ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7229

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89279 - HA ZA 07-1015
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van dwangbevelen door eigenaar van stacaravan tegen Gemeente Apeldoorn

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 4 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], eigenaar van een stacaravan, en de Gemeente Apeldoorn. De zaak betreft de betwisting van dwangbevelen die door de Gemeente Apeldoorn zijn uitgevaardigd wegens overtredingen van de bouwvoorschriften. De eiser heeft verzet aangetekend tegen deze dwangbevelen, stellende dat de betekening nietig is omdat de voorschriften van de EG-verordening nr. 1348/2000 niet zijn nageleefd. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de invordering van de dwangsommen is verjaard en dat de Gemeente Apeldoorn onterecht handelt door de dwangsommen te innen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betekening van de dwangbevelen correct heeft plaatsgevonden en dat de dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom aan de Gemeente Apeldoorn is verleend op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat de zaak onder de EG-betekeningsverordening valt, verworpen, omdat het hier gaat om een geschil tussen een overheidsinstantie en een particulier, wat niet onder de definitie van 'burgerlijke of handelszaak' valt.

De rechtbank heeft ook het verweer van de eiser over de verjaring van de invorderingsbevoegdheid verworpen. De Gemeente Apeldoorn heeft tijdig aanmaningen verzonden, waardoor de verjaringstermijn niet is verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dwangsommen zijn verbeurd en dat de Gemeente Apeldoorn rechtmatig heeft gehandeld bij de invordering. Het verzet van de eiser is ongegrond verklaard, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente Apeldoorn, die zijn begroot op € 1.381,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 89279 / HA ZA 07-1015
Vonnis van 4 juni 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in het verzet,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. E.J.H. Reitsma te 's-Hertogenbosch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de GEMEENTE APELDOORN,
zetelende te Apeldoorn,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. E.E. Zeelenberg.
Partijen zullen hierna [eiser] en Gemeente Apeldoorn genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2008
- de akte indiening nadere producties van Gemeente Apeldoorn
- de antwoordakte indiening nadere producties van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van een stacaravan, geplaatst op [perceel] te [plaats], onderdeel van [het recreatieterrein].
2.2. Op [het recreatieterrein] rust volgens het aldaar geldende bestemmingsplan de bestemming “verblijfsrecreatie”. Op grond van de Wet Openlucht Recreatie is het ter plaatse bouwvergunningsvrij toegestaan een stacaravan te plaatsen met een oppervlakte van maximaal 55 m² en een berging van maximaal 6 m².
2.3. Tijdens een controle door een inspecteur Bouwtoezicht van de Gemeente Apeldoorn op 11 juli 2005 is geconstateerd dat de stacaravan van [eiser] een oppervlakte van ca. 80 m² heeft. Tijdens een controle op 24 augustus 2005 door deze inspecteur is geconstateerd dat de berging bij de stacaravan van [eiser] een oppervlakte heeft van ca. 12 m².
2.4. Bij besluit van 15 september 2005 (hierna: besluit 1) heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Apeldoorn (hierna: B&W) aan [eiser] een last opgelegd tot het verwijderen en verwijderd houden van de stacaravan ter grootte van ca 80 m², op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per maand, waarbij een deel van de maand ook als maand geldt, met een maximum van € 60.000,-. De begunstigingstermijn is gesteld tot 1 november 2005.
2.5. [eiser] heeft tegen besluit 1 bezwaar gemaakt. Bij beslissing van 20 december 2005 is het bezwaar niet ontvankelijk verklaard, nu er geen gronden van bezwaar zijn ingediend. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
2.6. Naar aanleiding van een e-mail van [eiser] is namens de Gemeente Apeldoorn op 1 november 2005 een e-mail aan [eiser] gezonden met de volgende inhoud: “De vragen die u ons stelt zal ik schriftelijk beantwoorden. Vooruitlopend daarop wil ik u op het volgende wijzen. Zoals ik u reeds telefonisch heb aangegeven wil ik u er op wijzen dat de begunstigingstermijn vandaag is verlopen. Het verbeuren van dwangsommen gaat automatisch, dit is wettelijk geregeld. (…) Dit houdt in dat u formeel de eerste dwangsomtermijn van € 10.000,- heeft verbeurt. Vandaar dat ik heb geprobeerd u het belang te laten inzien van de snelle opschorting van de begunstigingstermijn en u heb gevraagd vorige week al contact met mij op te nemen zodat de termijn opgeschort kon worden. Indien ik deze week nog van u te horen krijg wanneer de overtreding ongedaan gemaakt gaat worden, dan zal ik intern overleggen of we de begunstigingstermijn met terugwerkende kracht nog kunnen opschorten. Helaas kan ik u niet beloven dat dit gedaan zal worden. (...)”.
