RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Belangenvereniging Bewoners Eerbeek-Zuid
te Eerbeek,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen
verweerder,
Schoonmans Molen II BV,
te Arnhem,
vergunninghouder.
Besluit van verweerder van 19 mei 2008, kenmerk: 08.001521/ABo, waarbij aan Schoonmans Molen II BV te Arnhem vergunning is verleend voor het maken van een uitweg (tussen 35-37 meter) en een uitweg (tussen 5-9 meter) vanaf de Schoonmansmolenweg naar het perceel Schoonmansmolenweg 3 te Eerbeek, gemeente Brummen.
De voorzitter en secretaris van verzoekster hebben bij brief van 5 juni 2008 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van gelijke datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 juni 2008, waar verzoekster is verschenen bij haar [voorzitter] en [secretaris] bijgestaan door [bestuurslid]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. Leenstra, [naam A en naam B].
De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar [directeur Schoonmans Molen II BV], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem. Tevens is verschenen [directeur van Schotpoort Warehousing Eerbeek BV.]
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak wat dat betreft een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 In artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is bepaald dat een uitwegvergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorziening in de gemeente.
3.3 Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit het volgende in aanmerking genomen.
a. De bruikbaarheid van de weg
De Schoonmansmolenweg is een weg gelegen binnen het bedrijventerrein Eerbeek-Zuid en is destijds aangelegd ten behoeve van de ontsluiting van dit industrieterrein. Het is een erftoegangsweg, oftewel een weg bedoeld om de verschillende erven te ontsluiten. Aan deze weg zijn al veel bedrijven gevestigd. De aanleg van de uitwegen heeft weinig tot geen invloed op de bruikbaarheid van de weg. De weg blijft te gebruiken voor het doel waarvoor hij bedoeld is, namelijk het ontsluiten van de bedrijven op het industrieterrein.
b. Het veilig en doelmatig gebruik van de weg
Er is een complete verharding van perceelsgrens tot perceelsgrens gevraagd. In overleg met de aanvrager wordt voor de veiligheid een vergunning voor een uitweg naar de laadkuil en een uitweg naar de ingang naar de loods verleend. Beide uitwegen komen uit op een overzichtelijke weg, waardoor het verkeer vanuit de uitwegen en het verkeer op de weg goed zicht op elkaar hebben. Daardoor ontstaan geen onveilige situaties.
c. De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving
De grond van de omliggende percelen is volgens het bestemmingsplan Eerbeek Zuid 1971 bestemd als handel en nijverheid klasse C, dus bedoeld als industrieterrein. De uitwegen tasten het uiterlijk van de omgeving niet aan.
d. De bescherming van de groenvoorziening in de gemeente
Door het aanleggen van een afrastering door middel van het zetten van palen op de erfgrens wordt de overblijvende berm beschermd.
De toetsing van de aanvraag door de vergunninghouder aan de weigeringsgronden in artikel 2.12 van de APV en het Uitwegenbeleid van de gemeente Brummen heeft geen gronden opgeleverd om de vergunning te weigeren. Een nadere belangenafweging is niet noodzakelijk, aldus verweerder.
3.4 Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat de vergunninghouder een zwaarwegend belang heeft bij de uitwegvergunning om daarmee de bedrijfshal te kunnen gebruiken. Verweerder acht het namens verzoekster ingezonden rapport van het Bureau de Groot Volker niet bruikbaar, omdat daarin wordt uitgegaan van onjuiste aannames, zoals het aantal vervoersbewegingen op basis van CROW-normen, publicatie 227c. Verweerder wil uitgaan van het feitelijke aantal. Verweerder voert aan dat in bedrijfspand een opslagbedrijf is of wordt gehuisvest, wat aanzienlijk minder vrachtverkeer aantrekt dan een distributiebedrijf. Met betrekking tot de veiligheid aan de betrokken weg heeft verweerder verder nog aangegeven dat het aanbrengen van grasstenen niet specifiek is gedaan voor vrachtwagens en dit geen verband houdt met de verleende vergunning. Verder valt geen extra drukte te verwachten tijdens de ochtendspits, aldus verweerder, waarbij in aanmerking is genomen dat er in de praktijk weinig schoolgaande jeugd zal zijn die gebruikt maakt van de Schoolmansmolenweg. De in het rapport genoemde meest kwetsbare verkeersdeelnemers kunnen in de visie van verweerder ook gebruik maken van alternatieve routes. De achteruit inparkerende vrachtauto’s acht verweerder onvoldoende gevaarzettend, gelet op de goede spiegels van vrachtauto’s. Verweerder heeft daarnaast in zijn besluitvorming betrokken de omstandigheid dat op de Schoonmansmolenweg sprake is van een maximum snelheid van 30 km per uur en dat de relatief brede weg overzichtelijk is. Verweerder neemt daarbij in aanmerking dat het bestemmingsverkeer bekend is met de plaatselijke situatie zodat er geen gevaarlijke situaties zullen ontstaan.
