mercedes waarmee hij, [slachtoffer D], naar Apeldoorn is gereden. Ze hebben daar gewacht. Er is ruzie ontstaan tussen [slachtoffer B] en de andere jongens (p.2401). De anderen zeiden op een gegeven moment dat ze terug naar Amsterdam zouden gaan. Hij, [slachtoffer D], is met de Turkse man in de rode bus teruggereden. In Amsterdam zijn ze naar de KFC gegaan en hebben gewacht op de ‘spullen’. [naam] kwam met een andere vrouw in een personenauto en vertelde dat de auto in Osdorp zou staan. In Osdorp zagen ze een witte kleine vrachtwagen staan (p.2402). Hij, [slachtoffer D], is in de witte vrachtwagen gestapt en achter de rode bus aan gereden. Ze zijn gestopt bij een fabriek bij Sloterdijk, waar de dozen zijn overgeladen. Hij had van de Turkse man van de garage gehoord dat als alles geteld was, [slachtoffer A] zou worden vrijgelaten (p. 2403). Om 2 of 3 uur ’s nachts is hij gebeld door een Marokkaanse man, die hij heeft herkend op foto 3 van fotomap 1. Hij herkende zijn stem als degene die [slachtoffer A] heeft ontvoerd. De man zei dat de helft van de goederen niet aanwezig was, eiste nog € 30.000,- en gaf hem, [slachtoffer D], tot die avond 18.00 uur de tijd om het geld bij elkaar te krijgen.
6.6e Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de persoon op foto 1 van fotomap 2 [medeverdachte D] is (p.2392).
6.6f [slachtoffer B] heeft verklaard dat hij op dinsdag 13 maart 2007 samen met zijn neef [s[slachtoffer A]fer A] naar de bakkerij is gegaan (p.2407), dat hij daar een Iraanse en een Marokkaanse man zag en dat [s[slachtoffer A]fer A] met hen is meegegaan. De Iraanse en de Marokkaanse man vertelden aan hem en aan zijn zwager, [slachtoffer D], dat ze 2000 wietplantjes of 100 kilo wiet of € 300.000 wilden hebben. Op dinsdag 13 en woensdag 14 maart 2007 is hij drie keer opgebeld en is tegen hem werd gezegd dat hij voor woensdag 14 maart 2007 om 14.00 uur de tijd had om voor het geld of de wiet te zorgen (p.2408). Op woensdag 14 maart 2007 is hij eerst gebeld door een Marokkaanse man en korte tijd later door een Turkse man, genaamd [tolk] en eigenaar van garage Atlas (p.2443). [tolk] vroeg hem naar het Mercatorplein te komen. Hij is met [slachtoffer D] naar een café op het Mercatorplein gegaan. [tolk] zei dat hij wilde bemiddelen als tolk. Ze moesten de wiet teruggeven en dan zou hij met 1½ uur [s[slachtoffer A]fer A] terugbrengen. Hij heeft de Turkse vriend van [s[slachtoffer A]fer A] gebeld, die zei dat de wiet in Apeldoorn was. Ze zijn vervolgens naar Apeldoorn gereden.
[slachtoffer B] heeft op 29 februari 2008 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat ze na 70 à 80 kilometer op een parkeerplaats zijn gestopt. De huurauto kwam daar ook. Met [slachtoffer D] en hem erbij, waren ze met 6 tot 8 mensen. Er werd daar gesproken. Ze zijn in de auto gestapt, de Turk ([tolk]) ging bij [slachtoffer D] in de auto. Naast hem, [slachtoffer B], ging een Marokkaan zitten. Vlak voor Apeldoorn zijn ze weer op een parkeerplaats gaan staan. [slachtoffer D] zei dat hij de wiet wilde gaan halen en hij wilde dat er iemand meeging. Hij, [slachtoffer B], mocht niet mee. De Turk ([tolk]) is met [slachtoffer D] meegegaan. De Iraniër ([medeverdachte D]), drie Marokkanen en hij, [slachtoffer B], zijn als eerste van de parkeerplaats vertrokken. De rode Mercedes volgde hen.
Tegenover de politie heeft [slachtoffer B] verder verklaard dat op een parkeerplaats bij Kwantum de rode vrachtwagen en de rode Mercedes stonden (p.2444). Daar zag hij [slachtoffer D] en [tolk] weer. Hij heeft de telefoon van [tolk] gepakt en heeft gebeld naar de Turkse vriend van [slachtoffer A]. Hij hoorde dat [slachtoffer D] tegen die vriend zei dat ze zijn zoon hadden en hij hoorde dat [slachtoffer D] die vriend smeekte om met de wiet te komen. Hij, [slachtoffer B], moest in de auto gaan zitten en ze zijn weggereden. Bij stoplichten heeft hij de deur van de auto geopend en geprobeerd te vluchten (p.2410). Hij werd door de bestuurder, de broer van [medeverdachte E] (p.2435), en twee andere personen vastgehouden.
[slachtoffer B] heeft verder verklaard dat de man op foto 3 van fotomap 1 de Marokkaan is die bij [medeverdachte E] was toen hij [slachtoffer A] bij de bakkerij bracht voordat hij werd ontvoerd (p.2430).
6.6g Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat op dinsdag 13 maart 2007 twee onbekende mannen zijn winkel binnenkwamen. Ze zeiden dat ze zijn winkel wilden kopen, dat [slachtoffer A] voor € 50.000,- had gepikt en dat hij de winkel als garantie had gegeven. Na een half uur zag hij [slachtoffer A] en diens oom [slachtoffer B] in de BMW van [slachtoffer B] voorbijrijden. De vader van [slachtoffer A] vertelde later dat [slachtoffer A] en [slachtoffer B] met de twee mannen waren meegegaan. Op de foto’s 3 en 4 van fotomap 1 heeft hij, [getuige 2], de jongens die in zijn winkel zijn geweest en naar [slachtoffer A] hebben gevraagd, herkend (p.2445/2446).
