ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7403

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-460090-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Hödl
  • A. van Harreveld
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie door onzorgvuldige bewaring van bewijsstuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis dat het in beslag genomen mes, dat cruciaal bewijs zou kunnen leveren, onderzocht moest worden. Echter, door onzorgvuldige bewaring bij de politie was het mes niet meer beschikbaar voor onderzoek. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering. De verdediging stelde dat het ontbreken van het mes een schending van het recht op een eerlijk proces met zich meebracht, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank bevestigde dat het niet meer kunnen onderzoeken van het mes, dat het enige objectieve bewijsmateriaal was, de mogelijkheid van een eerlijke rechtsgang in gevaar bracht. De officier van justitie had betoogd dat het onderzoek aan het mes niet noodzakelijk was voor de bewezenverklaring, maar de rechtbank oordeelde dat de onzorgvuldige behandeling van het bewijs door de politie de vervolging onontvankelijk maakte. De rechtbank benadrukte dat zowel de verdachte als de rechter erop moeten kunnen vertrouwen dat in beslag genomen voorwerpen zorgvuldig worden bewaard tot een definitieve beslissing is genomen. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar strafvervolging, waarmee de zaak werd afgesloten zonder verdere behandeling van de inhoudelijke beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460090-07
Uitspraak d.d.: 15 juli 2008
tegenspraak / dip / onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [Somalië] op [1979],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 mei 2007, 23 november 2007 en 1 juli 2008.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2007, te Winterswijk, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet (op korte afstand van die [slachtoffer]) met een mes één
of meer stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de
richting van het lichaam van genoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 10 februari 2007, te Winterswijk, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes
één of meer stekende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van
het lichaam van die [slachtoffer] en/of met een mes (een) zwaaiende beweging(en)
heeft gemaakt, terwijl die [slachtoffer] zich op korte afstand van hem, verdachte,
bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 10 februari 2007, te Winterswijk, [slachtoffer] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes één of
meer stekende beweging(en) gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam
van die [slachtoffer] en/of (een) zwaaiende beweging(en) met dat mes gemaakt,
althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes vastgehouden en/of
(daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik snij je kats doormidden",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie [voetnoot 1]
De raadsman heeft aangevoerd dat inbreuk is gemaakt op de belangen van verdachte, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 januari 2003, LJ-nummer AE9038.
In de onderhavige zaak werd onderzoek naar het in de hal van de flat aangetroffen en vervolgens in beslag geno¬men mes noodzakelijk geacht. Uit het proces-verbaal van 7 februari 2008 blijkt dat het mes niet meer aanwezig is bij de beheerdienst van de politie. Nader onderzoek aan het mes kan derhal¬ve niet meer plaatsvinden. Het mes is het enige objectieve bewijsmiddel in deze zaak, aldus de raadsman. Hij is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden geen spra¬ke meer is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het (Europees) Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Tevens is sprake van een schending van artikel 6 van het EVRM wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman getrokken conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring te ver gaat, met name nu verdachte nimmer heeft ver¬zocht om onderzoek aan het mes te doen. Daar komt bij dat voor bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde, onderzoek aan het mes niet noodzakelijk is. Op basis van de getuigenverklaringen zoals deze zijn afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris kan tot bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde worden geconcludeerd. Er is dan ook geen sprake van een schending van artikel 6 van het EVRM.
De officier van justitie is van mening dat evenmin sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank verwerpt het tot niet-ontvankelijkverklaring strekkende verweer voor zover dit is gebaseerd op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Zij overweegt daartoe dat deze termijn eerst is gaan lopen bij verdachtes inverzeke¬ringstelling op 10 februari 2007 en dat sindsdien een periode van beduidend minder dan twee jaren is verlopen.
