Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening in het geding tussen:
AOC-Oost,
verzoekster, te Lochem.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem,
verweerder,
1. [derde-partij 1];
2. [derde-partij 2],
derde-partijen, te [plaats],
1. Feiten en procesverloop.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft verweerder aan verzoekster vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van het Bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Onderdelen” (hierna: bestemmingsplan) voor de oprichting van een kantoorgebouw met drie verdiepingen aan de Larenseweg/Hoeflingweg te Lochem. Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft verweerder aan verzoekster reguliere bouwvergunning verleend voor de oprichting van dat kantoorgebouw.
Derde-partij 1. heeft bezwaar gemaakt tegen het de verleende bouwvergunning. Bij brief van
2 november 2007 heeft derde-partij 1. verzocht om een voorlopige voorziening die strekt tot schorsing van dat besluit.
Bij uitspraak van 26 november 2007 (reg. nr. 07/1889) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit van 24 augustus 2007 geschorst.
Verweerder heeft met ingang van 6 maart 2008 het ontwerp van een nieuwe te nemen besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO van het bestemmingsplan voor de oprichting van voormeld kantoorgebouw, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage gelegd.
Bij brieven van 17 maart 2008 respectievelijk 4 april 2008 hebben derde-partij 2. respectievelijk J.J. van der Krift namens derde-partij 1. een zienswijze over het ontwerp naar voren gebracht.
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder verzoekster de vrijstelling overeenkomstig het ontwerpbesluit verleend.
Bij brief van 6 mei 2008 heeft mr. G.H.M. Smelt, advocaat te Arnhem, namens verzoekster verzocht om de schorsing van het besluit van 24 augustus 2007 op te heffen.
Bij brief van 15 mei 2008 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 juni 2008, waar voor verzoekster is verschenen [naam], bijgestaan door mr. G.H.M. Smelt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Booij. Namens derde-partij 1. is verschenen J.J. van der Krift, voormeld. Derde-partij 2. is niet verschenen.
2.1 Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2.2 Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening bestaat in het algemeen slechts aanleiding, indien er sprake is van hetzij feiten of omstandigheden die ten tijde van de eerdere uitspraak niet bekend waren en die, indien zij wel bekend waren geweest, ertoe zouden hebben geleid dat geen voorlopige voorziening zou zijn uitgesproken, hetzij inmiddels gewijzigde omstandigheden op grond waarvan thans aan uitvoering van het geschorste besluit overwegende betekenis moet worden toegekend in verhouding tot het met het voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang.
2.3 Verzoekster heeft aangevoerd dat met het door verweerder op 6 mei 2008 genomen besluit is tegemoetgekomen aan alle gebreken die de voorzieningenrechter in de uitspraak van 26 november 2007 heeft geconstateerd met betrekking tot het vrijstellingsbesluit van
31 juli 2007. Volgens verzoekster is het bevoegdheidsgebrek geheeld en is de vrijstelling voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.4 In voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter is, voor zover relevant, het navolgende overwogen:
“(…….)
Aan het besluit is (mede) een verklaring ten grondslag gelegd van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (hierna: GS) van 1 juni 2005 (RE2005.15475) dat het (voor)ontwerpbestemmingsplan “Lochem Noord 1994, 2e partiële herziening” een basis kan vormen voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel
19, tweede lid WRO.
(……)
Gelet daarop brengt het vorenoverwogene met zich mee dat de geldigheidstermijn van de algemene verklaring van geen bezwaar op 1 juni 2006 is verstreken zodat die verklaring ten tijde van het besluit tot vrijstelling de geldigheid had verloren en verweerder niet bevoegd was vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
(……)
Ofschoon in beginsel een bevoegdheidsgebrek als het onderhavige in de bezwaarfase kan worden hersteld, acht de voorzieningenrechter het onzeker of zulks in het onderhavige geval mogelijk zal zijn.