6.6h [medeverdachte G] heeft verklaard dat hij op 13 maart 2007 met [medeverdachte I] en [medeverdachte K] naar Arnhem is gegaan, waar zij tot de ontdekking kwamen dat de hennepplantage was leeggehaald (p.339). [medeverdachte I] heeft toen telefonisch contact opgenomen met [verdachte C] (verdachte) (p.340). Ze zijn in de auto gestapt om terug te rijden naar Haarlem. Korte tijd later zijn ze aangehouden en moest [medeverdachte I] mee naar het politiebureau. De auto werd ook meegenomen. Zij, [medeverdachte G] en Rumping, hebben meerdere keren met [verdachte C] (verdachte) gebeld met het verzoek hen op te halen in Arnhem. Zij zijn opgehaald door [medeverdachte E] in een Mercedes Benz. Niet veel later stapte ook [verdachte C] (verdachte) in de auto. Hij, [medeverdachte G], zag en bemerkte dat [verdachte C] (verdachte) en [medeverdachte E] behoorlijk kwaad waren en dat de sfeer in de auto gespannen was. Hij had de indruk dat [medeverdachte E] en [verdachte C] (verdachte) wisten wie de hennepplantage had leeggehaald. Onderweg zijn ze gestopt op een parkeerplaats en heeft [verdachte C] (verdachte) hem gevraagd een daar geparkeerde auto, een Peugeot 206, mee te nemen (p.341). Later is hij door [verdachte C] (verdachte) gebeld om met de Peugeot 206 naar coffeeshop Liberty te komen. Daar trof hij [medeverdachte L] in een blauwe Peugeot 307, die hem vroeg achter hem aan te rijden. Hij is achter [medeverdachte L] naar het Geuzenveld in Amsterdam gereden (p.342), waar ze hebben geparkeerd. Daar zag hij de Mercedes Benz, waarin hij eerder die morgen had gezeten. Hij zag dat [verdachte C] (verdachte), die eerst met [medeverdachte E] bij de Mercedes stond, naar [medeverdachte L] liep en dat ze samen spraken. Daarna is hij, [medeverdachte G], achter [medeverdachte L] aangereden naar de coffeeshop, waar hij de Peugeot heeft achtergelaten.
[medeverdachte G] heeft verder verklaard dat hij twee telefoonnummers van [verdachte C] op zijn simkaart heeft staan onder de namen “Smokey” en “Smokey2”. Hij heeft aan de verbalisanten de daarbij behorende telefoonnummers getoond, respectievelijk 06-[nummer] en 06-[nummer] (p.315). [medeverdachte G] heeft voorts verklaard dat hij in een gesprek tussen de telefoonnummers 06-[nummer] en 06-[nummer], dat heeft plaatsgevonden op 15 maart 2007 om 17.17 uur, heel duidelijk de stem van [verdachte C] (verdachte) heeft herkend, dat de telefoon halverwege het gesprek aan hem is gegeven en dat hij toen met [verdachte C] (verdachte) heeft gesproken. In een gesprek tussen de telefoonnummers 06-[nummer] en 06-[nummer], dat heeft plaatsgevonden op dezelfde datum om 16.05 uur, heeft hij eveneens de stem van [verdachte C] (verdachte) herkend (p.365).
6.6i [slachtoffer C] ([slachtoffer B]), moeder van [slachtoffer A], heeft verklaard dat zij een dag nadat [slachtoffer B] was vrijgelaten, werd gebeld en dat ze € 300.000,- wilden hebben. Ze heeft gezegd dat ze niet wist hoe ze aan dat geld moest komen. Het bedrag werd toen verlaagd naar € 30.000,- en later verhoogd naar € 40.000,-. De man heeft meerdere malen gebeld (p.2367). Haar man heeft naar familie in Duitsland gebeld om geld te lenen, omdat gezegd was dat [slachtoffer A] anders met een uur dood zou zijn (p.2368).
6.6j [naam tolk] heeft verklaard dat hij op woensdag 14 maart 2007 heeft getolkt tussen twee Marokkaanse mannen en twee Turkse mannen (p.2861). [medeverdachte J] zei wat hij tegen de Turkse mannen moest zeggen, nl. “jullie hebben iets van ons en wij iets van jullie”. De oude man huilde en vertelde dat het om zijn zoon ging (p.2862). De lange man zei dat de wiet in de buurt van Apeldoorn was. De mannen kwamen overeen dat de wiet teruggegeven zou worden en dat de oude man dan zijn zoon terug kreeg. Een van de Marokkaanse mannen belde om een busje te regelen om de wiet op te halen. In de auto, een donkerblauwe sedan, waarmee ze naar Apeldoorn zijn gegaan, zat ondermeer de lange Turk, van wie hij tijdens de rit hoorde dat hij [slachtoffer B] heette. De oude Turk zou opgepikt worden door iemand met een busje. Vlakbij Apeldoorn stopten ze op een parkeerplaats. [slachtoffer B] was constant aan het bellen. Na ongeveer 15 minuten stopte een rode bus van het merk Volkswagen bij hen. [medeverdachte D] en die oude Turkse man zaten daarin. [slachtoffer B] belde waar de wiet bleef. Na een half uur zei [slachtoffer B] dat hij de wiet alleen moest ophalen. De anderen geloofden hem niet en besloten terug te keren naar Amsterdam. De oude man begon te huilen en smeekte niet weg te gaan. [slachtoffer B] heeft weer gebeld en gezegd dat de oude man de wiet zou ophalen. Hij, [tolk], is met die oude Turk meegegaan. Ze zijn met de rode bus naar Apeldoorn gereden, hebben geparkeerd bij een hotel en zijn het hotel binnen gegaan. Toen ze de wiet niet kregen, zijn ze met de rode bus naar Amsterdam terug gereden (p.2863). Ze hebben ongeveer twee uur gewacht bij KFC aan de Jan van Gaalenstraat. Toen kwam er een donkerkleurige Volkswagen Golf Type 3 met 2 vrouwen die vertelden dat de wiet in een vrachtwagen in Osdorp was. De vrouwen reden voor hen uit naar Osdorp. Ze werden naar een witte vrachtwagen gebracht die langs de weg op een parkeerplaats stond. De oude Turk liep naar de vrachtwagen, stapte in en reed de vrachtwagen naar een industrieterrein in de buurt van Sloterdijk. Daar is wiet is overgeladen in de rode bus. De oude Turkse man, [medeverdachte J], de Marokkaan op de motor, [medeverdachte D], [medeverdachte E] en hij, [tolk], waren daarbij aanwezig.
