ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7214

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83249 / HA ZA 07-82
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van belegde gelden afgewezen na vaststelling van omleiding van gelden via tussenpersoon

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde tot terugbetaling van belegde gelden, die door gedaagde zouden zijn doorgesluisd naar derden. De eiser vorderde een bedrag van € 150.000,- vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij geen verplichtingen jegens eiser is aangegaan, en dat de gelden die eiser heeft ingelegd, zijn doorbetaald aan derden, namelijk [heer A] en [heer B]. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende conclusies en tussenvonnissen zijn behandeld, en heeft uiteindelijk op 28 mei 2008 vonnis gewezen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen vordering op gedaagde had, omdat de door eiser ingediende wissels waren omgezet in een 'Schuldschein' op naam van [heer A]. De rechtbank oordeelde dat eiser mogelijk wel een vordering op [heer A] en [heer B] had, maar niet op gedaagde. De vordering van eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 4.330,-. Tevens werd eiser veroordeeld in de kosten van de vrijwaringsprocedure tegen [heer A] en [heer B].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 83249 / HA ZA 07-82
Vonnis in hoofdzaak van 28 mei 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. W.H.A. Bos te Venlo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. H. Grootjans,
advocaat mr. C.H. Molenaar te Zevenaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de incidentele conclusie tot vrijwaring van [gedaagde]
- de conclusie van antwoord in incident tot vrijwaring van [eiser]
- het vonnis in incident van 6 juni 2007
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 16 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2008, waaraan gehecht 4 bijlagen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vordering
2.1. [eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de schuld uit hoofde van de op [gedaagde] getrokken wissels ad € 150.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2003 tot de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op 15 %, een bedrag ad € 22.500,00;
III. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde.
2.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering het navolgende aangevoerd. Hij heeft vanaf 1999 bedragen betaald aan [gedaagde] met de achterliggende reden dat [eiser] een hoog rendement zou verkrijgen over zijn betalingen. Daarbij zijn op [gedaagde] wissels getrokken. De looptijd van de laatste wissel is 30 september 2003. [eiser] heeft na 30 september 2003 [gedaagde] herhaaldelijk mondeling en schriftelijk gesommeerd om tot betaling uit hoofde van de getrokken wissels over te gaan. Dat heeft niet tot enige betaling geleid. [eiser] heeft hoge kosten moeten maken om verkrijging buiten rechte te verkrijgen.
3. Het verweer
3.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank, bij vonnis, [eiser] in zijn vordering
niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem zijn vordering zal ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, inclusief de kosten van de aan deze procedure gelieerde vrijwaringprocedure.
3.2. [gedaagde] heeft ter ondersteuning van zijn verweer het navolgende aangevoerd.
Hij ontkent en betwist jegens [eiser] verpichtingen te zijn aangegaan, zoals in de dagvaarding wordt gesteld. Door [eiser] zijn overeenkomsten gesloten met de heren [heer A] en [heer B], op grond waarvan [eiser] gelden betaalde aan genoemde heren en waarvoor hij aanvankelijk op hen getrokken wissels ontving en later zogenaamde ‘Schuldscheine’.
De enige bemoeienis van [gedaagde] is geweest dat hij, met medeweten van [eiser], regelmatig gelden van [eiser] bestemd voor [heer A] en [heer B] heeft ontvangen, waarvoor hij aan [eiser] de wissels ter hand stelde en later de ‘Schuldscheine’. Daarnaast betaalde [eiser] zelf ook rechtstreeks bedragen per bank aan [heer A].
[eiser] en [gedaagde] zijn diverse malen samen naar [heer A]’s woonplaats in Duitsland gereden om verhaal te halen.
Geheel subsidiair betwist [gedaagde] dat [eiser] hoge buitengerechtelijk kosten heeft gemaakt.
4. De beoordeling
4.1. Ter zitting heeft [eiser] onder meer verklaard:
“Kort nadat ik was begonnen met gelden inleggen, is [heer A] samen met [gedaagde] een keer bij mij privé op bezoek geweest. Wij hebben niet veel besproken, maar [heer A] wilde kijken wie ik was. Ik wist op dat moment wel dat de gelden die ik bij [gedaagde] inlegde, naar [heer A] werden doorgesluisd om 25% rendement te verkrijgen. Éénmaal heb ik
DM 30.000,-- rechtstreeks overgemaakt naar [heer A] omdat [gedaagde] zei dat dat zo moest.”
en vervolgens :
“Het klopt dat ik op een gegeven moment alle getrokken wissels aan [gedaagde] heb teruggegeven en dat die bedragen zijn bijgeschreven op de “schuldschein” van [heer A].”
en
“Het is trouwens zo dat alleen de laatste “Schuldschein” geldig is omdat daarin de oude schulden zijn opgenomen.”
