ECLI:NL:RBZUT:2008:BG5223

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/923670-06 Vord. na voorw. veroord.: 21/000727-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke procedure tegen een verdachte wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Destructiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 25 november 2008 uitspraak gedaan in een strafrechtelijke procedure tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Destructiewet. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in Voorst, werd beschuldigd van het niet tijdig melden van een kadaver van een rund, het houden van niet geregistreerde runderen, en het onthouden van noodzakelijke verzorging aan zijn dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2006 en 2007 in strijd heeft gehandeld met de geldende wetgeving omtrent dierenwelzijn en de registratie van dieren. De officier van justitie eiste onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf, een geldboete en de stillegging van de onderneming van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om de noodzakelijke zorg voor zijn dieren te bieden, wat leidde tot de beslissing om de onderneming voor een jaar stil te leggen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een werkstraf van 180 uur, een geldboete van € 8.000, en de stillegging van zijn onderneming voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft de proeftijd van eerder opgelegde straffen verlengd en de verbeurdverklaring van de in beslag genomen runderen bevolen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van dierenwelzijn en de verantwoordelijkheden van houders van dieren.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 06/923670-06
Vord. na voorw. veroord.: 21/000727-05
Uitspraak d.d. 25 november 2008
Tegenspraak / dip - onip - onip
Vord. tul: onip (2x)
Raadsvrouw mr. Van der Lem
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1961],
wonende te [adres en plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2008.
Procesverloop
Op 10 december 2007 is deze zaak door de economische politierechter verwezen naar de meervoudige kamer, mede gelet op de vordering tot tenuitvoerlegging, welke vordering onder meer ziet op de stillegging van de onderneming van verdachte.
Op 11 maart 2008 heeft de meervoudige kamer het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, met de restrictie dat de zaak uiterlijk eind september 2008 weer ter zitting zou moeten worden aangebracht. Deze aanhouding had tot doel dat er door het LTO of een andere deskundige organisatie zou worden gerapporteerd over de (levensvatbaarheid) van de onderneming van verdachte.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 27 juli 2006, in de gemeente Voorst, althans in
Nederland,
als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als
bedoeld in artikel 12 van de Destructiewet, te weten een kadaver van een rund,
niet zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de
dag waarop dat materiaal was ontstaan, aangifte heeft gedaan bij het op grond
van artikel 13 van verordening (EG) nr. 1774/2002 door de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkend categorie 1-verwerkingsbedrijf
onderscheidenlijk erkend categorie 2-verwerkingsbedrijf in wiens gebied het
materiaal zich bevond;
(art. 2 lid 1 Regeling dierlijke bijproducten jo. art. 12 lid 1 Destructiewet)
art 12 lid 1 Destructiewet
2.
verdachte op of omstreeks 27 juli 2006, in de gemeente Voorst, al dan niet
opzettelijk, één of meerdere dieren, te weten 10, althans een of meer runderen,
heeft gehouden, verhandeld, vervoerd, aangevoerd en/of afgevoerd,
(zulks) terwijl dat rund/die runderen niet overeenkomstig de Regeling
identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of
geregistreerd, immers was/waren bij dat rund/die runderen niet overeenkomstig
het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen
vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
art 15 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren
art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren
3.
verdachte op of omstreeks 9 augustus 2006, in de gemeente Voorst, al dan niet
opzettelijk, één of meerdere dieren, te weten 3, althans een of meer runderen,
rund, heeft gehouden, verhandeld, vervoerd, aangevoerd en/of afgevoerd,
(zulks) terwijl dat rund/die runderen niet overeenkomstig de Regeling
identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of
geregistreerd, immers was/waren bij dat rund/die runderen niet overeenkomstig
het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen
vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
art 15 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren
art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren
4.