2.7. In reactie op bovengenoemde e-mail heeft [eiser] op 12 november 2005 aan de Gemeente Apeldoorn per e-mail geschreven: “(…) verbouwing van het chalet kan half februari beginnen en duurt 4 tot 6 weken. Hoop dat het mogelijk is uitstel te krijgen tot eind maart dan moet de oplevering klaar zijn. (…)”.
2.8. Op 18 november 2005 hebben B&W een brief gericht aan [eiser], geadresseerd “[adres A en plaats A]”, waarin onder meer is geschreven:
“(…) In aansluiting op ons besluit van 15 september 2005 (…) berichten wij u als volgt.
Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 12 november 2005 hebben wij besloten, op basis van artikel 6:18 Algemene wet bestuursrecht, de in onderhavig besluit gestelde begunstigingstermijn, te weten 1 november 2005, op te schorten tot 1 april 2006.
Overigens wijzen wij u er op dat voor wat betreft de eerste termijn van 1 november 2005 tot en met 30 november 2005 de dwangsom reeds van rechtswege is verbeurd. Hiervoor ontvangt u separaat een nota. (…)”.
2.9. Met betrekking tot de invordering van de 1e termijn van € 10.000,- is [eiser] door de Gemeente Apeldoorn op 18 november 2005 een brief met factuur gezonden. Op 15 december 2005 is aan [eiser], eveneens op het genoemde adres in [plaats A], een sommatie/ingebrekestelling gezonden betreffende deze factuur. Op 7 februari 2006 en 2 mei 2006 heeft de Gemeente Apeldoorn sommaties verzonden, zowel bij gewone brief als aangetekend, naar [eiser] op het adres “[adres B],[plaats B], België”. In deze brieven is onder meer opgemerkt dat de brieven dienen ter stuiting van de verjaring van de invorderingsbevoegdheid.
2.10. In een ongedateerde brief, door de Gemeente Apeldoorn ontvangen op 13 februari 2006, heeft [eiser] aan de Gemeente Apeldoorn geschreven: “(…) naar aanleiding van ons telefoongesprek verzoek ik om kwijtschelding van de opgelegde dwangsommen. Vanaf dag 1 dat wij van u hebben vernomen dat het chalet geplaatst op klein paradijs 14 te beekbergen daar niet mag staan met deze afmetingen, heb ik direkt met u een afspraak gemaakt om onze volledige medewerking te verlenen. Wij hebben afgesproken dat het desbetreffende chalet voor 1 april 2006 verwijderd of aangepast moet zijn aan de gestelde regels. Wij verlenen alle medewerking aan de gemeente apeldoorn en verzoeken u om de opgelegde dwangsommen kwijt te schelden. (…)”.
2.11. Bij besluit van 30 juni 2006 (hierna: besluit 2) hebben B&W aan [eiser] een last opgelegd tot het verwijderen en verwijderd houden van de berging, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per maand, waarbij een deel van de maand ook als maand geldt, met een maximum van € 15.000,-. De begunstigingstermijn is gesteld tot 14 augustus 2006.
Tegen dit besluit is door [eiser] geen bezwaar of beroep ingesteld.
2.12. Bij controles op 21 juni 2006, 21 juli 2006 en 15 augustus 2006 is door een inspecteur van de Gemeente Apeldoorn geconstateerd dat [eiser] de overtredingen niet heeft beëindigd.