6.6k [medeverdachte A] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte B] op woensdag 14 maart 2007 naar Apeldoorn is gereden en bij de Mc Donalds is gestopt. [medeverdachte B] wees naar een blauwe BMW uit de 3 serie, zei dat zijn broer daarin zat met een Turkse man en dat de Turkse man zijn broer nog moest betalen. Toen de BMW wegreed, reden ze achter de BMW aan. De Turkse man zat naast de bestuurder in de BMW (p.97/98). Op een kruising zag hij, [medeverdachte A], plotseling het rechtervoorportier opengaan. Het leek erop dat de Turkse man uit de auto wilde springen. De BMW begon te slingeren, reed met het rechter voorwiel de trottoirband op en stopte. De auto, waarin hij, [medeverdachte A], zat is voor de BMW gestopt. Hij zag dat de Turkse man al buiten de wagen stond, dat hij werd vastgehouden door de bestuurder van de BMW en dat de man zich probeerde los te trekken. Hij heeft de man in zijn gezicht geslagen. De bestuurder van de BMW zei tegen hem dat hij de Turkse man terug in de BMW moest gooien (p.139).
6.6l Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 14 maart 2007 aan het eind van de middag een BMW 3 zag op de Europaweg te Apeldoorn die aan de rechterkant in de berm stond (p.1188). Aan de kant van het bijrijderportier stapte een persoon uit. Hij had het gevoel dat hij bij het uitstappen werd belemmerd. Even later zag hij dat een tweede man de eerste man ter hoogte van het rechterachterportier van de BMW tegenhield/vasthield.
6.6m [medeverdachte F] heeft verklaard dat hij op 15 maart 2007 omstreeks 11 of 12 uur werd gebeld door een persoon (p.404). Die persoon zei hem dat hij moest komen; hij wilde zijn, [medeverdachte F]’, auto lenen. Hij is met de auto, een Renault Laguna, naar de afgesproken plek gegaan (p.405), waar een man instapte. Op aanwijzing van deze man is hij naar Haarlem Noord gereden, waar de man uitstapte. Toen de man terugkwam is hij achter het stuur gaan zitten en hij, [medeverdachte F], voorin naast hem. Ze zijn naar Almere gereden, waar de man aanvankelijk verkeerd reed. Hij hoorde dat de man tijdens de rit in de auto belde en zag dat de man ook belde, terwijl hij op een informatiebord de weg zocht. In Almere verliet de man de auto en kwam na 30 à 45 minuten, omstreeks 16.00 uur terug. De man stapte weer achter het stuur en reed met de Renault Laguna in de richting van Haarlem (p.406). Hij, [medeverdachte F], zag dat de man hard reed, tussen de 140 en 150 kilometer per uur. In Haarlem Noord zijn ze naar de Mc Donalds gegaan, naar een tankstation en zijn ze in de buurt van het industriegebied bij de Gamma geweest. De man is nog een keer uitgestapt om te bellen. Tussen 17.00 en 18.30 uur is bij de Gamma een derde persoon, een jongen, ingestapt. Beide mannen zijn in Haarlem Noord uitgestapt en naar een adres gelopen. In de tijd dat hij, [medeverdachte F], een blokje om liep, zijn beide mannen weer in de auto gestapt. Ze zijn vervolgens naar de Mc Donalds en daarna naar Zandvoort gereden, waar hij, [medeverdachte F], een vriend heeft bezocht (p. 407). De derde persoon is bij de Gamma in Haarlem afgezet. Ze zijn toen weer naar Almere gereden. Op dezelfde plaats als eerder die dag stapte de man uit. Hij nam een grote sporttas mee. Nadat hij, [medeverdachte F], de auto had geparkeerd, is hij het huis binnengegaan, waar ook de man binnen was. Binnen werd hij op zijn mobiele telefoon gebeld (p.408). Degene die belde moest de man hebben, met wie hij de hele dag samen was. Hij heeft de telefoon gegeven aan de man en hoorde dat de man schreeuwde en kennelijk ruzie had. Daarna werd hij, [medeverdachte F], gebeld door allerlei vrienden van de man en gaf hij de telefoon telkens aan de man. Ze zijn weer met de Renault Laguna vertrokken in de richting van Amsterdam. Bij of in de buurt van Sloterdijk zag hij een rijtje auto’s, waarvan hij, [medeverdachte F], het gevoel had dat die bij de man hoorden. Het betrof een witte Citroën Jumpy en een ander kleine auto, mogelijk een Suzuki. Hij zag dat de man onder het rijden aan het bellen was en kreeg de indruk dat hij aan het onderhandelen was. Nadat de auto was geparkeerd, stapte de man uit en liep weg (p.409). Hij, [medeverdachte F], is uitgestapt en even later weer rechts voorin de auto gaan zitten. De man stapte weer achter het stuur en er stapten twee personen achterin de auto. Voordat zij instapten werd eerst een zwarte plastic zak van de achterbank in de kofferruimte gegooid. Hij, [medeverdachte F], had de indruk dat daarin kleren zaten. Bij die zak was ook nog een witte tas. Toen ze in de auto zaten, hebben ze een klein stukje gereden in Amsterdam Osdorp (p.424). De man stopte vervolgens, stapte uit en zei dat hij, [medeverdachte F], achter hem aan moest rijden. Hij verloor de man uit het oog. De man heeft hem gebeld en zei dat hij zijn kant uit moest kijken. Hij, [medeverdachte F], zag een lichtje knipperen en dacht dat het de man was. Hij heeft de Renault Laguna geparkeerd en gewacht.