verdachte op of omstreeks 28 maart 2007, in de gemeente Voorst, althans in
Nederland,
als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als
bedoeld in artikel 12 van de Destructiewet, te weten een kadaver van een rund,
niet zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de
dag waarop dat materiaal was ontstaan, aangifte heeft gedaan bij het op grond
van artikel 13 van verordening (EG) nr. 1774/2002 door de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkend categorie 1-verwerkingsbedrijf
onderscheidenlijk erkend categorie 2-verwerkingsbedrijf in wiens gebied het
materiaal zich bevond;
(art. 2 lid 1 Regeling dierlijke bijproducten jo. art. 12 lid 1 Destructiewet)
art 12 lid 1 Destructiewet
5.
verdachte op of omstreeks 2 april 2007, in de gemeente Voorst, al dan niet
opzettelijk, één of meerdere dieren, te weten 8, althans een of meer runderen,
heeft gehouden, verhandeld, vervoerd, aangevoerd en/of afgevoerd,
(zulks) terwijl dat rund/die runderen niet overeenkomstig de Regeling
identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of
geregistreerd, immers was/waren bij dat rund/die runderen niet overeenkomstig
het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen
vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
art 15 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren
art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren
6.
verdachte in of omstreeks de maand(en) maart 2007 en/of april 2007, in de
gemeente Voorst,
een aantal runderen, althans een of meer runderen, niet heeft verzorgd
overeenkomstig artikel 4 van het Besluit welzijn productiedieren,
hierin bestaande dat verdachte toen aldaar er niet voor heeft gezorgd dat een
aantal runderen, althans een of meer runderen, een toereikende hoeveelheid
gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder kregen/kreeg zodat die
runderen / dat rund in goede gezondheid bleven / bleef en aan de goede
voedingsbehoeften van die runderen / dat rund werd voldaan;
(art. 2 lid 2 jo. art. 4 lid 4 van het Besluit welzijn productiedieren)
art 2 lid 2 Besluit welzijn productiedieren
7.
verdachte op of omstreeks 29 maart 2007 en/of op of omstreeks 2 april 2007,
althans in of omstreeks de periode van 29 maart 2007 tot en met 2 april 2007,
althans in of omstreeks de maand(en) maart 2007 en/of april 2007, in de
gemeente Voorst, als houder van runderen en/of kalveren, althans dieren, aan
een of meer van die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers
beschikten die dieren, althans één of meer van die dieren niet over een droge
en/of zindelijke ligplaats en/of kregen die dieren, althans een of meer van
die dieren, onvoldoende voedsel;
art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De (bewijs)motivering (voetnoot 1)
A. De vaststaande feiten / aanleiding
Op 25 juli 2006 kwam er bij de Algemene Inspectiedienst (hierna AID) een melding (voetnoot 2) binnen over een kadaver van een rund dat zou liggen op het perceel van verdachte aan [perceel in plaats]. Vervolgens werd ter plaatse door de AID een kadaver van een rund aangetroffen en heeft verder onderzoek plaatsgevonden.
Op 9 augustus 2006 is een zogenaamd "verplaatsingsverbod"opgelegd, inhoudende dat er van en naar het bedrijf van verdachte geen runderen mochten worden aan- of afgevoerd.
Op 28 maart 2007 werd op het bedrijf van verdachte een hercontrole uitgevoerd ten aanzien van de verzorging van runderen en de Regeling identificatie en registratie van dieren. Dit hield ook verband met voornoemd "verplaatsingsverbod", .
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard op basis van de in het dossier voorhanden bewijsmiddelen.
C. Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is gesteld dat de rechtbank ten aanzien van de feiten onder 1, 2, 4 t/m 7 tot een bewezenverklaring zou kunnen komen.
Voor wat feit 3 betreft heeft de raadsvrouw de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, omdat aannemelijk is dat het bij dit feit om dezelfde runderen gaat als de runderen waarop het onder 2 tenlastegelegde feit ziet. Naar het oordeel van de raadsvrouw is dit in strijd met het ne bis in idem beginsel (iemand mag niet twee keer voor hetzelfde feit worden vervolgd).
