ECLI:NL:RBZUT:2008:BG6095

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580197-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Krijger
  • A. van der Mei
  • H. Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake verzoeken van de officier van justitie en de verdediging in de Puttense zaak

Op 4 december 2008 heeft de Rechtbank Zutphen in de Puttense zaak een tussenbeslissing genomen naar aanleiding van verzoeken van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank heeft het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op 21 november 2008. De officier van justitie heeft aangegeven te wachten op nadere rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO). De rechtbank overweegt dat de verdachte recht heeft op gefinancierde rechtshulp, maar dat dit recht niet absoluut is en onderhevig is aan beperkingen volgens de Wet op de rechtsbijstand. De verdediging heeft verzocht om toevoeging van verschillende stukken aan het dossier, waaronder verklaringen van verdachten in eerdere onderzoeken en deskundigenverklaringen. De rechtbank heeft het verzoek om volledige onderzoeksdossiers PUMO I en PUMO II afgewijzen, maar heeft wel gelast dat relevante stukken die de verdediging heeft aangedragen, aan het dossier worden toegevoegd. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een deskundigenonderzoek naar de geestvermogens van de verdachte vastgesteld, en de officier van justitie heeft verzocht om getuige-deskundigen te horen over het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de zaak is aangehouden tot een latere zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Parketnummer: 06/580197-08
AANHOUDING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 4 december 2008.
Tegenwoordig:
mr. Krijger, voorzitter,
mrs. Van der Mei en Hemrica, rechters,
mr. Duits, officier van justitie,
en mr. Meerdink, griffier.
Uitgeroepen wordt de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen,
is niet verschenen.
De voorzitter deelt mee dat verdachte schriftelijk afstand heeft gedaan van het recht ter terechtzitting te verschijnen (bedoelde afstandsverklaring is aan dit proces-verbaal gehecht).
Ter terechtzitting is aanwezig de raadsman van verdachte, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, die meedeelt uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd om hem ter terechtzitting te verdedigen.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank het onderzoek van de zaak hervat in de stand, waarin het zich op het tijdstip van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van
21 november 2008 bevond.
De voorzitter deelt namens de rechtbank de volgende beslissingen mee.
Onderzoekshandelingen officier van justitie
1. De officier van justitie heeft meegedeeld dat zij in afwachting is van:
- nadere rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag (hierna: NFI)
en van het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek te Leiden (hierna: FLDO)
naar aanleiding van haar brief van 22 oktober 2008 aan het NFI, waarin zij vier aanvullende vragen heeft gesteld naar aanleiding van de rapportage van het FLDO van 1 september 2008 en,
- nadere rapportage van ing. R. Eikelenboom van Independent Forensic Services te Hulshorst (hierna: IFS) in aanvulling op diens rapport van 26 september 2008. In dat rapport zal worden ingegaan op een aantal hypothesen ten aanzien van de aangetroffen biologische sporen. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar p. 797 van het dossier en meegedeeld dat in plaats van “H. Crombag” de naam “Eikelenboom” dient te worden gelezen.
2. De rechtbank gaat ervan uit dat deze stukken aan het dossier zullen worden toegevoegd zodra deze beschikbaar zijn.
Vergoeding werkzaamheden raadsman
3. De raadsman heeft - samengevat - aangevoerd dat het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna: EVRM) verankerde beginsel van “equality of arms” gevolgen dient te hebben voor de wijze waarop hij in staat wordt gesteld de verdediging te voeren. Zo heeft de raadsman gesteld dat hij bepaalde werkzaamheden (zoals het inzien van het “oude dossier”) niet verricht, nu de raad voor rechtsbijstand hem daarvoor - naar hij stelt - op voorhand geen vergoeding toekent. De raadsman heeft de rechtbank verzocht zich hierover uit te laten.
4. De rechtbank overweegt, gehoord de officier van justitie, als volgt.
Verdachte maakt aanspraak op gefinancierde rechtshulp.