[medeverdachte F] heeft naar aanleiding van een getapt telefoongesprek tussen het telefoonnummer 06-[nummer], dat door de politie wordt toegeschreven aan [verdachte C] (verdachte), en het telefoonnummer 06-[nummer], waarvan [medeverdachte F] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is (p.402), verklaard, dat hij zijn stem herkent en de stem van de persoon die met hem in de Renault Laguna heeft gereden (p.446).
6.6n Het observatieteam heeft waargenomen dat de Renault Laguna met kenteken
[kenteken] op 15 maart 2007 om 20.49 uur bij tankstation Total aan de N200 te Haarlem is gestopt (p.1705).
6.6o Verbalisant [verbalisant] relateert dat hij de videobeelden van 15 maart 2007 van 19.00 tot en met 22.30 uur van het Total tankstation “De Liede” gevestigd aan de N200 te Haarlem, heeft uitgekeken (p.1710). Op de beelden is te zien dat op die datum omstreeks 20.54 uur een donkerkleurige stationwagen voor de shop van het tankstation stopt, dat twee personen uitstappen en de shop binnen lopen. Verbalisant herkent de twee personen als [verdachte C] (verdachte) en [medeverdachte F].
6.6p Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hij op de enkels en handen van het slachtoffer [slachtoffer A] lijmresten van waarschijnlijk plakband zag en dat het slachtoffer kennelijk met plakband gebonden is geweest.
6.6q Verbalisant [verbalisant] relateert dat hij onderzoek heeft gedaan naar de simkaart, merk DUTS, welke in beslag is genomen onder svo-1218. De simkaart is aangetroffen in de Renault Laguna met kenteken [kenteken]. Hij heeft de simkaart kunnen activeren met de door [slachtoffer A] opgegeven pincode [nummer] (p.1920).
6.6r Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat op 3 en 4 april 2007 in het kader van artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering een doorzoeking ter inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen heeft plaatsgevonden in garagebox [adres] te Arnhem (achter perceel 37) en dat daarbij ondermeer een wit elektriciteitssnoer met aan de ene zijde gestripte draden en aan de andere zijde een stekker, in beslag is genomen (p.1874).
6.6s De verbalisanten [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant] hebben verklaard dat zij op 3 en 4 april 2007 in een opslagruimte aan de [adres] te Arnhem onder meer de volgende voorwerpen en sporen hebben veiliggesteld (p.4094):
- een wit elektriciteitssnoer met vaste stekker en aan de andere zijde gestripte draden
(svo-1372);
- een wit elektriciteitssnoer met aan beide einden gestripte draden (svo-1373).
6.6t De verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] relateren dat een sporenonderzoek heeft plaatsgevonden met betrekking tot de Renault Laguna met het kenteken [kenteken] (p.4005). Blijkens de bijlage (p.4007) is in de achterbak onder meer een grijze vuilniszak aangetroffen (svo 503) met daarin kledingstukken, te weten een bruine polo (svo 503B), een blauwe spijkerbroek (svo 503C), een zwarte schoen (svo 503D), een zwarte onderbroek (svo 503E) en een paar zwarte sokken (svo 503F). Van het op de polo en spijkerbroek aangetroffen bloed zijn monsters genomen (svo 503B1 (DGA361), svo 503C1 (DGA362) en svo 503C2). Ook is een bruin jack met oranje voering in de achterbak aangetroffen (svo 504) met papieren in de linkerbinnenzak. Tussen deze papieren zat onder meer een afhaalbewijs voor een rijbewijs op naam van [verdachte C] (verdachte) (svo 504A).
6.6u Uit het rapport, opgemaakt door gerechtelijk deskundige Jansen komt naar voren dat op het in de opslagruimte aangetroffen elektriciteitssnoer (svo-1373, DGA376) DNA is aangetroffen van [slachtoffer A], waarbij de kans dat het DNA van een ander afkomstig zou kunnen zijn, is gesteld op minder dan 1 op 1 miljard (p.4273 en 4276). Ook het op de in de vuilniszak aangetroffen broekspijp aangetroffen bloed (DGA362) is van [slachtoffer A], waarbij de kans dat het DNA van een ander afkomstig zou kunnen zijn, is gesteld op minder dan 1 op 1 miljard (p.4276).
6.6v Bij dactyloscopisch onderzoek is op de onderzochte vuilniszak, die is aangetroffen in de Renault Laguna, een afdruk van de rechtermiddelvinger van verdachte aangetroffen (p.1921 en p. 11, 13 en 14 van het expertiserapport). Verder is op een blikje Red Bull, aangetroffen in de opslagruimte, een afdruk van de linkermiddelvinger van verdachte aangetroffen (p.15 en 16 van het expertiserapport).
6.6w Uit de historische printgegevens komt onder meer naar voren dat het telefoonnummer 06-[nummer], dat op naam staat van verdachte, op 13 maart 2007 van 8.30 tot 10.07 uur de zendmast aan de Hoofdweg 143 te Amsterdam heeft aangestraald, om 10.10 uur de zendmast aan de Jan Voermanstraat 35-153 te Amsterdam en om 10.21 uur de zendmast aan de Cornelis Outshoornstraat 60 te Amsterdam.
Van 15 maart 2007 om 23.20 tot en met 16 maart 2007 om 01.47 uur heeft het telefoonnummer 06-[nummer] de volgende zendmasten aangestraald:
- om 23.20 uur de zendmast aan de Pereboomweg te Almere;
- tussen 23.20 en 23.21 de zendmast aan de Veluwezoom 4 te Almere;
- om 23.22 uur de zendmast aan de Oorweg te Almere;
- om 23.25 uur de zendmast aan de IJmeerdijk te Almere;
- om 23.28 uur de zendmast aan de Ingelandenstraat 101 te Weesp;
- om 23.30 uur de zendmast aan de Zuider IJdijk te Amsterdam;
- tussen 23.39 en 23.45 uur de zendmast aan de Harry Koningsbergerstraat 96 te
Amsterdam;
- om 23.49 uur de zendmast aan de Bolstoen 22 te Amsterdam;
- om 23.54 uur de zendmast aan de Inlaagstraat 1 te Amsterdam;
- tussen 23.59 uur 01.47 uur de zendmast aan de Ookmeerweg 26 te Amsterdam.
