ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7177

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93429 - KG ZA 08-132
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst woonruimte en de vraag naar beëindiging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, hebben eiseressen A en B [woonplaats] de gedaagde [gedaagde] gedagvaard in verband met een huurovereenkomst voor een woning. De gedaagde huurde sinds 1 juni 1994 de woning tegen een huurprijs van € 255,-- per maand en heeft deze huurovereenkomst per 1 november 2007 opgezegd. Echter, de gedaagde heeft de woning op de opgegeven datum niet ontruimd en heeft later aangegeven de huuropzegging te willen annuleren. Eiseressen hebben de gedaagde gesommeerd om de woning te ontruimen, maar de gedaagde heeft hieraan geen gevolg gegeven.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 14 mei 2008, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De centrale vraag in deze procedure was of de huurovereenkomst door de opzegging van de gedaagde daadwerkelijk was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet consistent heeft gehandeld met betrekking tot haar wens om de huur te beëindigen. Ondanks eerdere mededelingen dat zij de woning wilde verlaten, heeft de gedaagde geen duidelijke stappen ondernomen om de huur op te zeggen of de woning te ontruimen. De rechtbank concludeerde dat eiseressen er niet op mochten vertrouwen dat de huurovereenkomst was beëindigd.

De rechtbank wees de vorderingen van eiseressen af en oordeelde dat het in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn om de gedaagde aan de huuropzegging te houden. De gedaagde had een zwaarwegend belang bij het voortzetten van de huurovereenkomst, vooral gezien het feit dat zij met haar minderjarige dochters in de woning verbleef. Eiseressen werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot dat moment waren begroot op € 1.070,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 93429 / KG ZA 08-132
Vonnis in kort geding van 23 mei 2008
in de zaak van
1. [eiseres A],
2. [eiseres B],
beiden woonplaats gekozen hebbende te [plaats],
eiseressen,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. M.E. Bosman te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H.F.M. van Rijswijck te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
[eiseressen] heeft bij exploot van 28 april 2008 [gedaagde] gedagvaard. Ter zitting
van 14 mei 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten (Van de Graaf mede aan de hand van een pleitnota) -onder overlegging van producties- nader hebben toegelicht.
Partijen hebben ten slotte om vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] huurt sedert 1 juni 1994 van [eiseressen] de woning gelegen aan [adres en plaats] (hierna:de woning) tegen een huurprijs van thans € 255,-- per maand. [gedaagde] bewoont de woning met twee thans nog minderjarige dochters.
2.2. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst met betrekking tot de woning per
1 november 2007 opgezegd.
2.3. [gedaagde] heeft de woning op 1 november 2007 niet ontruimd.
2.4. Bij brief van 18 december 2007 heeft [gedaagde] het navolgende aan [eiseressen] medegedeeld:
“(…)
Ik wil bij dezen de huuropzegging annuleren (…). Het een en ander binnen de privesfeer maakt dat ik de verhuizing helaas moet uitstellen (…)”.
2.5. Bij brief van 20 december 2007 heeft [gedaagde] aan [eiseressen] medegedeeld: “(…) De annulering van de huur hoeft niet plaats te vinden. Op 8 januari 2008 vind onze verhuizing plaats (…).”
2.6. Op 8 januari 2008 heeft [gedaagde] haar inboedel door een verhuisbedrijf laten vervoeren naar een woning te [plaats]. Nadat de verhuiswagen al gedeeltelijk was uitgeladen, heeft Van de Graaf het verhuisbedrijf opdracht gegeven de inboedel weer terug te brengen naar de woning, waarna Van de Graaf weer haar intrek in de woning heeft genomen.
2.7. Bij brief van 9 januari 2008 heeft [gedaagde] het navolgende aan [eiseressen] medegedeeld:
“(…)
Op 8 januari zou ik met mijn [dochter] verhuizen. Dit heeft uiteindelijk niet plaats gevonden. Ik wil niet het huurcontract beëindigen (…).”
2.8. Bij brief van 25 februari 2008 heeft [eiseressen] aan Van de Graaf medegedeeld dat zij [gedaagde] aan de eerdere huuropzegging houdt en dat zij de beëindigde huurovereenkomst met Van de Graaf niet wenst te vernieuwen. Tevens heeft [eiseressen] [gedaagde] gesommeerd om de woning binnen veertien dagen te ontruimen.
Van de Graaf heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
3. Het geschil
3.1. [eiseressen] vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om de woning te
ontruimen en een gebruiksvergoeding, gelijk aan de huurprijs, te betalen tot aan het moment van de ontruiming.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In de onderhavige procedure staat centraal de vraag of de huurovereenkomst tussen partijen door opzegging van de zijde van [gedaagde] is geëindigd.
4.2. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de huuropzegging tegen 1 november 2007 of de beëindiging van de huurovereenkomst op enig moment na 1 november 2007 niet werkelijk heeft gewild en dat de huuropzegging niet weloverwogen is gebeurd.
4.3. [eiseressen] heeft aangevoerd dat zij geen reden had om er aan te twijfelen of [gedaagde] de beëindiging van de huur wenste. [eiseressen] heeft er daarbij op gewezen dat [gedaagde] in de afgelopen jaren met regelmaat heeft medegedeeld dat zij de woning wilde verlaten en [gedaagde] op 8 januari 2008 haar inboedel door een verhuisbedrijf heeft laten vervoeren naar haar nieuwe woning te [plaats]. [eiseressen] is van mening dat de huurovereenkomst door opzegging is geëindigd, subsidiair dat er -nu zij de opzegging heeft aanvaard- sprake is van wilsovereenstemming tussen partijen met betrekking tot de beëindiging van de huurovereenkomst.