De huurder heeft ter zitting aangegeven dat uitgegaan moet worden van minimaal 10 vrachtwagens per dag, op termijn maximaal 24 vrachtwagens per dag. De afstand van de loading docks tot aan de dichtstbijzijnde kant van de weg bedraagt 27,9 meter. Gelet op de lengte van de vrachtwagens is het niet voor de hand liggend dat inrijdende of uitrijdende vrachtwagens van de gehele wegoppervlakte gebruik behoeven te maken. De huidige bestaande inrit, waarover in het rapport wordt gesproken, wordt gebruikt door een andere ondernemer. In zoverre gaat het rapport dan ook uit van onjuiste aannames, aldus de huurder.
3.5 Namens verzoekster is aangevoerd dat door de aanleg van de uitweg met een breedte van circa 37 meter ten behoeve van de ontsluiting van een 6-tal loading docks een gevaarlijke situatie ontstaat voor het doorgaande verkeer van en naar de woonwijken Palisiumpark en Wilhelminapark en het eveneens aan de Schoonmansmolenweg gelegen benzinestation. De gevaarzetting zit in het feit dat de trailers die op de Schoonmansmolenweg zullen moeten manoeuvreren en achteruit zullen moeten insteken, om zich te kunnen opstellen voor deze loading docks.
Naar de mening van verzoekster heeft verweerder twee zaken onjuist beoordeeld, te weten:
a. de Schoonmansmolenweg is niet gelegen binnen het bedrijventerrein, maar loopt daar langs en is ontsluitingsweg van een tweetal woonwijken;
b. er is geen sprake van een normale uitweg die op de Schoonmansmolenweg uitkomt, omdat de uitweg en de opstelplaats voor de loading docks één geheel gaan vormen met de Schoonmansmolenweg en het manoeuvreren van trailers en vrachtwagencombinaties op deze doorgaande weg plaats gaat vinden.
Verzoekster wil met het treffen van deze voorlopige voorziening voorkomen dat deze uitweg wordt aangelegd voordat er een oplossing is om de verkeersveiligheid te waarborgen.
Bij schrijven van 19 juni 2008 is door verzoekster, ter onderbouwing van haar standpunten, een verkeersveiligheidsanalyse overgelegd, uitgevoerd door Bureau de Groot Volker te Dieren.
Ter zitting is namens verzoekster een nadere toelichting verstrekt met betrekking tot de bruikbaarheid van de Schoonmansmolenweg, de veiligheid en het doelmatig gebruik van deze weg, de bescherming van de groenvlakken en er is aandacht gevraagd voor het aantal te verwachten vrachtauto’s per dag aan de laaddocks en het aantal vervoersbewegingen. Daarbij is tenslotte opgemerkt dat de gemeente nooit inhoudelijk heeft gereageerd op eerder geuite zorgen over de verkeersveiligheid.
