ECLI:NL:RBZUT:2008:BG0605

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/923234-06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Brouns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van het begrip 'aangebonden' in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren met betrekking tot kalveren

In deze zaak is een Ermelose agrariër schuldig bevonden aan het houden van kalveren op een wijze die in strijd is met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De economische politierechter heeft een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap over de interpretatie van het begrip 'aangebonden'. De verdachte had zijn kalveren individueel en aangelijnd gehouden, wat volgens de wet niet is toegestaan. Het Hof oordeelde dat kalveren niet op hun plaats mogen worden gehouden met een verbindingsmiddel, ongeacht de aard en lengte daarvan. De verdachte werd schuldig verklaard, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd, omdat de rechter oordeelde dat er geen redelijk strafdoel gediend zou zijn. De zaak is behandeld op basis van de richtlijnen van de Europese Gemeenschap, die minimumnormen voor het welzijn van kalveren vaststellen. De rechter heeft vastgesteld dat de verdachte de kalveren niet overeenkomstig de geldende richtlijnen heeft gehouden, maar dat hij wel zorg droeg voor het welzijn van zijn dieren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke richtlijnen en de rol van prejudiciële vragen in het verduidelijken van juridische termen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Economische politierechter
Parketnummer: 06/923234-06
Uitspraak d.d.: 20 oktober 2008
Tegenspraak/dip
Na aanhouding: verschenen/oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1944],
wonende te [adres en plaats].
Raadsman: mr. Van Mierlo te Deventer
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
16 oktober 2006, 19 februari 2007 en 6 oktober 2008.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2007 heeft de economische politierechter bij tussenvonnis beslist het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen, teneinde ambtshalve een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor te leggen.
2. De bevoegdheid van de economisch politierechter de zaak in behandeling te nemen
De verdachte is gedagvaard te verschijnen voor de economische politierechter om terecht te staan voor overtreding van artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren jo artikel 2,eerste lid, van het Kalverenbesluit. Gedragingen in strijd met een op artikel 35 gestoelde regeling kunnen worden behandeld, door de 'gewone' rechter en door de economische politierechter. In artikel 1, onder 4de, van de Wet op de economische delicten, is bepaald dat overtreding van bij of krachtens artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gegeven voorschriften een economisch delict is voor zover dit voorschrift is gesteld in samenhang met op grond van artikel 45 van die wet gestelde voorschriften. Artikel 35, eerste lid, luidt: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de wijze waarop dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren mogen worden gehouden."Voor zover van belang luidt het tweede lid: "De krachtens het eerste lid gestelde regelen kunnen onder meer betrekking hebben op: a. het vastleggen of aangebonden houden van dieren". Artikel 45, eerste lid, luidt: "Onverminderd het bepaalde krachtens artikel 35 kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor daarbij aan te wijzen categorieën van houders van dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren regelen worden gesteld omtrent de huisvesting van dieren." Voor de Wet op de economische delicten worden deze gedragingen aangemerkt als overtredingen (artikel 2, onder 4de). Is de samenhang tussen artikel 35 en 45 er niet, dan is overtreding van een krachtens artikel 35 gesteld voorschrift niet een economisch delict. In dat geval geldt artikel 121 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Overtreding van een artikel 35-voorschrift is daar strafbaar gesteld. In het tweede lid is bepaald dat gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens artikel 35, overtredingen zijn.
De dagvaarding hinkt op twee gedachten. Blijkens het oproepingsdeel van de dagvaarding is verdachte gedagvaard voor de economische politierechter wegens handelen in strijd met artikel 35. Daar staat tegenover dat in het kwalificatiedeel van de dagvaarding niet verwezen wordt naar de Wet op de economische delicten, maar naar artikel 121 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De overtreding zou dan geen economisch delict zijn en de economische politierechter zou niet bevoegd zijn.
De politierechter overweegt als volgt. Voor welke rechter de zaak heeft te dienen wordt uitgemaakt door de afbakening als bedoeld bij artikel 1, onder 4de, van de Wet op de economische delicten tussen overtreding van artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren als economisch of niet-economisch delict. Het criterium voor dit onderscheid is als volgt: overtreding van artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (of een daarop gestoelde regeling) is een economisch delict voor zover dit voorschrift is gesteld in samenhang met op grond van artikel 45 van die wet gestelde voorschriften. Dit zijn in het bijzonder voorschriften die betrekking hebben op de huisvesting.