D. Beoordeling ne bis in idem verweer
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij de feiten 2 en 3 mogelijkerwijs om dezelfde runderen zou kunnen gaan, maar dat de verboden gedraging op verschillende data heeft plaatsgevonden.
De rechtbank deelt die opvatting. Het gaat hier niet om hetzelfde gebeuren. Het verweer wordt dan ook verworpen.
E. Beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1 t/m 3:
Verdachte heeft over deze feiten een bekennende verklaring (voetnoot 3) afgelegd, terwijl daarnaast voor het bewijs voorhanden zijn het relaas en de bevindingen van de ambtenaar van de AID (voetnoot 4) en de stallijsten met als respectievelijke peildata 25 juli 2006 (voetnoot 5) en 9 augustus 2006 (voetnoot 6).
Ten aanzien van feit 4 t/m 7
Verdachte heeft over deze feiten eveneens een bekennende verklaring (voetnoot 7) afgelegd, terwijl daarnaast voor het bewijs voorhanden zijn de verklaring van de dierenarts (voetnoot 8) en het relaas en de bevindingen van de AID (voetnoot 9).
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
verdachte op 27 juli 2006 in de gemeente Voorst, als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 12 van de Destructiewet, te weten een kadaver van een rund, niet zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de dag waarop dat materiaal was ontstaan, aangifte heeft gedaan bij het op grond van artikel 13 van verordening (EG) nr. 1774/2002 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkend categorie 1-verwerkingsbedrijf onderscheidenlijk erkend categorie 2-verwerkingsbedrijf in wiens gebied het materiaal zich bevond;
2.
verdachte op 27 juli 2006 in de gemeente Voorst, opzettelijk meerdere dieren, te weten 10 runderen, heeft gehouden, terwijl die runderen niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd, immers waren bij die runderen niet overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
3.
verdachte op 9 augustus 2006 in de gemeente Voorst, opzettelijk meerdere dieren, te weten 3 runderen, heeft gehouden, terwijl die runderen niet overeenkomstig de Regeling
identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd, immers waren bij die runderen niet overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
4.
verdachte op 28 maart 2007 in de gemeente Voorst, als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 12 van de Destructiewet, te weten een kadaver van een rund, niet zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de dag waarop dat materiaal was ontstaan, aangifte heeft gedaan bij het op grond van artikel 13 van verordening (EG) nr. 1774/2002 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkend categorie 1-verwerkingsbedrijf onderscheidenlijk erkend categorie 2-verwerkingsbedrijf in wiens gebied het materiaal zich bevond;
5.
verdachte op 2 april 2007 in de gemeente Voorst, opzettelijk meerdere dieren, te weten 8 runderen, heeft gehouden, terwijl die runderen niet overeenkomstig de Regeling
identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd, immers was/waren bij dat rund/die runderen niet overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
6.
verdachte in de maanden maart 2007 en april 2007 in de gemeente Voorst een aantal runderen niet heeft verzorgd overeenkomstig artikel 4 van het Besluit welzijn productiedieren, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar er niet voor heeft gezorgd dat een
aantal runderen een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder kregen zodat die runderen in goede gezondheid bleven en aan de goede
voedingsbehoeften van die runderen werd voldaan;
7.
verdachte op 29 maart 2007 en op 2 april 2007 in de gemeente Voorst, als houder van runderen en kalveren, aan een of meer van die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers beschikten die dieren, althans één of meer van die dieren niet over een droge
en/of zindelijke ligplaats en kregen die dieren, althans een of meer van die dieren, onvoldoende voedsel.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op
de overtredingen:
1. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 12 van de Destructiewet;
4. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 12 van de Destructiewet;
6. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnwet voor dieren;
en de misdrijven:
2. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan;
3. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnwet voor dieren, opzettelijk begaan;
5. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnwet voor dieren, opzettelijk begaan;
7. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnwet voor dieren.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar
- een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis
- een geldboete van € 8.000,-- geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar
- een stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van één jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte geen vee mag houden behalve 20 (twintig) volwassen runderen en daarvan afstammend jongvee tot een maximum van 30 (dertig) stuks en
- verbeurd verklaring van de inbeslaggenomen runderen.
