4. Op het verweer wordt – voorzover – nodig – hierna ingegaan.
5. Ter zitting is gebleken dat de COR voornemens is in de bodemprocedure ontslag van de twee op 8 mei 2008 benoemde leden van de Raad van Bestuur te vorderen.
6. Wegener heeft allereerst gesteld dat de COR geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat de gewone loop van de procedure op grond van art. 36 WOR kan worden afgewacht. Dit verweer moet worden verworpen, omdat de COR evident belang heeft te voorkomen dat de gestelde vernietigbare benoemingen in de tussentijd leiden tot beslissingen van de Raad van Bestuur welke in ieder geval niet (mede) door de onlangs benoemde leden van de Raad van Bestuur genomen behoren te worden.
7. Voorop gesteld kan worden dat wel enig begrip kan worden opgebracht voor de irritatie die bij de COR is ontstaan door het aftreden van twee leden van de Raad van Bestuur, nu in het kader van de overname van Wegener door Mecom bij hem het vertrouwen is gewekt dat de Raad van Bestuur vooralsnog ongewijzigd zou blijven; met name rekende de COR op het aanblijven van de bestuursvoorzitter. Daartegenover staat dat Wegener in het kader van de adviesprocedure terzake een voorbehoud heeft gemaakt.
8. In de tweede plaats is van belang dat Wegener advies heeft gevraagd aan de COR omtrent de benoemingen en dat tussen het verzoek en de benoemingen een tijdspanne van bijna zes weken heeft gelegen, zodat niet gezegd kan worden dat het advies niet tijdig is gevraagd (dat betoogt de COR overigens ook niet).
9. Het standpunt van de COR om geen advies uit te brengen lijkt mede gekleurd door het ongeveer tegelijkertijd geuite voornemen van Wegener een MT in te stellen. Het is begrijpelijk dat hierdoor bij de COR weinig zicht bestond op de toekomstige bestuursstructuur van Wegener. Nu de COR evenwel genoegen heeft genomen met de mededeling dat niet zozeer sprake zou zijn van een MT in definitieve vorm maar van een projectteam op tijdelijke basis, is hiermee tevens aan zijn vrees voor een belangrijke wijziging in de topstructuur van Wegener de basis komen te ontvallen.
10. Kort gezegd komt het erop neer dat Wegener niet meer en niet minder heeft willen doen dan met bekwame spoed te voorzien in een tweetal vacatures in de Raad van Bestuur. In zoverre heeft Wegener geen misverstand laten bestaan over haar beweegredenen, terwijl aan de benoemingen ook niet een verderstrekkende betekenis toekomt.
11. Met betrekking tot het toekomstig functioneren van de (leden van de) Raad van Bestuur viel in de huidige situatie nog niet te anticiperen op mogelijke wijzigingen in de toekomst die – voorzover de WOR zulks mocht eisen – voor advies aan de COR behoren te worden voorgelegd.
12. Weliswaar is nog onduidelijk of de Raad van Bestuur met een vierde lid/voorzitter zal worden uitgebreid (de Raad van Commissarissen buigt zich al geruime tijd over deze vraag zonder tot een conclusie te komen), maar zo lang nog niet in die zin is besloten, mag ervan uit worden gegaan dat de weer gecompleteerde Raad van Bestuur vooralsnog zal functioneren als de Raad van Bestuur zoals deze in het begin van het jaar was samengesteld met – mogelijk – een waarnemend voorzitterschap van één van de leden van de Raad van Bestuur.
13. Dat het statutair niet direct nodig is de Raad van Bestuur aan te vullen, neemt niet weg dat de ondernemer de legitieme keuze heeft kunnen maken zo snel mogelijk een eind te maken aan een noodgedwongen eenhoofdig leiderschap.
14. De COR stelt zich – op zich terecht – op het standpunt dat het adviesrecht ex art. 30 WOR ertoe strekt dat de OR zich een beeld kan vormen over: a. de voorgedragen persoon b. in relatie tot de taken die hij/zij gaat uitoefenen. In dat kader moet evenwel aan de COR worden tegengeworpen dat zij wel aanleiding heeft gezien met de kandidaten uitvoerig te spreken, welke gesprekken – in haar visie - zinledig zouden zijn wanneer relevante informatie omtrent de taken nog zou ontbreken.
15. Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat het de COR niet zozeer gaat om de koppeling van een persoon aan diens taken, maar om invloed uit te oefenen op de samenstelling en/of de werkwijze van de Raad van Bestuur, hetgeen het kader van art. 30 WOR te buiten gaat.
16. De COR heeft afgezien van advisering. Dat is een tactische keuze. In het algemeen is (althans in de medezeggenschap) een negatief advies weinig vruchtbaar en het weigeren te adviseren nog minder. Een advies is immers bedoeld om de ondernemer een weg of wegen voor te houden die bewandeld zouden kunnen worden met een aanbeveling voor de te volgen route. Niet valt in te zien waarom de COR dat in dit geval niet had kunnen doen.
17. Immers: de COR heeft met beide kandidaten gesproken en de COR moest er (vooralsnog) van uitgaan dat de Raad van Bestuur uit drie leden zou bestaan. De COR had dus kunnen adviseren over de vraag of de kandidaten competent zijn te achten voor het lidmaatschap van de Raad van Bestuur, waarbij onderscheid zou kunnen worden gemaakt voor wat betreft geschiktheid voor het uitoefenen van specifieke taken zoals die door de Raad van Bestuur plachten – en naar valt aan te nemen plegen – te worden verricht.
18. Voorts stond niets eraan in de weg dat de COR zich (ook) zou uitlaten omtrent de geschiktheid van de kandidaten voor het (eventuele) voorzitterschap van de Raad van Bestuur.
19. Gesteld noch gebleken is dat adviezen van de COR in bovenbedoelde zin niet van wezenlijke betekenis zouden (kunnen) zijn geweest voor de besluitvorming.
20. Uit het vorenstaande vloeit voort dat naar dezerzijds voorlopig oordeel het niet waarschijnlijk is te achten dat in een bodemprocedure de gewraakte benoemingen zullen worden teruggedraaid.
21. De vorderingen behoren te worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht, kan niet tot een andere beslissing leiden en behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.
22. Gelet op art. 22a WOR zullen de proceskosten worden gecompenseerd.