3.6 Namens de vergunninghouder zijn ter zitting allereerst procedurele aspecten naar voren gebracht en daarbij is betoogd dat verzoekster geen belanghebbende is. Verder is aangevoerd dat de vergunninghouder een bijzonder belang heeft bij de uitwegvergunning. De vergunninghouder heeft een bouwvergunning gevraagd en verkregen voor het oprichten van een opslagloods met zes loading docks. Het belang van de uitwegvergunning voor de vergunninghouder en diens huurder is gelegen in het daadwerkelijk kunnen gebruiken van de loading docks voor het laden en lossen van goederen. De huurovereenkomst gaat op 1 juli 2008 in. De vergunninghouder meent dat verzoekster een onjuiste beoordeling maakt van de aspecten inzake bruikbaarheid, veiligheid en doelmatig gebruik van de Schoonmansmolenweg.
3.7 Artikel 1:2 van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verzoekster is een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt. Uit artikel 2 van de statuten van verzoekster blijkt dat zij zich ten doel stelt om het woonmilieu te verbeteren en alle belangen dienaangaande te behartigen van de leden in het gebied Eerbeek-zuid, globaal begrensd door de Den Tourweg, Harderwijkerweg, Coldenhovenseweg, Loubergweg, Soerense Zand, een en ander in de ruimste zin des woords.
Ter zitting is komen vast te staan dat Schoonmansmolenweg feitelijk gebruikt wordt door (een deel van) de bewoners van het Palisiumpark en van het Wilhelminapark als meest directe verbindingsweg tussen deze woonwijken en het centrum van Eerbeek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze weg worden gerekend tot het woonmilieu van verzoekster. Verzoekster is dan ook rechtstreeks in haar belang getroffen. Gelet hierop kan verweerder inhoudelijk op het bezwaarschrift van verzoekster beslissen en kan zij ook worden ontvangen in het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
3.8 De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat de bevoegdheid om een uitwegvergunning, als bedoeld in artikel 2.12 van de APV, een discretionaire bevoegdheid van het college is.
Naar vaste jurisprudentie kent de bevoegdheid tot het nemen van een uitwegvergunning ruime beoordelingsmarges, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een uitwegvergunning zijn betrokken tegen elkaar afweegt.
De (voorzieningen)rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit - naar voorlopig oordeel – strijdig is met de wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige evenwichtigheid in de afweging van betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.9 De voorzieningenrechter is het met verzoekster eens dat verweerder, gelet op de inhoud van het bestreden besluit, ten onrechte geen nadere belangenafweging heeft gemaakt, althans geen voor partijen kenbare belangenafweging.
Met name de belangen van alle feitelijke gebruikers van de Schoonmansmolenweg, waaronder die van de bewoners van het Palisiumpark en van het Wilhelminapark, hadden kenbaar in de besluitvorming meegenomen moeten worden, maar dit kan ook worden gezegd van de belangen van de vergunninghouder en de huurder van de Schoonmansmolenweg 3.
In zoverre berust het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. Deze aan het besluit klevende gebreken kunnen evenwel bij de nog te nemen beslissing op bezwaar worden hersteld.
3.10 Met betrekking tot de vraag of er hangende deze nadere besluitvorming aanleiding is bij wijze van voorlopige voorziening de uitwegvergunning te schorsen, overweegt de voorzieningenrechter dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat de verleende uitwegvergunning in rechte geen stand zal kunnen houden.
De omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd geven naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding tot schorsing van de uitwegvergunning. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat snelheidsbeperkende maatregelen op de relatief brede en grotendeels overzichtelijke Schoonmansmolenweg van toepassing zijn. Daarnaast is het bestemmingsverkeer bekend met de situatie ter plaatse en is er, gelet op de leeftijdsopbouw in de betreffende woonwijken, sprake van relatief weinig schoolgaande jeugd. Verweerder heeft voorts van belang kunnen achten dat de Schoonmansmolenweg bestemd en gelegen is in het industrieterrein van Eerbeek en ook is niet zonder betekenis dat sprake is van alternatieve ontsluitingsroutes voor de bewoners van het Palisiumpark en van het Wilhelminapark.
3.11 Gelet op al deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, vooruitlopend op de beslissing op bezwaar, een voorziening als hiervoor bedoeld te treffen.
Er is evenmin aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Awb.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. Tj.Gerbranda en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.