In deze zaak is de vraag aan de orde of verdachte kalveren heeft aangebonden. Bij de behandeling ter terechtzitting is meermalen het verband tussen huisvesting en aanbinden besproken. In de methode van [verdachte] worden de kalveren individueel gehuisvest. Om de dieren bij hun eigen hok te houden heeft hij ze aangelijnd. De kalveren zouden ook in hun hok kunnen blijven door er een hek voor te zetten. Omdat hij echter de dieren volop de ruimte wil bieden, heeft hij gekozen voor het vastbinden van het kalf aan zijn hok met een touw. Er is hier een direct verband tussen huisvesting en de wijze van houden van de dieren. [verdachte] heeft voorts aangevoerd dat het aanlijnen van de kalveren ook geschiedt met het oog op hun latere huisvestingssituatie in de grupstal. Voorts worden in artikel 2 van het Kalverenbesluit punt 8, eerste zin, het aanbinden dus, en de huisvesting in één adem genoemd. Deze relaties tussen huisvesten en aanlijnen pleiten ervoor te oordelen dat de economische politierechter bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. Daarvoor pleit ook de aard van de ten laste gelegde gedraging, welke een gedraging is binnen economische kaders met een economisch doel.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 oktober 2005, althans in de maand oktober 2005, te [plaats], [gemeente], op [adres], al dan niet opzettelijk, 25 althans een aantal kalveren, heeft gehouden, terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig punt 8, eerste zin van de bijlage bij richtlijn 91/629/EEG,immers waren die kalveren aangebonden;
Artikel 35 juncto 121 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Punt 8, eerste zin, van de bijlage bij de Richtlijn 91/629/EEG
art 2 lid 1 Kalverenbesluit
3. Interpretatie van het delictsbestanddeel 'aangebonden'
De richtlijn van de Raad van 19 november 1991 beoogt de minimumnormen ter bescherming van kalveren vast te stellen.
Aanvankelijk luidde punt 8, eerste zin: "Wanneer de kalveren worden aangebonden, mogen de daarbij gebruikte kettingen geen verwondingen veroorzaken en moeten deze kettingen regelmatig worden geïnspecteerd en eventueel bijgesteld zodat zij gemakkelijk zitten."
Thans luidt punt 8, eerste zin: "Kalveren mogen niet worden aangebonden, met uitzondering van kalveren in groepshokken die voor ten hoogst een uur mogen worden aangebonden tijdens het voederen van melk of een melkvervangend preparaat." (Beschikking 97/182/EG van de Commissie van 24 februari 1997; Publicatieblad L 76 30 18.3.1997)
Het voorschrift van punt 8, eerste zin, van de bijlage is door middel van artikel 2, eerste lid, van het Kalverenbesluit (Besluit van 7 juli 1994, houdende regelen ter zake van het houden en huisvesten van kalveren), dat stoelt op artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in het Nederlandse rechtstelsel opgenomen.
Genoemde uitzondering is in de onderhavige zaak niet van toepassing.
[verdachte] heeft aangevoerd dat hij de kalveren niet heeft aangebonden in de zin van punt 8, eerste zin. Weliswaar zitten de kalveren vast aan een touw van circa 3 meter, maar dat geschiedt juist in overeenstemming met en ter bevordering van de bedoeling van de richtlijn, die door het stellen van minimumnormen beoogt het welzijn van de dieren te bevorderen. De dieren kunnen optimaal vrij bewegen. Bovendien wennen de kalveren op deze wijze aan hun toekomstige verblijf in de grupstal, waarin zij vast zullen komen te staan aan een touw. Vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Nu [verdachte] heeft aangevoerd dat punt 8, eerste zin, van de bijlage van de richtlijn niet van toepassing is, aangezien er geen sprake is van het aangebonden zijn van de kalveren, dient eerst uitleg gegeven te worden aan het delictsbestanddeel 'aangebonden'.
Aangezien noch de Richtlijn 91/629/EEG juncto Beschikking 97/182/EG, noch het
Kalverenbesluit een definitie geeft van het begrip "aanbinden", en de uitleg die het ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit ook onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven om tot een redelijke wetsuitleg te kunnen komen, heeft de economische politierechter bij tussenvonnis van 19 februari 2007 besloten daarover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
De vraagstelling was:
- Hoe dient het begrip aanbinden als bedoeld in de Richtlijn 91/629/EEG juncto Beschikking 97/182/EG te worden uitgelegd?
- Is daarbij het materiaal, de lengte en het doel van het aanbinden van enig belang?