4.4. Het betoog van [eiseressen] snijdt geen hout. Het mag zo zijn dat [gedaagde] de afgelopen jaren aan [eiseressen] heeft medegedeeld de woning te willen verlaten, vast staat dat [gedaagde] aan dat voornemen lange tijd geen gevolg heeft gegeven. Ook nadat [eiseressen] ten behoeve van [gedaagde] op 7 november 2006 een verklaring van goed huurderschap heeft ondertekend, waarmee [gedaagde] een grotere kans verkreeg om met een andere verhuurder een huurovereenkomst te sluiten, heeft [gedaagde] de huur niet kort daarna opgezegd. Eerst in de tweede helft van 2007 heeft [gedaagde], die op dat moment de woning reeds 13 jaar huurde, de huurovereenkomst per 1 november 2007 opgezegd. [gedaagde] heeft de woning evenwel op 1 november 2007 niet ontruimd. Op
18 december 2007 heeft [gedaagde] aan [eiseressen] geschreven dat zij de huuropzegging wil annuleren, waarbij [gedaagde] naar privé-omstandigheden heeft verwezen. Twee dagen later heeft [gedaagde] vervolgens aan [eiseressen] medegedeeld dat zij op 8 januari 2008 gaat verhuizen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat er van de zijde van [gedaagde] sprake is van een ondubbelzinnige constistente gedragslijn met betrekking tot haar wens om te verhuizen en had [eiseressen] moeten onderzoeken of [gedaagde] werkelijk wilde verhuizen. Een en ander leidt tot de conclusie dat [eiseressen] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde] beëindiging van de huur wenste. Daaraan doet niet af dat [gedaagde] op 8 januari 2008 haar inboedel heeft laten vervoeren naar [plaats], nu zij dezelfde dag nog met haar inboedel weer is teruggekeerd in de woning (waarvan zij de sleutels nog niet bij [eiseressen] had ingeleverd) en [gedaagde] bij brief van 9 januari 2008 [eiseressen] heeft medegedeeld dat zij de huur niet wilde beëindigen. Dit brengt met zich dat er geen sprake is van een huuropzegging en in het verlengde daarvan dat ook geen sprake is van een aanbod om de huur te beëindigen. Om die reden is niet van belang dat [eiseressen] de “huuropzegging” heeft aanvaard. Bij deze stand van zaken is onvoldoende waarschijnlijk dat de bodemrechter desgeädieerd zal oordelen dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd en dit leidt -mede in aanmerking genomen de onomkeerbaarheid van een ontruiming -tot afwijzing van de vorderingen.
4.5. Zo over het vorenstaande al anders geoordeeld zou kunnen worden is het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseressen] [gedaagde] aan de huuropzegging wenst te houden. Hierbij wordt voorop gesteld dat gesteld noch gebleken is dat [eiseressen] [gedaagde] kort na
1 november 2007 heeft verzocht/gesommeerd om de woning onder afgifte van de sleutels te verlaten. [eiseressen] ondervindt geen (relevant) nadeel indien de huurovereenkomst met [gedaagde] in stand blijft. [eiseressen] heeft immers de woning na de huuropzegging door [gedaagde] niet aan een derde verhuurd. [gedaagde] heeft -zo blijkt uit de door [eiseressen] afgegeven verklaring van goed huurderschap- de huur altijd betaald en de woning behoorlijk bewoond. [eiseressen] heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat [gedaagde] de met haar gemaakte afspraak dat [gedaagde] tegenover een betrekkelijk lage huur het buitenschilderwerk van de woning voor haar rekening zou nemen, niet nakomt en dat zij [gedaagde] daarop mondeling heeft aangesproken, maar gesteld noch gebleken is dat [eiseressen] toen nakoming van die -door [gedaagde] overigens niet betwiste- afspraak uitbleef, daar verder iets op uit heeft gedaan. [eiseressen] heeft niet gesteld dat de woning thans aan de buitenzijde een verwaarloosde indruk maakt. Voorts heeft [eiseressen] niet bestreden dat [gedaagde] nog steeds aan haar maandelijks “ten titel van gebruiksvergoeding” een bedrag betaalt dat gelijk is aan de overeengekomen huurprijs. Aan de andere kant staat als onweersproken vast dat [gedaagde] thans niet meer de beschikking heeft over een andere woning en staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat de twee minderjarige dochters van [eiseressen] hun hoofdverblijf in de woning hebben, zodat [gedaagde] een zwaarwegend belang heeft bij continuering van de huidige situatie.
Tot slot is de enkele stelling van [eiseressen] dat zij er belang bij heeft om te weten of zij de woning rechtsgeldig aan een ander kan verhuren, ook al is er een serieuze gegadigde, onvoldoende om te kunnen concluderen dat [eiseressen] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.
4.6. [eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- betaald vast recht € 63,50
- in debet gesteld vast recht € 190,50
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.070,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.070,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.922 ten name van arrondissement Zutphen onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.A.G. van Valderen en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Vergunst op 23 mei 2008.