De rechtbank gelast toevoeging van:
a. de processen-verbaal “waarin zo mogelijk een meer nauwkeurige omschrijving wordt gegeven van de op het rechter bovenbeen van het slachtoffer aangetroffen witte geleiachtige substantie, in het bijzonder van de hoeveelheid en de mate van vloeibaar of ingedroogd zijn van de aangetroffen substantie” opgemaakt naar aanleiding van het tussenarrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 13 juli 1995, waarin hiernaar nader onderzoek is gelast. Alsmede van het - eventueel - nader opgemaakte rapport van het Gerechtelijk Laboratorium volgens de in voormeld arrest geformuleerde opdracht dat “eventueel na kennisneming van het nader proces-verbaal alsnog onderzoek wordt verricht naar de samenstelling van deze substantie, in het bijzonder naar de (relatieve) hoeveelheid spermatozoön hierin (. . . )";
b. Het rapport waarin het NFI bij de gerechtelijke sectie in 1994 stelt dat er sprake was van zeer recente geslachtsgemeenschap (p. 513) en van een druppel ter grootte van een gulden (p. 664) c.q. het proces-verbaal van de telefonische navraag naar de beschrijving van het spoor bevattende sperma op het bovenbeen van [slachtoffer] (HR 26 juni 2001, herziening, LJN AA9800, p. 11-12),
Het proces-verbaal, dan wel de aantekening naar aanleiding van de telefonische navraag naar de beschrijving van het spoor bevattende sperma op het bovenbeen, waarover Procureur-Generaal Wortel in zijn conclusie (bij laatstgenoemd arrest) schrijft;
c. De brief van prof. dr. P. de Knijff van 13 april 2000 (p. 700);
d. Het laboratoriumrapport ten aanzien van de bloedgroepbepaling van het aangetroffen
sperma (p. 535 van het dossier);
e. De rapportage betreffende [naam ] waarover in de handgeschreven notitie d.d. 18 mei 1994 gesproken wordt (p. 732 en 737);
f. Verklaringen van en stukken betreffende gynaecoloog prof. dr. T.K.A.B. Eskes:
fa) Brief van R-C d.d. 7 juli 1994 (LJN AA9800, p. 3);
fb) Brief aan R-C d.d. 14 juli 1994 (LJN AA9800, p. 3);
fc) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 27 juni 1995
(LJN AA9800, p. 3);
fd) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 7 september 1995
(LJN AA9800, p. 3);
fe) Rapport d.d. 14 september 2000 (LJN AA9800, p. 3);
ff) Brief aan advocaat G.G.J. Knoops d.d. 17 februari 2001 (LJN AA9800, p. 3);
fg) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 11 februari 2002 (requisitoir
A-G Van der Neut d.d. 9 april 2002, p. 9, 12 en 27);
g. Verklaringen van en stukken betreffende technisch rechercheur [naam]:
ga) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 27 juni 1995 (LJN AA9800,
p. 1l), omtrent "het aantreffen van de gelei-achtige substantie op een been van het slachtoffer";
gb) Proces-verbaal d.d. 19 juli 1995 (LJN AA9800, p. 11) omtrent het
aantreffen van "de substantie".
h. Verklaringen van en stukken betreffende NFI-medewerker ir. H.J.T. Janssen:
ha) Rapport Gerechtelijk Laboratorium d.d. 9 augustus 1995 (kenmerk
94.01.11.025/B), waarin is te vinden dat aan wortelmateriaal van de schaamhaar (monster 226) DNA-onderzoek is gedaan dat geen eenduidige conclusie opleverde, en dat onderzoek aan het sperma-monster uitwees dat daarin een zodanig aantal spermatozoön is aangetroffen dat
DNA-onderzoek kansrijk zou zijn;
hb) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 7 september 1995
(LJN AA9800, p. 12) waarin hij onder meer spreekt over het wattenstaafje en de mogelijkheid van verder onderzoek aan het monster van de spermavlek;
hc) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. (?) 2002 (requisitoir, p. 11) waar hij onder meer heeft gezegd: "in de meeste gevallen kijken we of we spermacellen vinden en doen we geen onderzoek naar vaginale epitheelcellen. Het residu is al met al niet in zijn geheel en in elk geval niet grondig onderzocht en kan nu ook niet meer nader worden onderzocht.”;
i. Verklaringen van en stukken betreffende forensisch deskundige dr. H.C. Lee:
ia) Brief d.d. 21 augustus 1995 (LJN AA9800, p. 15) ten aanzien van sleeptheorie;
ib) Overige correspondentie tussen mr. Van Bavel en dr. Lee welke ter zitting in hoger beroep op 7 september 1995 is overgelegd (zie LJN AA9800, p. 15);
j. Verklaring van NFI-medewerker prof. dr. A.D. Kloosterman:
ja) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 8 april 2002 (requisitoir, p. 5) "bij heel veel verkrachtingen wordt helemaal geen sperma aangetroffen en soms ook wel sperma van totaal onschuldigen";
k. Verklaringen van en stukken betreffende forensisch deskundige dr. B. Brinkmann:
ka) Rapport d.d. 8 februari 2002 (requisitoir, p. 8) over de droogtijd van sperma;
kb) Rapport d.d. 18 januari 2002 (requisitoir, p. 6) over de sleeptheorie;
l. Verklaringen van seksuologe D. Faugno:
la) Rapport d.d. 24 januari 2002 (requisitoir, p. 6) waarin Faugno - volgens A-G
Van der Neut - versleping door en later sexueel contact van vloeistoffen, waaronder sperma, uit de vagina zonder meer mogelijk acht;
m. Verklaringen van en stukken betreffende Barten:
ma) Rapport d.d. 19 maart 2002 (requisitoir, p. 10 en 7?) over de - volgens deze
deskundige - "minstens zo waarschijnlijke" optie "uitpersing van sperma" en
met de slotsom van een zuiver spermaspoor geen sprake is;
mb) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 8 april 2002 (requisitoir, p. 11?)
omtrent de stelling van Eskes "dat het hier om een recente
depositie van sperma c.q. ejaculaat zou moeten gaan, al met al niet houdbaar";
n. Verklaringen van en stukken betreffende gynaecoloog E.G.C. van Seumeren:
na) Rapport d.d. 19 maart 2002 (requisitoir, p. 10 en 7?) "van een zuiver
spermaspoor geen sprake";
nb) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 8 april 2002 (requisitoir, p. 11)
omtrent de stelling van Eskes "dat het hier om een recente depositie van sperma c.q. ejaculaat zou moeten gaan, al met al niet houdbaar";