Op 3 april 2008 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) in deze zaak arrest (voetnoot 1) gewezen. Het Hof heeft opgemerkt dat, aangezien de gewijzigde richtlijn 91/629 geen definitie van het woord "aanbinden" bevat, voor de vaststelling van de betekenis van dit woord moet worden gezien naar de algemene en gangbare betekenis ervan. Ook heeft het Hof opgemerkt dat de gewijzigde richtlijn 91/629 voorziet in een uitdrukkelijk verbod op het aanbinden van kalveren die in eenlingboxen zijn ondergebracht. Kalveren mogen niet worden aangebonden, met uitzondering van kalveren in groepshokken die voor ten hoogste één uur mogen worden aangebonden tijdens het voederen van melk of een melkvervangend preparaat. De uitleg dat kalveren die op hun plaats worden gehouden met een verbindingsmiddel met een lengte van circa 3 meter, waardoor zij een zekere bewegingsvrijheid genieten, niet zijn aangebonden omdat deze bewegingsvrijheid zou voldoen aan de eisen van de gewijzigde richtlijn 91/629, kan niet worden aanvaard.
Punt 8 van de bijlage van de in de Nederlandse taalversie gewijzigde richtlijn 91/629 verwijst naar een metalen bevestigingsmiddel, aangezien daarin het woord "kettingen" wordt gebezigd. Het Hof mag het betrokken woord niet uitsluitend in het licht van de Nederlandse taalversie onderzoeken, aangezien de gemeenschapsbepalingen uniform moeten worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in alle talen van de Europese Gemeenschap.
Wanneer er verschillen bestaan tussen verschillende taalversies van een bepaling, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt. Het Hof heeft vastgesteld dat bij andere taalversies dan de Nederlandse van punt 8 van de bijlage bij de gewijzigde richtlijn een algemene term wordt gebruikt. De term "ketting" blijkt dus in te druisen tegen het door de gemeenschapswetgever nagestreefde doel.
Het Hof van Justitie verklaart derhalve voor recht:
"Een kalf is aangebonden in de zin van richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren, zoals gewijzigd bij beschikking 97/182/EG van de Commissie van 24 februari 1997, wanneer het op zijn plaats wordt gehouden met een verbindingsmiddel, ongeacht de aard en de lengte daarvan en de redenen waarom het dier is vastgebonden."
Naar aanleiding van het voorgaande overweegt de economische politierechter, dat bij artikel 1, onder 4de, jo artikel 2, onder 4de, van de Wet op de economische delicten is bepaald dat gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, overtredingen zijn. Artikel 35, eerste lid luidt: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de wijze waarop dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren mogen worden gehouden." Bij artikel 2, eerste lid van het Besluit van 7 juli 1994, houdende regelen ter zake van het houden en huisvesten van kalveren (Kalverenbesluit) is bepaald dat "Het houden van kalveren geschiedt overeenkomstig punt 8, eerste zin, van de bijlage". De strafbepaling luidt dan aldus (toegesneden op de onderhavige zaak): "Kalveren mogen niet worden aangebonden". In het licht van het arrest van het Hof moet de strafbepaling als volgt worden geïnterpreteerd: "Kalveren mogen niet op hun plaats worden gehouden met een verbindingsmiddel, ongeacht de aard en de lengte daarvan en de redenen waarom het dier is vastgebonden."
De economische politierechter leest de tenlastelegging, welke de bewoordingen van de strafbepaling volgt, in het licht van bovenstaande uitleg.
4. Bewezenverklaring
Uitgaande van de vorenstaande interpretatie van 'aangebonden' acht de economisch politierechter wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte [verdachte] "op of omstreeks
20 oktober 2005 te [plaats], op [adres], opzettelijk 25 kalveren heeft gehouden, terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig punt 8, eerste zin van de bijlage bij richtlijn 91/629/EEG, immers waren die kalveren aangebonden".
