ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7177
Rechtbank Zutphen
- Kort geding
- R.M.A.G. van Valderen
- D. Vergunst
- Rechtspraak.nl
Huurovereenkomst woonruimte en de vraag naar beëindiging
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, hebben eiseressen A en B [woonplaats] de gedaagde [gedaagde] gedagvaard in verband met een huurovereenkomst voor een woning. De gedaagde huurde sinds 1 juni 1994 de woning tegen een huurprijs van € 255,-- per maand en heeft deze huurovereenkomst per 1 november 2007 opgezegd. Echter, de gedaagde heeft de woning op de opgegeven datum niet ontruimd en heeft later aangegeven de huuropzegging te willen annuleren. Eiseressen hebben de gedaagde gesommeerd om de woning te ontruimen, maar de gedaagde heeft hieraan geen gevolg gegeven.
De procedure begon met een mondelinge behandeling op 14 mei 2008, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De centrale vraag in deze procedure was of de huurovereenkomst door de opzegging van de gedaagde daadwerkelijk was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet consistent heeft gehandeld met betrekking tot haar wens om de huur te beëindigen. Ondanks eerdere mededelingen dat zij de woning wilde verlaten, heeft de gedaagde geen duidelijke stappen ondernomen om de huur op te zeggen of de woning te ontruimen. De rechtbank concludeerde dat eiseressen er niet op mochten vertrouwen dat de huurovereenkomst was beëindigd.
De rechtbank wees de vorderingen van eiseressen af en oordeelde dat het in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn om de gedaagde aan de huuropzegging te houden. De gedaagde had een zwaarwegend belang bij het voortzetten van de huurovereenkomst, vooral gezien het feit dat zij met haar minderjarige dochters in de woning verbleef. Eiseressen werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot dat moment waren begroot op € 1.070,00.