De officier van justitie heeft in zijn eis betrokken de bevindingen en conclusie zoals neergelegd in het LTO-rapport van 3 november 2008 en de omstandigheid dat er sinds de terechtzitting die in maart 2008 heeft plaatsgevonden bij controles door AID of politie geen aanleiding is gevonden om hernieuwd proces-verbaal tegen verdachte op te maken.
Verder heeft de officier van justitie met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 april 2006 voorwaardelijk opgelegde straffen een verlenging van de proeftijd gevorderd met één jaar.
2. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de door de officier van justitie gedane strafeis met betrekking tot de stillegging van het bedrijf in wezen dubbelop is. Het zou meer afgewogen zijn om af te zien van de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof voorwaardelijk opgelegde stillegging, temeer nu het om een al oud arrest gaat en de proeftijd inmiddels is verstreken. Dit zou dan moeten resulteren in een afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Meer passend zou volgens de raadsvrouw zijn om de gedeeltelijke stillegging van het bedrijf van verdachte te bevelen tot twintig volwassen runderen en het bijbehorende jongvee.
Door de raadsvrouw is benadrukt dat het rapport van het LTO duidelijk en concludent is en bovendien recht doet aan de uitdrukkelijke wens van verdachte om - op kleinere
schaal - boer te blijven.
Ten aanzien van de gevorderde verbeurdverklaring heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ten aanzien van de 21 in beslag genomen dieren niet kan worden vastgesteld dat aan die dieren de nodige zorg is onthouden, nu ten laste is gelegd "een aantal" respectievelijk "een of meer van die dieren" is ten laste gelegd.
Voor het overige heeft de raadsvrouw de strafeis als afgewogen gekwalificeerd.
3. De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een bedrijf dat sinds 2006 is ingericht voor het houden van zoogkoeien.
Bij voortduring, zoals ook blijkt uit de bewezenverklaarde feiten, is verdachte niet in staat tot een goede bedrijfsvoering waarbinnen de verzorging en het welzijn van de dieren is gewaarborgd. De situatie is des te zorgelijker, nu verdachte niet bij machte blijkt te zijn om de dieren de noodzakelijke verzorging te bieden.
De in het LTO-rapport (voetnoot 10) aangegeven mogelijkheid om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen door - kort gezegd - de schaal van het bedrijf te verkleinen, acht de rechtbank onvoldoende realistisch, gelet op de daarbij geldende randvoorwaarden en de persoon van verdachte. Het hebben van arbeid buiten het bedrijf om zodoende de financiële liquiditeit van het bedrijf te garanderen staat op gespannen voet met een goede bedrijfsvoering, nu het verleden heeft uitgewezen dat verdachte, ook bij een volledige tijdsinzet, niet in staat is om het bedrijf op goede wijze uit te oefenen. Ook bij een schaalverkleining als voorgesteld zal de dagelijkse verzorging, ondanks de goede bedoelingen van verdachte, een zorgelijk aspect vormen, nu verdachte daar alleen voor staat en dan drie dagen per week elders werkzaam zou moeten zijn.
Op 2 april 2007 zijn in verband met op die dag geconstateerde overtredingen van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (het onthouden van de nodige zorg), onder verdachte op aanwijzing van de Voedsel en Warenautoriteit-dierenarts 21 runderen in beslag genomen. Het ging hier om een deel van de op het bedrijf aanwezige runderen, namelijk om de runderen die in de slechtste conditie verkeerden. Bedoelde runderen zijn diezelfde dag afgevoerd en overgebracht naar een opvangadres. Uit de context van de dagvaarding volgt dat feit 7 ziet op deze 21, door de dierenarts ter plaatse geselecteerde, runderen.
De rechtbank is van oordeel dat deze aan verdachte toebehorende runderen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het in de zin van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 7 bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Uit het strafblad (voetnoot 11) van verdachte blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest, ook terzake van soortgelijke delicten.