6.6x Op 15 maart 2007 om 19.53 heeft de [telefoonnummer A] een sms’je ontvangen van de [telefoonnummer B], waarin hem wordt bericht, zakelijk weergegeven, dat het wrak naar urine en braaksel stinkt en dat hij er niet meer kan slapen. De [telefoonnummer A] heeft vervolgens gevraagd “stink die kut zo erg”. Waarop de [telefoonnummer B] hem heeft geantwoord, zakelijk weergegeven, dat hij zelf ook bijna moest overgeven. De [telefoonnummer A] heeft daarop geantwoord “als je moet kotsen, kots dan over die kut heen” (p.2659 t/m 2662).
6.6y Op 15 maart 2007 worden diverse losgeldgesprekken gevoerd door de [telefoonnummer A] met de ouders van [slachtoffer A]. Om 09.51 uur worden ze gebeld. De beller zegt dat [slachtoffer A] bij hem is en dat niet alle spullen terug zijn. [slachtoffer D] biedt aan € 10.000,- te betalen en verhoogt dit tijdens het gesprek tot € 20.000,-, te betalen in juli. De beller eist € 30.000,- en wil het bedrag dezelfde dag hebben. De beller zegt dat hij contact met die mensen moet opnemen en dat [slachtoffer D] de spullen moet terugbrengen. Als [slachtoffer D] daarop zegt dat hij geen contact heeft en dat de spullen via [slachtoffer B] waren geregeld, zegt de beller dat hij via [slachtoffer B] de rest van de spullen moet regelen (p.4754 t/m 4756).
Om 13.59 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de [telefoonnummer A]. [slachtoffer D] zegt dat hij die mensen niet kan bereiken en dat hij [slachtoffer B] niet heeft gezien. De beller wil dat [slachtoffer D] [slachtoffer B] bereikt en dat [slachtoffer B] zorgt voor het contact met die mensen. Hij wil de afgepakte ‘dinges’ terughebben (p.4667 en 4668).
Om 16.41 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de [telefoonnummer A]. Aan [slachtoffer D] wordt gezegd dat hij de vorige keer contact heeft gehad met [slachtoffer B] en dat hij nu weer contact moet maken met [slachtoffer B]. [slachtoffer B] kan dan contact opnemen met die mensen en de spullen naar hem, [slachtoffer D], brengen. De beller zal dan de zoon van [slachtoffer D] terugbrengen. Hij wil de ‘dinges’ voor die avond hebben en geeft [slachtoffer D] opdracht geld te gaan zoeken (p.4669 en 4670).
Om 18.54 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de [telefoonnummer A], die hem vraagt hoever hij is met het geld. [slachtoffer D] zegt dat hij op zoek is naar geld en bijna 30 bij elkaar heeft. De beller zegt daarop dat het 40 moet zijn, dat hij het die avond wil hebben en dat [slachtoffer D] dan zijn zoon terug krijgt (p.4672 en 4673).
Om 21.12 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de [telefoonnummer A]. Hij zegt dat hij 34 en een half heeft. De beller zegt dat hij over een uur opnieuw belt, dat hij dan [slachtoffer A] mag spreken en dat hij de rest moet regelen (p.4674).
Op 16 maart 2007 wordt [slachtoffer D] om 01.36 uur gebeld door de [telefoonnummer A], die tegen hem zegt dat hij zijn zoon heeft. [slachtoffer D] zegt dat hij bang is en dat hij [slachtoffer A] alsjeblieft wil (p.4676).
Om 01.44 uur wordt [slachtoffer D] gebeld door de [telefoonnummer A]. [slachtoffer D] belooft dat hij het geld moet betalen, hetgeen door de beller wordt bevestigd (p.4751).
Op 15 maart 2007 wordt om 19.20 uur de [telefoonnummer A] gebeld door de [telefoonnummer B]. De gebelde ([telefoonnummer A]) zegt dat er nog wat moet worden betaald plus dat dit nog moet worden gefikst (p.2658).
Om 23.30 uur belt de [telefoonnummer A] met de [telefoonnummer C]. De beller zegt tegen de gebelde dat hij zo direct even stand-by moet staan en dat die ouwe komt met dinges (p.2667).
Op 16 maart 2007 om 01.23 uur wordt de [telefoonnummer A] gebeld door de [telefoonnummer C]. De gebelde ([telefoonnummer A]) zegt tegen de beller “start je auto zonder lichten, als ik eruit rij, als ik bijna eruit rij, rij je ineen keer voor mij” (p.2676).
Om 01.27 uur belt de [telefoonnummer A] naar de [telefoonnummer F], waarbij de beller zegt “ga op een plek staan, ga uit de auto dat je me altijd kan zien” (p.2601).
Om 01.29 uur belt de [telefoonnummer A] de [telefoonnummer B]. De beller vraagt aan een onbekende op welke etage zijn vader zit. De onbekende antwoordt “honderdzes” en dat het op de eerste etage is, waarop de gebelde ([telefoonnummer B]) zegt dat er niemand is (p.2680).
6.7 Bespreking van de verweren
6.7.1 Anders dan de officier van justitie heeft de raadsman betoogd dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [slachtoffer A] en van [slachtoffer D] niet voor het bewijs van het ten laste gelegde mogen worden gebezigd.
Met betrekking tot [slachtoffer A] stelt de raadsman (pagina 8 pleitaantekeningen, zitting van 10 maart 2008):
“Ik merk daarbij gelijk op dat, indien u op basis van de gedragingen van [slachtoffer A] vandaag tijdens het verhoor meent aanknopingspunten te hebben dat zijn verklaring vandaag onbetrouwbaar zou zijn, u daarmee vervolgens niet kunt beoordelen of [slachtoffer A] tijdens zijn eerdere verklaringen tegenover de politie wellicht datzelfde gedrag vertoonde, hetgeen feitelijk betekent dat dit geen valide toets van de betrouwbaarheid oplevert.”
