ECLI:NL:RBZUT:2008:BG3945

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580336-06 (36e Sr)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met vernietigde tapverslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in harddrugs. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de tapverslagen die hij had aangevraagd, vernietigd waren. Deze tapverslagen waren cruciaal voor zijn verweer tegen de hoogte van de vordering van het Openbaar Ministerie. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de veroordeelde zelf had verklaard dat hij € 2.500,- had verdiend met de drugshandel. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op dit bedrag en legde de verplichting op aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen.

De rechtbank overwoog dat, ondanks het ontbreken van de tapverslagen, de verklaring van de veroordeelde voldoende was om de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De raadsman had ook betoogd dat het dossier niet volledig was en dat dit leidde tot een oneerlijk proces, maar de rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was om aanvullende getuigenverklaringen toe te voegen, gezien de duidelijke verklaring van de veroordeelde. De rechtbank benadrukte dat het betreurenswaardig was dat het Openbaar Ministerie de tapgegevens had vernietigd, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de vordering.

De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 1 juli en 28 oktober 2008, waarbij de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie en het standpunt van de raadsman heeft gewogen. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.500,- en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580336-06 (36e Sr)
Uitspraak d.d.: 11 november 2008
Tegenspraak / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Afghanistan) op [1983],
wonende te [adres en plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 juli en 28 oktober 2008.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 19 januari 2007 is veroordeelde tot straf veroordeeld onder meer, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 4.570,56.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in die zin, dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van
€ 2.500,-. Zij heeft dit gebaseerd op de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 28 oktober 2008, dat hij € 2.500,- aan zijn rol in de handel van harddrugs heeft verdiend.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht om aanhouding van de zaak omdat een van de getuigen, [getuige], niet is gehoord. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het dossier naar zijn mening niet volledig is en daardoor geen sprake is van een eerlijk proces. Enerzijds kunnen de tapgesprekken, waarom hij had gevraagd, niet meer aan het dossier worden toegevoegd, omdat het Openbaar Ministerie deze heeft vernietigd. Anderzijds ontbreken de verklaringen van medeverdachten uit het onderzoek en van [medeverdachte]. Veroordeelde heeft verklaringen afgelegd over zijn rol en die van [medeverdachte]. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de bedragen en hoeveelheden waarvan in de berekening uit is gegaan, in twijfel kunnen worden getrokken en dat het niet redelijk is het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen aan veroordeelde toe te rekenen, nu uit de verklaringen naar voren komt dat de getuigen bij meerdere mensen drugs hebben afgenomen en door [getuige] is verklaard dat niet veroordeelde maar [medeverdachte], bijgenaamd [naam], de baas was.
Overweging met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek om aanhouding, dat niet valt te verwachten dat [getuige] binnen redelijke termijn kan worden gehoord, gelet op de moeite die het de rechter-commissaris heeft gekost om diens verblijfsadres te traceren en het feit dat desondanks geen adres van hem bekend is geworden. In het belang van de voortgang van het proces zal de rechtbank daarom niet andermaal het onderzoek ter terechtzitting schorsen. Het verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank begrijpt het niet-ontvankelijkheidsverweer aldus, dat het ontbreken van de door de raadsman bedoelde tapverslagen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Door het ontbreken van de tapverslagen wordt het voeren van verweer tegen de hoogte van de vordering ernstig bemoeilijkt, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit verweer nu uit de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 28 oktober 2008 is gebleken dat hij, zoals is bewezen verklaard, inderdaad in harddrugs heeft gehandeld en hij daarvoor een geldbedrag van € 2.500,- heeft ontvangen. Wèl kan de raadsman worden toegegeven dat het betreurenswaardig is dat het Openbaar Ministerie tapgegevens heeft vernietigd, terwijl er nog een ontnemingsvordering aanhangig was of werd gemaakt en de raadsman hierom had verzocht in het kader van zijn verweer betreffende de hoogte van de ontnemingsvordering.
De rechtbank overweegt verder dat, wat er ook zij van de getuigenverklaringen, er, gelet op de verklaring van de veroordeelde omtrent de hoogte van zijn verdiensten in de handel in drugs, geen noodzaak is om verklaringen van andere verdachten waarop de raadsman doelt, aan het dossier toe te voegen.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 28 oktober 2008 verklaard dat hij heeft gedeald en dat hij daarvoor alles bij elkaar € 2.500,- heeft ontvangen. Dit bedrag heeft hij daadwerkelijk in zijn bezit gehad en vervolgens geleend aan [medeverdachte].
De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van de civielrechtelijke verhouding tussen veroordeelde en [medeverdachte], vaststaat dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 2.500,-. De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vast op € 2.500,-.
Gelet op de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 28 oktober 2008 zal de rechtbank niet nader ingaan op het verweer met betrekking tot de hoogte van de vordering.
Omvang van de betalingsverplichting
Er is geen draagkrachtverweer gevoerd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
- Stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro);
- Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro).
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Roessingh-Bakels en Steinebach-de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2008.