2.13. Bij drie afzonderlijke brieven met facturen van 7 juli 2006 heeft de Gemeente Apeldoorn [eiser] aangesproken tot betaling van (steeds) € 10.000,- in verband met het verbeuren van de dwangsom over respectievelijk de maanden april, mei en juni 2006 met betrekking tot de stacaravan. Bij brieven met facturen van 1 en 21 augustus 2006 heeft de Gemeente Apeldoorn [eiser] aangesproken tot betaling van steeds € 10.000,- in verband met het verbeuren van de dwangsom over de maand juli en augustus 2006 met betrekking tot de stacaravan.
De dwangsommen met betrekking tot de berging zijn door de Gemeente Apeldoorn ingevorderd bij [eiser] bij afzonderlijke brieven (met facturen) van 21 augustus 2006, 21 september 2006, 20 oktober 2006, 24 november 2006, 1 februari 2007 en 8 februari 2007.
2.14. Bij aangetekend verzonden brief van 31 oktober 2006 heeft de Gemeente Apeldoorn [eiser] aangemaand tot betaling van de zes termijnen van de dwangsom betreffende de stacaravan en de eerste drie termijnen van de dwangsom betreffende de berging, dus in totaal € 67.500,-. Op deze brief is vermeld dat de aanmaning mede dient ter stuiting van de verjaring. Het bericht van ontvangst is, voorzien van een handtekening, retour gekomen.
2.15. Bij brief van 16 maart 2007 is namens de Gemeente Apeldoorn aan de advocaat van [eiser] geschreven “(…) De lopende procedure met betrekking tot de last onder dwangsom d.d. 15 september 2005 (…) wordt vooralsnog onverminderd doorgezet. Mocht blijken dat er zich ontwikkelingen voordoen met betrekking tot andere soortgelijke handhavingsprocedures op het recreatieterrein, dan zullen wij onderzoeken of dit aanleiding kan zijn om tot een ander standpunt te komen in de lopende procedure. (…)”.
2.16. B&W hebben op 10 april 2007 een dwangbevel uitgevaardigd tegen [eiser] voor een bedrag van € 60.000,- aan verbeurde dwangsommen. Hierop is onder meer vermeld “Datum dwangsombeschikking 19-09-2005 Klein paradijs 14 (stacaravan)”. Op dezelfde datum hebben B&W een dwangbevel van € 15.000,- uitgevaardigd tegen [eiser] waarop -onder meer- is vermeld “Datum dwangsombeschikking 30-06-2006 Klein paradijs 14 (berging)”.
2.17. Op verzoek van de Gemeente Apeldoorn zijn de dwangbevelen op 12 april 2007 aan [eiser] betekend op het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij deze rechtbank. In het exploit is vermeld dat de deurwaarder een tweede afschrift onverwijld per aangetekende brief zal toezenden aan de woonplaats van [eiser] in België.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – dat de rechtbank de dwangbevelen van 10 april 2007 buiten effect zal stellen, met veroordeling van de Gemeente Apeldoorn in de kosten van het geding.
[eiser] voert ten eerste aan dat de betekening van de dwangbevelen nietig is, nu daarbij voorschriften van de EG-verordening nr. 1348/2000 niet zijn nageleefd.
Voorts is hij van mening dat het recht van de Gemeente Apeldoorn tot invordering van de dwangsommen is verjaard. Daarnaast acht hij de invordering onjuist om de volgende redenen:
- omdat hij niet als overtreder van de lasten beschouwd dient te worden
- omdat het in strijd is met de gedane toezeggingen in de brief van 16 maart 2007,
- omdat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu anderen op het recreatieterrein nog in procedure zijn bij de Raad van State en de Gemeente Apeldoorn de beslissing daarin dient af te wachten alvorens het deangbevel ten uitvoer te leggen
- omdat het een disproportionele bevoegdheidsuitoefening door de Gemeente Apeldoorn betreft, nu [eiser] onevenredig zwaar getroffen wordt. Hij kan op korte termijn de gevorderde gelden niet vrij maken.
3.2. De Gemeente Apeldoorn voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het meest ver strekkende verweer van [eiser] is zijn stelling dat de dwangbevelen nietig zijn wegens onjuiste betekening daarvan aan [eiser]. [eiser] stelt hiertoe dat de dwangbevelen door de deurwaarder hadden moeten worden betekend, overeenkomstig artikel 14 van de Verordening EG 1348/2000.