Deze stelling gaat naar het oordeel van de rechtbank buiten de door de Hoge Raad in NJ 1994, 427 getrokken grenzen en wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer A] bij de politie wel betrouwbaar en zal deze in de bewijsconstructie gebruiken, nu de verklaringen consistent en gedetailleerd zijn, kort na de gebeurtenissen zijn afgelegd en worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Voor zover het verweer betrekking heeft op de verklaringen van [slachtoffer D] wordt het eveneens verworpen, aangezien de door hem bij de politie afgelegde belastende verklaring niet het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde rechtstreeks blijkt. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer D] bij de politie betrouwbaar en zal deze eveneens in de bewijsconstructie gebruiken, nu de verklaringen consistent en gedetailleerd zijn, kort na de gebeurtenissen zijn afgelegd en worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
6.7.2 De raadsman heeft gemotiveerd bepleit dat de stemherkenningen door [slachtoffer D], [medeverdachte G], [medeverdachte F] en [medeverdachte D] (verder te noemen [medeverdachte D]) niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, omdat – kort gezegd – er niet is gehandeld volgens de Richtlijnen auditieve confrontatie (TNO, 2005) en niet getoetst kan worden hoe die herkenningen tot stand zijn gekomen.
Vooropstellend dat de Richtlijnen auditieve confrontatie niet de rechter bindende voorschriften bevatten, overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de stemherkenningen niet volgens die Richtlijnen zouden hebben plaatsgevonden, nog niet meebrengt dat zij bewijsrechtelijk geen betekenis kunnen hebben.
In casu hebben de genoemde vier personen onafhankelijk van elkaar de stem van verdachte herkend.
Zoals uit het hiervoor onder 6.7.1 overwogene volgt zal de rechtbank de door [slachtoffer D] bij de politie afgelegde verklaringen, inclusief die met betrekking tot de stemherkenning, voor het bewijs gebruiken. Daarbij komt nog dat [slachtoffer D] vanuit het politiebureau met de gebruiker van de [telefoonnummer A] onderhandelingsgesprekken voerde, zoals blijkt uit het aanvullend proces-verbaal van 6 maart 2008.
Verder kan uit [medeverdachte F]’ verklaringen worden afgeleid dat hij op 15 maart 2007 langdurig (in de Renault Laguna) heeft verkeerd met een persoon wiens naam hij niet wenst te noemen en die gebruik maakt van datzelfde toestelnummer [telefoonnummer A]. In dit verband wijst de rechtbank ook op het proces-verbaal van observatie (p. 1705), waaruit blijkt dat verdachte zich met [medeverdachte F] en dat voertuig die dag om 20.49 uur bij een tankstation in Haarlem bevindt en op het feit dat in die auto een jas, volgens het pleidooi van de raadsman toebehorend aan verdachte, en een vingerafdruk van verdachte op een in die auto aangetroffen vuilniszak, worden aangetroffen.
De betrouwbaarheid van de stemherkenning door [medeverdachte G] wordt versterkt door zijn verklaringen dat hij verdachte al ongeveer een jaar kende (p. 314/315) en dat hij samen met onder andere verdachte begin 2007 in Arnhem een hennepplantage heeft opgebouwd (p. 324).
Als in de passage op pagina 13, vanaf het midden, van de pleitaantekeningen (zitting van 10 maart 2008) een verwijt van sturing door de politie zou moeten worden gelezen, dan heeft te gelden dat daarvan uit het betreffende proces-verbaal van verhoor (p. 365) niet blijkt en voorts dat in geen enkel eerder proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte G] een verbinding is gelegd tussen de [telefoonnummer A] en verdachte.
[medeverdachte D] heeft ter terechtzitting van 20 maart 2008 als getuige verklaard, dat hij de stem van verdachte herkende van een op die zitting ten gehore gebracht tapgesprek (p. 530) en dat verdachte in dat gesprek het eerst aan het woord is. Dit betreft een tapgesprek tussen de [telefoonnummer A] en de [telefoonnummer C], waarin de gebruiker van de [telefoonnummer A] het eerst aan het woord is. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte toen gebruik maakte van de [telefoonnummer A]. Het door de raadsman geuite bezwaar tegen het door hem zo genoemde “trucje” van de officier van justitie (p. 3 pleitaantekeningen, zitting van 15 april 2008) deelt de rechtbank niet.
Ten eerste moet dan, zou het bezwaar opgaan, in het algemeen iedere stemherkenning - met behulp van een afgespeeld bandje, waarop een gesprek is te horen waaraan de verdachte deelneemt - door een getuige, als niet betrouwbaar buiten het bewijs worden gehouden.
Ten tweede heeft [medeverdachte D] wel de stem van verdachte, maar niet die van de andere gesprekspartner herkend, hetgeen de stelling van de raadsman dat er is gestuurd, ondergraaft.
De overige door de raadsman naar voren gebrachte argumenten raken [medeverdachte D] betrouwbaarheid als verdachte en - in de visie van de raadsman - daarmee zijn betrouwbaarheid als getuige.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [medeverdachte D] als verdachte – naar de rechtbank niet uitsluit – niet (volledig en juist) heeft verklaard over alle hem bekende feiten en omstandigheden aangaande de gijzeling, maakt de door hem als getuige afgelegde en voor verdachte belastende verklaring als zodanig nog niet onbetrouwbaar. Integendeel, [medeverdachte D] heeft als verdachte verklaard en als getuige bevestigd dat hij verdachte kende (“Ik ken hem niet zo goed. Hij kwam wel eens in mijn winkel”) en dat hij hem op 13 maart 2007 bij/in de buurt van de bakkerij heeft gezien. De verklaringen van [medeverdachte D] vinden bovendien steun in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de stemherkenning derhalve niet onbetrouwbaar en wel bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte de gebruiker is van de [telefoonnummer A].