In verband met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank in rekening de straf die verdachte is opgelegd bij:
vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 25 augustus 2008 (parketnummer 06/550286-08);
vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 september 2008 (parketnummer 06/800715-08);
vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 maart 2008 (parketnummer 06/802525-07);
vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle van 27 augustus 2007 (parketnummer 07/480095-07);
vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle van 8 januari 2007 (parketnummer 07/480871-06)
arrest van het gerechtshof te Arnhem van 29 juni 2007 (parketnummer 21/002503-06)
In het voorgaande ziet de rechtbank met het oog op de hardnekkige recidive aanleiding om af te wijken van de door de officier voorgestelde eis. De rechtbank is van oordeel dat verdachte eerst moet proberen om de problemen op persoonlijk en financieel vlak het hoofd te bieden, alvorens hij zijn bedrijfsmatige plannen kan realiseren.
De rechtbank acht dan ook - naast een voorwaardelijke gevangenisstraf - een stillegging van het bedrijf van verdachte aangewezen, voorzover ziende op het houden van productiedieren.
De officier van justitie heeft in zijn eis niet verdisconteerd dat drie van de tenlastegelegde feiten overtredingen betreffen. De rechtbank zal wat die bewezenverklaarde feiten betreft steeds volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete, ook rekening houdende met de financiële draagkracht van verdachte.
Verdachte dient zich daarbij te realiseren dat mocht hij na ommekomst van de stilleggingperiode toch weer dergelijke activiteiten gaan ontplooien, de voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboetes hem nog wel boven het hoofd hangen.
Vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank zal naar aanleiding van de ter zitting gedane vordering van de officier van justitie de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 april 2006 bepaalde proeftijd verlengen met één jaar. Evident is dat verdachte van deze verlenging van de proeftijd gezien het tijdsverloop slechts korte tijd enige druk zal ervaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 1, 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 57, 61, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 1a, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten (oud), artikel 12 van de Destructiewet (oud), artikel 2 Regeling dierlijke bijproducten (oud), artikel 105 van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de artikelen 15 en 39 van de regeling identificatie en registratie van dieren, artikel 37, 38 en 121 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 2 en 4 van het Besluit welzijn productiedieren.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 t/m 7 tenlastegelegde heeft begaan.
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
* veroordeelt verdachte ten aanzien van de onder 2, 3, 5 en 7 bewezenverklaarde misdrijven tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts de stillegging van de onderneming van verdachte waarin de economische delicten zijn gepleegd voor de duur van 1 (één) jaar, voorzover ziende op het houden van productiedieren.
* veroordeelt verdachte ten aanzien van de onder 1, 4 en 6 bewezenverklaarde overtredingen telkens tot een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
* verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 april 2006 met een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van Harreveld en Tas, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2008.
Mr. Tas voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte (Stam)proces-verbaal nrs. 36075 en 42755 van de Algemene Inspectiedienst (AID) Noord en Oost Nederland (voorzover niet anders is vermeld)
2 (stam)proces-verbaal nr. 36075, doorgenummerde dossierpag. 3
3 verklaring verdachte, doorgenummerde dossierpag. 4 en 8 (stam)proces-verbaal nr. 36075
4 (stam)proces-verbaal nr. 36075, doorgenummerde dossierpag. 3 t/m 8
5 bijlage 2 bij (stam)proces-verbaal nr. 36075
6 bijlage 3 bij (stam)proces-verbaal nr. 36075
7 verklaring verdachte, doorgenummerde dossierpag. 8 (stam)proces-verbaal nr. 42755
8 verklaring [dierenarts], doorgenummerde dossierpag. 7 (stam)proces-verbaal nr. 42755
9 (stam)proces-verbaal nr. 42755, doorgenummerde dossierpag. 3 t/m 9
10 Rapport LTO van 3 november 2008, opgemaakt door. Ir. Q.G.W. van den Oord
11 Uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 november 2008