Vast staat dat [eiser] ten tijde van het uitbrengen van de dwangbevelen en de betekening daarvan, in april 2008, in België woonachtig was, op het adres [adres B] te [plaats B].
4.2. Het door de Gemeente Apeldoorn uitgevaardigde dwangbevel is gebaseerd op artikel 5:33 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In lid 2 van artikel 5:26 Awb is bepaald dat het dwangbevel bij deurwaardersexploit betekend wordt.
De artikelen 55 en 56 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) regelen de wijze van betekening van exploiten aan personen, die geen bekende woon- of verblijfplaats hebben in Nederland, maar waarvan wel de woon- of verblijfplaats buiten Nederland bekend is. Artikel 56 Rv heeft betrekking op situaties waarin de bekende woon- of verblijfplaats gelegen is in een staat waar de “Verordening van 29 mei 2000, PbEG L 160, (EG) nr. 1348/2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken” (hierna te noemen: de EG-betekeningsverordening) van toepassing is. België is één van die staten.
Dus moet worden onderzocht of de betekening van een dwangbevel valt onder de omschrijving “in burgerlijke en in handelszaken” waarmee in art. 1 lid 1 van de EG-Betekeningsverordening de materiële werkingssfeer van de verordening wordt bepaald.
4.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2005, JBPr 2005,39 dient er van te worden uitgegaan dat het begrip “burgerlijke of handelszaak” ruim geïnterpreteerd dient te worden en dat daarvoor aansluiting gezocht kan worden bij de door het Hof van Justitie gegeven uitleg van dit begrip in andere EU-regelingen.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot art. 1 van het EEX-Verdrag blijkt dat niet kan worden gesproken van een burgerlijke of handelszaak, indien de zaak een geschil betreft tussen een overheidsinstantie en een particulier en de overheidsinstantie krachtens overheidsbevoegdheid handelt. Wanneer een vordering van een overheidsorgaan is gebaseerd is op bepalingen waarmee de wetgever het overheidsorgaan een eigen recht heeft verleend, kan niet worden aangenomen dat deze vordering onder het begrip burgerlijke zaak valt.
4.4. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is aan het bestuursorgaan toegekend in artikel 5:32 Awb. Het betreft een specifieke overheidsbevoegdheid, ter handhaving van de aan het bestuursorgaan toegekende publiekrechtelijke taken. Ook de bevoegdheid tot het invorderen van een verbeurde dwangsom is, zoals aangegeven, toegekend in de Awb. Gelet op het bovenstaande kan niet worden aangenomen dat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van de EG-betekeningsverordening.
Dit brengt mee, dat de betekening van het dwangbevel niet valt onder art. 56 Rv, maar onder art. 55 Rv. Deze wijze van betekening, waarbij één exemplaar aan het parket wordt betekend en één exemplaar rechtstreeks per aangetekende brief aan het adres van betrokkene wordt gezonden, is gevolgd, zodat het beroep van [eiser] op nietigheid van de dwangbevelen zal woren verworpen.
4.5. Het tweede verweer van [eiser] betreft een beroep op verjaring. Het verweer van [eiser] ziet uitsluitend op de dwangsommen die betrekking hebben op de stacaravan zelf, voortvloeiend uit besluit 1 en niet op die, welke betrekking hebben op de berging en voortvloeien uit besluit 2. Voor de beoordeling van dit verweer dient allereerst te worden vastgesteld op welk moment de dwangsomtermijnen verschuldigd zijn geworden.
In besluit 1 is een begunstigingstermijn gegeven tot 1 november 2005, zodat de 1e termijn op en na 1 november 2005 verschuldigd werd.
4.6. Ten aanzien van de volgende termijnen heeft de Gemeente Apeldoorn gesteld dat deze eerst op en na 1 april 2006 verschuldigd geworden zijn, nu zij de begunstigingstermijn op verzoek van [eiser] heeft geschorst tot deze datum. Zij verwijst naar de onder 2.6 en volgende genoemde e-mail-correspondentie tussen partijen van begin november 2005 en de brief van de Gemeente Apeldoorn van 18 november 2005.