Ter afsluiting van dit onderdeel merkt de rechtbank op dat verdachte tijdens het verhoor inverzekeringstelling en ter terechtzitting van 10 maart 2008 heeft verklaard dat hij niet schuldig is respectievelijk de beschuldigingen heeft ontkend en zich overigens heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Zelf heeft de verdachte niet betwist dat hij aan de bewuste telefoongesprekken heeft deelgenomen en de raadsman heeft, gezien zijn ter terechtzitting van 5 oktober 2007 gedane mededeling, kennelijk bewust afgezien van de mogelijkheid de telefoongesprekken aan een onderzoek te (laten) onderwerpen.
Ook dit gegeven draagt bij aan de bruikbaarheid van de stemherkenningen.
De rechtbank kan - ten slotte - het soortgelijke verweer aangaande de rechtmatigheid dan wel de betrouwbaarheid van de stemherkenning door [naam] in het midden laten nu die herkenning niet voor het bewijs wordt gebruikt.
6.7.3 De raadsman heeft, door de officier van justitie weersproken, betoogd dat verdachtes zwijgen niet tegen verdachte mag worden gebruikt, daartoe stellende dat er geen sprake is van een “formidable case” (Murray-arrest EHRM). Er zijn geen feiten en/of omstandigheden, “which call for an explanation” in de zin van “Murray”, aldus de raadsman (p. 3 pleitaantekeningen).
De rechtbank volgt de raadsman daarin niet. Het de verdachte belastende bewijsmateriaal, te weten,
a. de bij de politie door [slachtoffer A] en door [slachtoffer D] afgelegde verklaringen,
b. de herkenning van de stem van verdachte (als gebruiker van de [telefoonnummer A]) door [slachtoffer D], [medeverdachte G], [medeverdachte F] en [medeverdachte D],
c. de “Letselbeoordeling” van het N.F.I. d.d. 8 juni 2007,
d. de tapgesprekken, in het bijzonder de onderhandelingsgesprekken tussen verdachte en de ouders van [slachtoffer A],
e. de op verdachte terug te voeren voorwerpen in de Renault Laguna (afhaalbewijs rijbewijs op naam van verdachte in de jas van verdachte) en zijn vingerafdruk op de vuilniszak,
vormt naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk “a formidable case”.
In het licht van het voorgaande vindt de rechtbank het een daad van gezond verstand (common sense; vgl. het Murray-arrest) om conclusies te trekken uit verdachtes weigering om een verklaring te geven voor zijn vingerafdruk op een in de achterbak van de Renault Laguna aangetroffen vuilniszak, waarin zich een broek met daarop bloed van [slachtoffer A] bevond.
Om met de Hoge Raad te spreken (het ook door de raadsman aangehaalde arrest NJ 2004, 464):
“Weliswaar kan de omstandigheid dat een verdachte weigert een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen, maar dat brengt niet mee dat een rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.”
De rechtbank merkt de door de raadsman ter zitting van 10 maart 2008 geduide mogelijkheden (p.24 pleitaantekeningen) niet aan als een redelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring aan, nu dat betoog daartoe onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank acht verdachtes vingerafdruk op de vuilniszak een omstandigheid als door de Hoge Raad bedoeld en zal verdachtes voormelde weigering dan ook in de bewijsoverwegingen betrekken.
6.7.4 Het verweer van de raadsman dat er geen sprake is van medeplegen stuit af op de inhoud van de door de rechtbank gebezigde, hiervoor onder 6.3, 6.5 en 6.7.3 (de vingerafdruk) weergegeven bewijsmiddelen.
6.7.5 Op 15 maart 2007 zijn bijzondere opsporingsmiddelen – plaatsbepalingsapparatuur en inzet Observatieteam – gebruikt in het kader van de lokalisering van het 946-nummer, respectievelijk het lokaliseren en observeren van de Renault Laguna.
Eén en ander is geschied aan de hand van mondelinge toestemming van de daartoe bevoegde autoriteiten. Een schriftelijke bevestiging ontbreekt. De rechtbank constateert, onder meer aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen SGBO en het proces-verbaal inzet zend/ontvangstapparatuur (p.720), dat die inzet ten doel had de opsporing van de verblijfplaats en de bevrijding van [slachtoffer A]. Hiermede is aan het vereiste van de controleerbaarheid voldaan. Verdachte is door het geconstateerde verzuim niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad, zodat kan worden volstaan met de constatering dat er sprake is van een onherstelbaar verzuim.
6.7.6 Ten slotte heeft de raadsman op grond van het bij [slachtoffer A] vastgestelde letsel vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor bewijs van het opzet om [slachtoffer A] van het leven te beroven. Verdachtes toeleg, het verwerven van hennep en geld in ruil voor de gijzelaar, wijst ook eerder op het tegendeel. Medische informatie op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat verdachte door [slachtoffer A] te mishandelen, zoals hij met zijn medeverdachte(n) heeft gedaan, bewust het aanmerkelijke risico heeft genomen dat het slachtoffer daaraan zou kunnen overlijden, ontbreekt. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de poging tot doodslag, die hem onder feit 1 eerste onderdeel ten laste is gelegd.
Met betrekking tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens het N.F.I. rapport “Letselbeoordeling” van 8 juni 2007 zijn bij [slachtoffer A] – samengevat – de volgende letsels (waaronder een stoornis) geconstateerd, waarvan de aantallen hieronder bij benadering zijn weergegeven:
- 20 onderhuidse bloeduitstortingen,
- 62 oppervlakkige huidbeschadigingen/-perforaties,
- 20 schaafwonden/crushletsels/krasvormige huidbeschadigingen,
- letsel door thermische inwerking of contact met etsende stoffen,
- 1 scherprandige huidklieving en
- nierfunctiestoornis.