Het bewijs dat de kalveren opzettelijk waren aangebonden, d.i. op hun plaats werden gehouden met een verbindingsmiddel, kan in de eerste plaats blijken uit de verklaringen van verdachte zelf. De verdachte heeft ter terechtzitting van 16 oktober 2006 verklaard dat de kalveren in een stal stonden en alleen in hun beweging werden beperkt door een touw van circa 3 meter lang. Direct na de geboorte werden de kalveren aan dit touw gezet. Op die manier wennen ze al vroeg hiermee om te gaan. Uit het proces-verbaal (voetnoot 2) blijkt dat op 20 oktober 2005 op het bedrijf van verdachte te [plaats] 25 kalveren zijn aangetroffen die waren ondergebracht in boxen. Elke box heeft een afmeting van circa 2.50 meter x 1.20 meter, met een dak erboven. Elk kalf was door middel van een touw, met een lengte van circa 3 meter, om de hals vastgebonden. De leeftijd van de kalveren varieerde van enkele dagen tot 4 maanden oud. Het oudste kalf was niet ouder dan 6 maanden. In het dossier bevinden zich fotokopieën van foto's, waarop deze boxen en vastgebonden kalveren zichtbaar zijn.
5. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Een gedraging in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens artikel 35 is een overtreding (artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten). De steller van de tenlastelegging heeft gekozen voor tenlastelegging van primair het zich opzettelijk gedragen in strijd met het voorschrift van artikel 35 jo artikel 2 van het Kalverenbesluit jo punt 8, eerste zin van de bijlage bij de richtlijn 91/629/EEG. Deze wijze van ten laste leggen past in zoverre in de systematiek van de Wet op de economische delicten (zie artikel 2, eerste lid) dat een misdrijf een opzetdelict is en een overtreding een strafbaar feit waarbij de aard van de schuld in het midden wordt gelaten. In casu had met tenlastelegging van de overtreding volstaan kunnen worden. De gedragingen van verdachte zijn nu als opzetdelict ten laste gelegd, hetwelk de economische politierechter wettig en overtuigend bewezen heeft gevonden. Het bewezenverklaarde feit - waarbij meer ten laste is gelegd en bewezenverklaard dan nodig is om het aan te merken als een strafbaar feit - levert op de overtreding:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
7. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
8. Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete € 250,--, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Ter toelichting op zijn strafeis heeft de officier van justitie aangevoerd dat er in eerste instantie een transactie van € 500,-- aan verdachte is aangeboden. Hij heeft rekening gehouden met het tijdsverloop en de daarmee gepaard gaande (extra) kosten die de verdachte daarmee heeft gemaakt, en heeft daarom zijn eis gematigd tot het gevorderde bedrag.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte voldoet aan de eisen van dierenwelzijn. Verdachte heeft gekozen voor een wijze van huisvesting, waardoor welzijnsproblemen bij latere plaatsing in een grupstal worden voorkomen.
Bij de straftoemeting neemt de economische politierechter het volgende in aanmerking.
Voorop staat dat niet is gebleken dat de verdachte te kort is geschoten in zijn verantwoordelijkheid als veehouder met betrekking tot de verzorging van de door hem gehouden dieren. Verdachte heeft zich doen kennen als een contentieuze veehouder, die veel gelegen is aan de gezondheid en het welzijn van zijn vee. In de door hem toegepaste methode van opfokken van jongvee (i.c. kalveren) poogt hij deze belangen zo goed mogelijk aan bod te laten komen. In zijn peer-group geniet hij waardering voor zijn aanpak. Naar nu is komen vast te staan heeft verdachte de kalveren in zijn bedrijf echter niet gehouden overeenkomstig de binnen de Europese Gemeenschap geldende wettelijke richtlijnen. Om zulks vast te stellen was het nodig prejudiciële vragen te stellen, welke door het Hof beantwoord zijn. Dat het Hof duidelijkheid kon verschaffen over een wijze van houden van kalveren, die tenslotte niet toegelaten blijkt te zijn, is mede aan de bijdrage van verdachte te danken. Daarbij kan het blijven. Met het opleggen van een straf wordt in casu geen redelijk strafdoel gediend wordt. Daarom zal er geen straf of maatregel opgelegd worden. De economische politierechter verwacht daarbij dat het aanwenden van een rechtsmiddel, gelet op de bijzondere aard van de zaak, niet zal stranden op het zogenoemde verlofstelsel.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen:
- 1, 9a en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, onder 4de, jo artikel 2, lid 6, en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 35 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- 2 van het Kalverbesluit.
- 2 van de Richtlijn 91/629/EEG.
10.Beslissing
De economische politierechter:
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hiervoor overwogen;
- verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. Brouns, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2008.
Voetnoten:
1 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zevende kamer, d.d. 3 april 2008, zaaknummer C-187/07: Celex 62007J0187
2 Wanneer hierna wordt verwezen naar het proces-verbaal, betreft dit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 30757, opgemaakt op 30 januari 2006, of de daarbij gevoegde bijlagen.