(……)
Verweerder zal de vrijstelling van een geheel nieuwe (……) ruimtelijke onderbouwing moeten voorzien waarin moet worden vermeld van welke bepalingen van het bestemmingsplan vrijstelling wordt verleend en waarbij moet worden ingegaan op de relatie met de vigerende bestemming alsmede de toekomstige bestemming van het gebied. De bij het besluit van 31 januari 2007 behorende ruimtelijke onderbouwing ontbeert naar voorlopig oordeel een toereikende motivering voor het oprichten van een gebouw geheel buiten de bebouwingsstrook en met overschrijding van de voorgevelrooilijn. Zonder dat op het voorontwerp “Lochem Noord 1994, 2e partiële herziening” kan worden teruggevallen ontbreekt voorts de ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling voor het kantoorgebouw op gronden met de bestemming “Sportterrein”. (……..)”
2.5 Het besluit van 6 mei 2008, is gestoeld op het voorontwerp bestemmingsplan “Lochem Noord 1994, 2e partiële herziening” van januari 2008 (het voorontwerp). In de door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 13 december 2005 vastgestelde vrijstellingslijst, bekendgemaakt bij brief van 15 november 2005 (zaak nr. 2005-010942), is -voor zover van belang- aangegeven dat toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO mogelijk is op grond van een voorontwerp-plan voorzien van een positief advies van de provinciale diensten en de VROM-inspectie. Door de diensten ruimte, economie en welzijn van de provincie Gelderland bij brief van 14 januari 2008 en door de regionaal inspecteur VROM regio Oost, bij brief van 25 februari 2008 aan verweerder is meegedeeld dat het voorontwerp een basis kan vormen voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Niet in geschil is, en ook de voorzieningenrechter stelt vooralsnog vast, dat verweerder bevoegd was tot het nemen van het vrijstellingsbesluit van 6 mei 2008.
2.6 De voorzieningenrechter kan verzoekster vooralsnog evenwel niet volgen in haar betoog dat het voorontwerp voorziet in een goede ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling. Het voorontwerp vermeldt niet van welke bepalingen van het vigerende bestemmingsplan vrijstelling wordt verleend, het gaat niet in op de relatie met de vigerende bestemming en het ontbeert de motivering waarom het bouwplan past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Een toereikende motivering ontbreekt voor het oprichten van een gebouw geheel buiten de bebouwingsstrook met overschrijding van de voorgevelrooilijn en voor het oprichten van een kantoorgebouw op gronden met de bestemming “Sportterrein”. Gelet op hetgeen door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 26 november 2007 omtrent de ruimtelijke onderbouwing is overwogen kan niet anders worden geoordeeld dan dat het besluit van 6 mei 2006 nog steeds een toereikende ruimtelijke onderbouwing ontbeert.
2.7 Anders dan bij het onbevoegd genomen vrijstellingsbesluit van 31 juli 2007 kan naar verwachting het aan het besluit van 6 mei 2008 klevende gebrek van een ontoereikende ruimtelijke onderbouwing in bezwaar worden hersteld nu het voorontwerp (van januari 2008) daartoe als basis kan dienen. De voorzieningenrechter betrekt in dat oordeel de mededelingen zijdens verweerder ter zitting omtrent zijn planologische visie op het betreffende gebied.
2.8 Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat met betrekking tot het onderhavige verzoek sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan aan de uitvoering van het geschorste besluit van 24 augustus 2007 overwegende betekenis moet worden toegekend in verhouding tot het met het voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang. Het verzoek om opheffing van de schorsing van het besluit van 24 augustus 2007 moet dan ook worden toegewezen.
2.9 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekster. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
- wijst het verzoek om opheffing van de bij haar uitspraak van 26 november 2007 getroffen voorziening toe;
- heft de schorsing van het besluit van verweerder van 24 augustus 2007 met onmiddellijke ingang op;
- bepaalt dat de gemeente Lochem aan verzoekster het griffierecht en bedrage van
€ 285,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Lochem.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2008 in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.