Uit voorgaande verklaringen leidt de rechtbank af dat [eiser] er (mogelijk aanvankelijk) van uitging dat hij bij [gedaagde] gelden inlegde maar dat hij ermee heeft ingestemd dat alle wissels uit de beginperiode omgezet zijn in bedragen op een ‘Schuldschein’ van [heer A]. [gedaagde] heeft dat ter zitting zo verklaard en dat is door [eiser] bevestigd.
Door zijn verklaring komt de grondslag van zijn vordering te vervallen. Immers, hij vordert betaling uit hoofde van de op [gedaagde] getrokken wissels, terwijl hij ter zitting verklaart dat die wissels zijn omgezet in een ‘Schuldschein”op naam van [heer A]. Bovendien is in alle in deze procedure overgelegde ‘Schuldscheine sprake van een overeenkomst tussen enerzijds [eiser] en anderzijds [heer A] en [heer B].
De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat [eiser] geen vordering op [gedaagde] (meer) heeft uit hoofde van de op [gedaagde] getrokken wissels, doch mogelijk wel een vordering op [heer A] en [heer B] uit hoofde van de ‘Schuldschein’.
4.2. Voorts heeft [eiser] ter terechtzitting ook nog verklaard:
“Primair wordt betwist dat [gedaagde] alle betalingen die ik gedaan heb, heeft doorbetaald aan [heer A]. (…) De laatste door [heer A] ondertekende “schuldschein” is van 1 november 2002 ten bedrage € 168.826,01. Daarna heb ik nog een “schuldschein” van [gedaagde] gekregen die niet ondertekend was door [heer A], maar waarvan [gedaagde] zei dat dat nog zou komen.”
Voor zover [eiser] zijn vordering ook heeft willen baseren op voormelde verklaring, kan de rechtbank daar niet op ingaan, omdat hij zijn stellingen op dit punt op geen enkele wijze heeft uitgewerkt en onderbouwd.
4.3. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze procedure, de hoofdzaak, worden veroordeeld. Dat is inclusief de kosten van het vrijwaringsincident, nu [gedaagde] voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] in de hoofdzaak worden begroot op:
- vast recht € 1.036,00
- salaris procureur € 3.294,00 (2 pnt x tarief € 1.421,00 1pnt x tarief € 452)
Totaal € 4.330,00
4.4. Nu de vordering in de hoofdzaak zal worden afgewezen, zullen de vorderingen van [gedaagde] in de vrijwaringzaak (87999 HA ZA 07-818) tegen [heer A] en [heer B] ook worden afgewezen in een vonnis in de vrijwaringzaak dat gelijktijdig met het vonnis in deze zaak, de hoofdzaak, wordt uitgesproken. Immers, die vorderingen betreffen uitsluitend datgene waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
Aangezien [gedaagde] voldoende belang had bij het oproepen in vrijwaring van [heer A] en [heer B], dient [eiser] in deze zaak ook te worden veroordeeld in de kosten, waarin [gedaagde] in de vrijwaringzaak zal worden veroordeeld. Die kosten zijn namelijk veroorzaakt door het door [eiser] ten onrechte instellen van de vordering tegen [gedaagde].
4.5. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de kosten in de vrijwaringzaak aan de zijde van [heer A] zijn begroot op:
- vast recht € 1.079,00 (57 + 1022 in debet)
- salaris procureur € 710,50 (1/2punt × tarief € 1.421,00)
Opgeteld: € 1.789,50
4.6. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de kosten in de vrijwaringzaak aan de zijde van [heer B] zijn begroot op:
- vast recht € 57,00
- salaris procureur € 710,50 (1/2punt × tarief € 1.421,00)
Opgeteld: € 767,50
Dit komt op een totaal van € 2.557,00 waarvan € 1.789,50 betaald moeten worden aan de griffier in verband met het feit dat [heer A] met een toevoeging procedeert.
Daarbij zijn de kosten van de comparitie niet meegerekend, aangezien deze geheel worden toegerekend aan de hoofdzaak
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten in deze zaak, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.330,00,
5.3. veroordeelt [eiser] in de voor rekening van [gedaagde] komende kosten van de vrijwaringzaak (87999 HA ZA 07-818), onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] in die kosten zal worden veroordeeld, aan de zijde van [heer A] en [heer B] tot op heden begroot op € 2.557,00 waarvan € 1.789,50 te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.922 ten name van arrondissement Zutphen onder vermelding van “proceskostenveroordeling”en het zaak- en rolnummer,
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2008.