De brief van 18 november 2005 betreft een besluit, waarbij de Gemeente Apeldoorn, nu de begunstigingstermijn al geëindigd was, de looptijd van de last heeft opgeschort, in overeenstemming met art 5:34 Awb. Dit besluit is bekend gemaakt aan [eiser] door toezending van het besluit aan het adres [adres A en plaats A], waar hij, blijkens de overgelegde informatie uit het GBA, tot 27 december 2005 ingeschreven stond. Deze wijze van bekendmaking voldoet aan het bepaalde in art 3:41 Awb. Tegenover de enkele stelling van [eiser] dat hij deze brief niet ontvangen heeft, staat de inhoud van zijn brief van 12 februari 2006, waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat hij op de hoogte is gekomen van het besluit van de Gemeente Apeldoorn. Immers, een andere verklaring voor de wetenschap van een uitstel tot 1 april 2006 wordt door [eiser] niet gegeven, terwijl hij in die brief meldt “(…) Wij hebben afgesproken dat het desbetreffende chalet voor 1 april 2006 verwijderd of aangepast moet zijn aan de gestelde regels(…)”.
4.7. Na afloop van de schorsingstermijn diende [eiser] per 1 april 2006 weer uitvoering te geven aan de last. Vast staat dat hij dat niet gedaan heeft (ook ten tijde van de comparitie na antwoord was daaraan nog niet voldaan), zodat de resterende dwangsomtermijnen van rechtswege verbeurd zijn, respectievelijk per 1 april, 1 mei, 1 juni,
1 juli en 1 augustus 2006. Deze termijnen zijn door de Gemeente Apeldoorn in de onder 2.13 genoemde brieven ingevorderd. De bevoegdheid tot invordering verjaart na zes maanden. De Gemeente Apeldoorn heeft ter stuiting van de verjaring, zowel ten aanzien van de eerste termijn van de dwangsom, als ten aanzien van de overige vijf termijnen, brieven gezonden aan [eiser], zoals hierboven aangegeven onder 2.9 en 2.14.
[eiser] niet heeft gesteld dat deze brieven, nota’s en aanmaningen hem niet hebben bereikt, terwijl een deel daarvan aangetekend en/of met bericht van ontvangst verzonden zijn.
De Gemeente Apeldoorn heeft vervolgens voor alle zes de termijnen (en een gedeelte van de termijnen betreffende besluit 2) een -eveneens aangetekend verzonden- aanmaning gezonden op 31 oktober 2006. Dit brengt mee, dat de bevoegdheid tot invordering niet was verjaard ten tijde van de uitvaardiging van het dwangbevel, op 10 april 2007, terwijl deze ook nadien niet verjaard is.
4.8. De overige verweren van [eiser] betreffen de wijze van uitoefening door de Gemeente Apeldoorn van de bevoegdheid tot invordering. Voor zover het de vraag betreft of [eiser] degene is tot wie de last gericht had moeten worden, kan deze niet aan de orde komen, nu hiervoor de bestuursrechtelijke procedure heeft opengestaan.
De overige stellingen van [eiser] zijn onvoldoende onderbouwd om te kunnen concluderen dat de invordering van de dwangsommen onrechtmatig handelen van de Gemeente Apeldoorn oplevert. De hierboven onder 2.15 genoemde brief van 16 maart 2007 geeft geen grond voor de kennelijke stelling van [eiser] dat daarin door de Gemeente Apeldoorn zou zijn toegezegd (voorlopig) van invordering af te zien. Evenmin valt in te zien dat de Gemeente Apeldoorn gehouden zou zijn de afloop van de procedures van derden bij de Raad van State af te wachten. Dat de invordering onevenredig zware gevolgen heeft voor [eiser] is evenmin door hem onderbouwd.
4.9. Nu de dwangsommen, zowel ten aanzien van de stacaravan als ten aanzien van de berging, zijn verbeurd en de bevoegdheid tot invordering daarvan niet is verjaard, bestaat geen aanleiding de dwangbevelen buiten effect te stellen. Het verzet van [eiser] slaagt niet.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Apeldoorn worden begroot op:
€ 251,00 aan verschotten en
€ 1.130,00 aan salaris van de procureur (2,5 punten × tarief II).
€ 1.381,00 totaal.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet ongegrond,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Apeldoorn tot op heden begroot op € 1.381,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008.