De rechtbank is van oordeel dat die letsels - beschouwd in samenhang met de omstandigheid dat zij zijn toegebracht gedurende een periode van ruim 2½ etmaal en met het feit dat [slachtoffer A] als gevolg van die letsels ongeveer 2½ week in het ziekenhuis heeft gelegen – naar gewoon spraakgebruik dienen te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tweede onderdeel en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
aan een persoon, te weten [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (nierfunctiestoornissen en meerdere bloeduitstortingen en meerdere huidbeschadigingen en meerdere schaafwonden en meerdere brandwonden en verminking van het lichaam en meerdere zware kneuzingen) heeft toegebracht,
hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, deze [slachtoffer A] opzettelijk meermalen, althans eenmaal (in een garagebox in Arnhem):
- met kracht vastgepakt en vastgehouden en vastgebonden en
- een draad om de nek/hals gelegd en die draad vervolgens onder elektrische spanning gezet en
- een chemische vloeistof toegediend en/of met een chemische vloeistof bewerkt en
- met een startkabel, althans een daarop gelijkend hard en/of stevig voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en
- met kracht met een verwarmingsbuis, althans een daarop gelijkend hard en stevig voorwerp en/of metalen buizen en (een) bezemste(e)l(en), althans (een) daarop gelijkend(e) hard(e) en/of stevig(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en
- met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en
- kokend, althans heet water, over/tegen het lichaam gegooid of te gesmeten en/of gegoten en
- nietjes in het lichaam gestoten of gebracht en
- met een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, tegen de rug en/of het lichaam geslagen en
die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een auto (Mercedes)):
- geslagen en/of gestompt tegen zijn hoofd en/of (elders) op het lichaam en vervolgens die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal (in een (bestel)bus):
- geslagen en/of gestompt al dan niet tegen zijn hoofd en/of elders op het lichaam en
- met een koevoet, althans een hard voorwerp, tegen het lichaam heeft geslagen en met een knipschaar, althans een scherp voorwerp, in het vel van de hand geknipt.
hij in de periode van 12 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Apeldoorn en/of in de gemeente Utrecht en/of in de gemeente Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer A], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer B], te dwingen iets te doen, immers heeft hij,
verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, die [slachtoffer A]:
- meegenomen in een auto en/of vastgehouden in een auto en in een auto vervoerd naar een garage(box) te Arnhem en
- in een garage(box) vastgebonden en vastgehouden en een draad om de nek/hals gelegd en
- vastgebonden en tegen zijn wil in een auto en/of een bestelbusje gebracht en vervolgens vastgehouden in die auto en/of die bestelbus en belet dat die [slachtoffer A] die auto en/of die bestelbus kon verlaten en
- aldus voor die [slachtoffer A] een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan die [slachtoffer A] zich niet kon onttrekken
teneinde voornoemde anderen te dwingen een hoeveelheid hennep en/of een hoeveelheid (los)geld aan hem, verdachte en/of zijn mededaders af te staan.
8. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
9. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1, tweede onderdeel: medeplegen van zware mishandeling;
Feit 2: medeplegen van gijzeling.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
11. Oplegging van straf en/of maatregel
11.1 De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
11.2 De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair betoogd dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf buitenproportioneel is.
11.3 De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het van zijn vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer A] met het oogmerk om anderen te dwingen wiet terug te geven en een geldbedrag te betalen. De rechtbank ziet verdachte als een van de initiatiefnemers van de gijzeling en als de spil bij het voortduren van de gijzeling en bij de mishandeling. Verdachte heeft in de nacht van maandag 12 op dinsdag 13 maart 2007 kennis gekregen van de diefstal van de hennep. Het heeft er alle schijn van dat hij, mogelijk door het feit dat er geen sporen van inbraak waren, heeft aangenomen dat juist [slachtoffer A] meer moest weten van de diefstal. Gedurende de tijd die [slachtoffer A] van zijn vrijheid beroofd is geweest, hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders hem op grove wijze mishandeld. Hij heeft hiermee samen met zijn mededader(s) een grote inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer A]. Met de ouders en de oom, [slachtoffer B], van [slachtoffer A] zijn vervolgens onderhandelingen gevoerd over de teruggave van de wiet en de vrijlating van [slachtoffer A]. Pas na teruggave van de wiet dan wel betaling van het gevraagde geld zou [slachtoffer A] vrijgelaten worden. Uit verschillende telefoontaps blijkt dat verdachte de familie van [slachtoffer A] fors onder druk heeft gezet. Aannemelijk is dat deze gebeurtenissen hevige schrik en ontsteltenis bij de ouders en bij [slachtoffer B] teweeg hebben gebracht. De aard en de ernst van het gepleegde misdrijf en het daardoor veroorzaakte leed neemt de rechtbank bij de straftoemeting dan ook nadrukkelijk in aanmerking. Naar de ervaring leert zullen [slachtoffer A] en zijn familie nog lange tijd psychische gevolgen hiervan (kunnen) ondervinden. Uit de houding van [slachtoffer A] ter terechtzitting en uit hetgeen hij toen en ook eerder bij de rechter-commissaris heeft verklaard, maakt de rechtbank op dat hij bang is voor represailles van de kant van verdachte en/of een of meer van zijn mededaders.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking de duur van de vrijheidsberoving en de wijze waarop het slachtoffer is behandeld. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat het slachtoffer op mensonterende wijze is mishandeld en behandeld, dat alles kennelijk uit puur geldelijke en vergeldende motieven. Ook toen [slachtoffer A] op de dag van zijn vrijlating vroeg hem af te zetten bij een ziekenhuis, werd hierop gereageerd met geweld en is hij vervolgens langs de weg achtergelaten. [slachtoffer A] moet vreselijk veel pijn en angst hebben gevoeld gedurende de dagen die hij van zijn vrijheid beroofd is geweest.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt een forse gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte eerder al is veroordeeld voor mishandeling en dat aan hem in het verleden voor mishandeling een transactie is aangeboden. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een geweldsdelict te begaan.
Bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte die tot matiging van de op te leggen gevangenisstraf zouden kunnen leiden zijn de rechtbank niet gebleken, te meer nu hij geen medewerking wenste te verlenen aan een reclasseringsrapport en zich ter terechtzitting ook met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank heeft ten slotte naast de proceshouding van verdachte ook in aanmerking genomen de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 282a en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 eerste onderdeel ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 tweede onderdeel en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. De Bie, voorzitter, Van der Hooft en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2008.