ECLI:NL:RBZUT:2008:BF0880

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580086-08 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 september 2008 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1987 en thans verblijvende in een huis van bewaring, was in de periode van 1 september 2007 tot en met 18 februari 2008 actief in de handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode cocaïne heeft verhandeld, waarbij hij in oktober 2007 wekelijks 20 gram en in november en december 2007 wekelijks 60 gram cocaïne verkocht. De rechtbank heeft de totale periode van drugshandel vastgesteld op 12 weken.

De rechtbank heeft de inkomsten en kosten van de verdachte berekend op basis van zijn verklaringen. De verdachte kocht cocaïne in voor € 30,00 per gram en verkocht deze voor € 40,00 per gram. De totale inkomsten uit de drugshandel werden berekend op € 22.400,00, terwijl de totale kosten op € 16.800,00 kwamen. Dit leidde tot een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.600,00.

De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie, die strekte tot ontneming van een bedrag van € 8.000,00, beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte daadwerkelijk een wederrechtelijk voordeel van € 5.600,00 had verkregen. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen. Indien de verdachte niet aan deze verplichting voldoet, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang verlenen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580086-08 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 16 september 2008
tegenspraak / oip
VERKORT VONNIS
Beslissing op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betreffende:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen, Verlengde Ooyerhoekseweg 21.
Procesgang
Bij de vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van 16 september 2008 is de veroordeelde, voorzover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaken bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
- Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 2 september 2008 waarbij zijn gehoord de officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsman.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijke verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 8.000,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Beoordeling van vordering
Naar oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de rechtbank ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
- Blijkens het in de strafzaak jegens veroordeelde gewezen vonnis is hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 18 februari 2008 actief geweest in, zakelijk weergegeven, de handel in harddrugs. De rechtbank heeft in vorenbedoeld vonnis overwogen dat verdachte van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 heeft gedeald. De totale periode, waarin harddrugs is verhandeld stelt de rechtbank op 12 weken.
- De rechtbank oordeelt op grond van de verklaring van veroordeelde bij de politie dat in de maand oktober per week 20 gram cocaïne en in de maanden november en december 60 gram cocaïne per week is verkocht.
- De rechtbank oordeelt op grond van de verklaring van veroordeelde dat hij cocaïne inkocht voor € 30,00 per gram en verkocht voor € 40,00 per gram.
Het voorgaande leidt tot de navolgende berekening:
Inkomsten
Oktober
20 gram x € 40,00 x 4 weken= € 3.200,00
November en december
60 gram x € 40,00 x 8 weken = € 19.200,00 +
€ 22.400,00
Totaal inkomsten € 22.400,00
Kosten
Oktober
20 gram x € 30,00 x 4 weken = € 2.400,00
November en december
60 gram x € 30,00 x 8 weken = € 14.400,00 +
€ 16.800,00
Totaal kosten € 16.800,00
======== -
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel veroordeelde: € 5.600,00
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 5.600,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 5.600,00 (vijfduizendzeshonderd euro).
legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 5.600,00 euro (vijfduizendzeshonderd euro).
Indien de veroordeelde niet aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaren verlenen.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Van der Hooft en Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2008.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.