ECLI:NL:RBZUT:2008:BF0255

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460168-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh
  • A. Hemrica
  • J. van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift inzake een tweede DNA-afname ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 september 2008 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen een tweede afname van DNA-materiaal. De veroordeelde, geboren in 1990, had eerder op 12 december 2007 celmateriaal laten afnemen, waarvoor een eerder bezwaarschrift gegrond was verklaard. De raadsvrouw van de veroordeelde voerde aan dat de officier van justitie in strijd met het beginsel 'nemo debet bis vexari' handelde, omdat er al eerder DNA-materiaal was afgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat dit beginsel niet van toepassing was, aangezien er geen sprake was van strafvervolging. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geen beperking oplegt aan het aantal afnames en dat er geen generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat.

Daarnaast werd door de raadsvrouw aangevoerd dat de afname niet correct was uitgevoerd, omdat de veroordeelde niet was geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen afname door een niet-arts of verpleegkundige. De rechtbank stelde vast dat de afname op 2 april 2008 correct was uitgevoerd en dat de veroordeelde geen bezwaar had gemaakt tegen de afname door de aangewezen opsporingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat aan de wettelijke vereisten was voldaan en dat de veroordeelde niet in zijn belangen was geschaad.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarbij de beslissing werd genomen door de rechters M. Roessingh, A. Hemrica en J. van de Wetering, in aanwezigheid van griffier Van Bun. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Wet DNA en de rechten van veroordeelden in het kader van DNA-afname.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460168-07
BVS-nummer: 08/723
De rechtbank heeft te beslissen op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet DNA) van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1990],
wonende te [adres en plaats].
De rechtbank heeft de processtukken bezien, waaronder een proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 30 mei 2008, waarbij het onderzoek is geschorst teneinde de verbalisanten [verbalisant A] (wangslijmafnemer) en [verbalisant B] (waarnemer), te horen.
Het bezwaarschrift is andermaal behandeld in raadkamer op 22 augustus 2008.Van die behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
De feiten
Op 2 april 2008 is bij de veroordeelde celmateriaal afgenomen ten behoeve van DNA-onderzoek.
De afname van celmateriaal is door de officier van justitie bevolen naar aanleiding van een vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 6 september 2007, waarbij veroordeelde ter zake van openlijke geweldpleging is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het bezwaarschrift is op 15 april 2008 ingekomen ter griffie van de rechtbank, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden genoemde termijn van veertien dagen. Betrokkene kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Nemo bis-verweer en verwerping daarvan
Door de raadsvrouw is primair aangevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met het strafrechtelijke beginsel nemo debet bis vexari of te wel: niemand mag tweemaal vervolgd/gekweld worden inzake hetzelfde feit.
De raadsvrouw baseert zich daarbij op het feit dat in verband met dezelfde veroordeling op 12 december 2007 reeds celmateriaal van de veroordeelde is afgenomen en dat terzake die afname een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet gegrond is verklaard bij beslissing van deze rechtbank van 25 januari 2008.
Door de officier van justitie is betoogd dat dit beginsel hier niet in het geding is, omdat er geen sprake is van een strafvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen doel treft, aangezien uit het wettelijk systeem in de Wet DNA niet volgt dat een tweede afname niet is toegestaan.
Bespreking van de overige verweren
Door de raadsvrouw is subsidiair aangevoerd dat - kort gezegd - vanwege de jeugdige leeftijd van betrokkene ten tijde van het plegen van de onderliggende delicten, een afweging dient te worden gemaakt tussen het persoonlijk belang van de minderjarige en het algemeen maatschappelijk belang. Van een dergelijke individuele afweging is in dit geval niet gebleken, aldus de raadsvrouw.
Door de officier van justitie is op dat punt aangevoerd dat een afweging tussen afname bij een meerderjarige of een minderjarige niet op zijn plaats is, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer, daarbij verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN nummer BC8231).