Voor zover genoemd verweer is gebaseerd op het niet meer voor onderzoek beschikbaar zijn van het bij tussenvonnis van 7 december 2007 bedoelde mes, rijst de vraag of deze omstandigheid hooguit van belang kan zijn voor de bewijsbeslissing dan wel of sprake is van een zodanige inbreuk op een goede procesorde, dat niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag in laatstbedoelde zin en overweegt daartoe het volgende:
- Uit het relaas van de verbalisanten [voetnoot 2] is af te leiden, dat het bij de plaats delict met verse bloedspatten aangetroffen mes (primair) ten behoeve van de waarheidsvinding in justi¬tieel beslag is genomen. Daarbij verdient opmerking dat niet duidelijk was aan wie het mes toebehoorde en dat verdachte, anders dan onder anderen aangever [slachtoffer], tot bloedens toe verwond bleek.
- Ondanks andersluidende verklaringen van onder anderen aangever [slachtoffer], heeft ver¬dachte van meet af aan [voetnoot 3] ontkend het mes in handen te heb¬ben gehad, waarbij hij in het voorbereidend onderzoek tevens heeft benadrukt dat van hem afkomstige vingerafdrukken op het mes niet zouden kunnen worden aangetrof¬fen[voetnoot 4].
- In het voorbereidend onderzoek is het mes niet onderzocht op tot verdachte en/of [slachtoffer] te herleiden sporen, naar valt aan te nemen omdat uit het onderzoek al naar voren was gekomen dat [slachtoffer] en getuige [getuige] het mes (later ook) hebben vast¬gepakt respectievelijk afgeveegd bij het heft, en omdat er geen aanwijzingen waren voor agressief gebruik van het mes door de twee laatstgenoemden.
- Ter terechtzitting van 23 november 2007 heeft de raadsman geconcludeerd tot vrij¬spraak van de gehele tenlastelegging, waarbij hij heeft benadrukt dat het voor verdachte belastende bewijsmateriaal slechts bestaat uit verklaringen, die wegens hun onderlinge verschillen en/of ongerijmdheden, onbetrouwbaar moeten worden geacht.
- Voor de beoordeling van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is telkens cruciaal of verdachte het mes ter plaatse al dan niet in handen heeft gehad.
- De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 december 2007 geoordeeld dat het in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk was het mes alsnog te onderzoeken op voor vergelijking met verdachtes DNA-profiel geschikt celmateriaal, waarbij de rechtbank in het bijzonder ook heeft gedacht aan de bij inbeslagneming nog op het mes aanwezige bloedspatten. Dit onderzoek is nu echter gefrus¬treerd als gevolg van kennelijk onzorgvuldige bewaring van het mes bij de politie. [voetnoot 5] In haar optiek kan de rechtbank daardoor niet meer toekomen aan een verantwoorde beslissing omtrent het al dan niet bewezen zijn van het aan verdach¬te ten laste gelegde.
- Nu deze met een behoorlijke rechtspleging strijdige situatie is te wijten aan onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie vallend onzorgvul¬dig handelen of nalaten, moet de conclusie zijn dat de officier van justitie in haar vervolging niet meer kan worden ontvangen.
- Aan deze conclusie kan niet afdoen dat de verdediging voor of op de terechtzitting niet om onderzoek aan het mes heeft verzocht. Evenmin doet in dit verband de omstandigheid terzake dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat zodanig onderzoek een voor verdachte belastend resultaat zou hebben opgeleverd en dat aldus niet vaststaat dat verdachte ernstig in zijn belangen is geschaad. Een goede procesorde brengt immers mee, dat niet alleen een (ontkennende) verdachte maar ook de rechter erop moet kunnen vertrouwen, dat een door justitie ten behoeve van de waarheidsvinding/bewijsvoering in beslag genomen voorwerp zorgvuldig bewaard blijft tot een definitieve rechterlijke beslissing omtrent dit voorwerp ten uitvoer is gelegd.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar strafvervolging.
Aldus gewezen door mrs. Hödl, voorzitter, Van Harreveld en Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2008.
Voetnoten
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (Stam)proces-verbaal, nr. PL0646/07-201896, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en getekend op 3 maart 2007.
2. (Stam)proces-verbaal, als voormeld, p.4.
3. Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 36.
4. Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 38.
5. Proces-verbaal van de Regiopolitie Noord-Oost Gelder¬land, district Achterhoek, (dossiernr. PL0646/07-201896A), gesloten en getekend op 7 februari 2008.