Tekst, doel en strekking van de Wet DNA hebben als uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in art. 2 lid 1 van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Voor een verdere belangenafweging is in het systeem van de Wet DNA geen plaats. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen. In het door de wetgever beoogde systeem van ruime afname van DNA-materiaal is slechts plaats voor een tweetal beperkt uit te leggen uitzonderingen en bestaat geen ruimte voor een generieke uitzondering voor minderjarigen. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Verdrag inzake de rechten van het kind worden ontleend.
Door de raadsvrouw is meer subsidiair aangevoerd dat de officier van justitie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet is voldaan aan de waarborgen die de Wet DNA aan de afname stelt. DNA-materiaal dient ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet DNA te worden afgenomen door een arts of verpleegkundige. Ingevolge artikel 3, derde lid van het Besluit DNA onderzoek in strafzaken kan een afname ook geschieden door een daartoe aangewezen persoon die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, doch slechts in geval de veroordeelde daartegen geen bezwaar maakt.
Aan betrokkene is in het onderhavige geval de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen afname door een “ander” persoon niet voorgehouden. Betrokkene was daarop temeer gespitst, omdat bij eerdere gelegenheid (de beslissing van de rechtbank van 25 januari 2008) het bezwaar om die reden gegrond was verklaard. Voor betrokkene is in de gegeven situatie onduidelijk of er nu een arts, een verpleegkundige danwel een daartoe aangewezen persoon bij de afname was betrokken, alles aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In het proces-verbaal van afname DNA-materiaal van 2 april 2008 is gerelateerd: “Veroordeelde heeft geen bezwaar gemaakt tegen afname van DNA-materiaal door genoemde functionaris, zijnde een daartoe door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar (art. 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken)”.
Door de wangslijmafnemer [verbalisant A] - bij besluit van 13 april 2007 aangewezen als bevoegd tot het afnemen van wangslijm ingevolge het Besluit DNA - heeft ter zitting verklaard dat hij bij de afnamen altijd een vast(e) patroon/werkwijze aanhoudt.
Voordat de afname plaats heeft, deelt hij de betrokkene mee dat hij politieman is, hij legitimeert zich als zodanig met zijn pasje, hij legt vervolgens uit wat hij gaat doen en vraagt betrokkene of hij er bezwaar tegen heeft dat hij - [verbalisant A] - de afname gaat doen. Tegelijkertijd wordt door de waarnemer het proces-verbaal ingevuld.
De wangslijmafnemer noch de waarnemer, de eveneens ter zitting gehoorde getuige [verbalisant B], kunnen zich het concrete geval van de afname bij [verdachte] herinneren.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de juistheid van het in het proces-verbaal van afname gerelateerde in twijfel te trekken. Dit strookt immers met de werkwijze die wangslijmafnemer in het algemeen volgt, terwijl de waarnemer in het vervolg van de daarop plaatsgevonden hebbende afname ook heeft opgetekend dat door de veroordeelde geen bezwaar is gemaakt tegen die afname.
Door de waarnemer is ter zitting die gebruikelijke werkwijze bij DNA-afnamen bevestigd, waaronder de mededeling en legitimatie als politieman.
Aan de formele vereiste van artikel 3, derde lid, van het Besluit DNA is daarmee in casu voldaan.
In dit geval is de veroordeelde voorts niet in enig belang geschaad, aangezien hij wist dat hij de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen een afname door een ander dan een arts of verpleegkundige. Hij heeft dit echter achterwege gelaten. Ter zitting heeft de veroordeelde aangegeven dat hij niet precies weet wat de wangslijmafnemer tegen hem heeft gezegd, maar dat hij specifiek had verwacht dat hem zou worden meegedeeld dat een arts (in principe) de afname zou moeten verrichten. Betrokkene heeft ter zitting niet kunnen aangeven waarom hij voorkeur gaf aan het afnemen van celmateriaal door een arts/verpleegkundige, anders dan dat hij dat prettiger zou vinden.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Roessingh, voorzit¬ter, Hemrica en Van de Wetering, rechters, in tegen¬woordig¬heid van Van Bun, griffier en uitgesproken op de openba¬re terechtzitting van 5 september 2008.