Uit rechtspraak van het Europees Hof van de rechten van de mens (onder meer: 14 januari 2003, LJN: AP0897) volgt dat een verdachte aan artikel 6 lid 3 sub c van het EVRM het recht mag ontlenen om bijgestaan te worden door een advocaat van eigen keuze, maar dat dit recht niet absoluut is en in geval van gratis rechtsbijstand noodzakelijkerwijs onderhevig is aan zekere beperkingen.
Dergelijke beperkingen zijn, naar het oordeel van de rechtbank, onder meer gesteld bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand. Het gaat dan onder meer om bepalingen die betrekking hebben op de omvang van de door de raad voor rechtsbijstand aan de advocaat toe te kennen vergoeding. Zo wordt voor verleende rechtsbijstand op basis van een toevoeging een forfaitaire vergoeding toegekend. In bewerkelijke zaken kàn (het bureau rechtsbijstandvoorziening van) de raad voor rechtsbijstand de vergoeding boven een bepaalde grens niet forfaitair maar op urenbasis vaststellen. Een verzoek tot vergoeding van extra uren kan geheel of gedeeltelijk worden afgewezen. Indien de raadsman zich niet kan verenigen met enig besluit van de raad voor rechtsbijstand, kan hij op grond van de Algemene wet bestuursrecht daartegen rechtsmiddelen aanwenden.
Het is derhalve niet aan deze rechtbank, belast met de behandeling van de strafzaak tegen verdachte, om een oordeel te geven over de toevoegingsvergoeding.
Toevoeging van een tweede raadsman en een deskundige aan de verdediging
5. Het verzoek van de raadsman om toevoeging van een tweede raadsman zal de rechtbank, gehoord de officier van justitie, afwijzen omdat daarvoor geen wettelijke basis is. Datzelfde geldt voor het verzoek om toevoeging van een deskundige aan de verdediging. Bij dat laatste is van belang dat het Wetboek van Strafvordering voorziet in mogelijkheden om nadere vragen te stellen over de inhoud en strekking van onderzoeksrapporten of deskundigenverklaringen. Getuige-deskundigen kunnen ter terechtzitting worden gehoord. Nadere onderzoeksopdrachten kunnen worden verstrekt. In het licht van het vorenstaande kan niet gesteld worden dat aldus van een behoorlijke rechtspleging, als belichaamd in artikel 6 van het EVRM, geen sprake is.
Ook hier geldt, dat voor zover de raad voor rechtsbijstand geen vergoeding voor de werkzaamheden van de kantoorgenoot van de raadsman of voor werkzaamheden van een door de verdediging in te schakelen deskundige in de door de raadsman gewenste zin wenst toe te kennen, de raadsman tegen enig besluit bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kan aanwenden.
Samenstelling van het dossier
6. De verdediging heeft verzocht om toevoeging van stukken aan het dossier. Meest verstrekkend is verzocht om toevoeging aan het dossier van alle - oude - stukken uit de onderzoeken PUMO I en PUMO II. De officier van justitie heeft zich tegen een dergelijke voeging verzet.
7. Meer in het bijzonder heeft de verdediging verzocht om toevoeging van stukken aan het dossier volgens een ter terechtzitting van 21 november 2008 overgelegde lijst. Deze lijst omvat een groot aantal specifiek aangeduide stukken. In grote lijnen is dit verzoek onder te verdelen in:
a) toevoeging van stukken die, zo begrijpt de rechtbank, zien op mogelijke andere
scenario’s.
In dat verband is verzocht om toevoeging van verklaringen van de verdachten in de onderzoeken PUMO I en PUMO II, alsmede om toevoeging van stukken met daarin de visie van prof. dr. P.J. van Koppen en om toevoeging van een aantal verklaringen van verbalisanten, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 februari 2002, die betrekking hebben op de wijze van verhoren.
Daarnaast is verzocht om stukken met betrekking tot een scenario waarin sprake is van mogelijke betrokkenheid van [naam ];
b) toevoeging van de bijlagen bij de in 1994 afgelegde getuigenverklaringen die in het onderhavige dossier reeds zijn gevoegd;
c) toevoeging van stukken die zien op deskundigenverklaringen;
d) een aantal resterende stukken.
8. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak dienen in het dossier te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Dit is het zogenaamde relevantiecriterium. Daar waar in de opsporingsfase de hoofdverantwoordelijkheid voor de samenstelling van het dossier bij de officier van justitie ligt, bevordert na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de zittingsrechter het strafrechtelijk onderzoek zodanig, dat na afronding daarvan beslissingen kunnen worden genomen over de vragen in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Op verzoek van de verdediging kan de rechtbank bevel geven stukken aan het dossier toe te voegen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat dit verzoek voldoende is onderbouwd en dat wordt voldaan aan voormeld relevantiecriterium.
Toevoeging volledige onderzoeksdossiers PUMO I en PUMO II (ad 6)
9. De rechtbank stelt vast dat niet aan de orde is het recht op kennisneming van de inhoud van de onderzoeksdossiers PUMO I en PUMO II. De verdediging heeft reeds geruime tijd de mogelijkheid om buiten het huidig procesdossier om van de inhoud van die dossiers kennis te nemen en verzoeken om toevoeging van specifieke stukken aan het huidig procesdossier te doen.
10. Het verzoek om de onderzoeksdossiers PUMO I en PUMO II in het geheel toe te voegen aan het dossier in de onderhavige zaak, wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verzoek in te algemene bewoordingen gesteld en onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat eerdere onderzoeken naar de dood van [slachtoffer] zijn verricht en dat op basis daarvan vervolging van anderen dan verdachte heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank in dit geval ontoereikend.
Voorts wordt vastgesteld dat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad en nog heeft deze dossiers in te zien en in de gelegenheid is (geweest) naar aanleiding daarvan verzoeken te doen. Daarnaast heeft de officier van justitie meegedeeld, en hiervan is in het dossier ook een proces-verbaal aanwezig, dat de naam van verdachte in de oude dossiers niet voorkomt. Verder zijn in het thans voorliggende dossier samenvattingen van de onderzoeken PUMO I en PUMO II en van de resultaten daarvan opgenomen, alsmede een inventarislijst, terwijl delen van het oude dossier zich al wel bij de stukken bevinden. Gelet hierop is de rechtbank ook ambtshalve van oordeel dat het thans niet noodzakelijk is dat de volledige onderzoeksdossiers PUMO I en PUMO II worden toegevoegd.
Toevoeging van stukken verband houdend met verschillende scenario’s (ad 7a)
11. De vraag kan worden gesteld of andere scenario's denkbaar zijn die verdachte zouden kunnen ontlasten. In dat geval zou toevoeging van de hierop betrekking hebbende stukken uit de oude onderzoeksdossiers aan het dossier in de rede liggen. In dit verband stelt de rechtbank vast dat uit het dossier blijkt dat de politie onderzoek heeft gedaan naar verschillende scenario’s met betrekking tot de toedracht van de dood van [slachtoffer] en dat voorts blijkt dat deze onderzoeken niet hebben geleid tot aanhouding van andere verdachten.
Op het voorgaande dient één nuancering te worden aangebracht met betrekking tot het scenario dat de destijds aangehouden [ex-verdachten] verantwoordelijk zouden zijn voor het feit. Dit scenario zou verdachte immers wel kunnen ontlasten. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft [ex-verdachten] bij arrest van 24 april 2002 vrijgesproken. Gelet op de inhoud van het arrest is er, zonder nieuwe feiten en omstandigheden dan wel zonder nadere specifieke motivering, geen aanleiding om meer stukken, dan welke al in het dossier aanwezig zijn met betrekking tot dit scenario, aan het dossier in deze zaak toe te voegen. De rechtbank wijst derhalve het verzoek van de raadsman dienaangaande thans af.
12. Onder verwijzing naar het requisitoir van Advocaat-Generaal J.L. van der Neut (hierna: de A-G), gehouden in 2002 ten behoeve van de behandeling bij het gerechtshof te Leeuwarden, heeft de verdediging voorts nog om toevoeging van een aantal stukken verzocht. Hieronder bevinden zich ook stukken met betrekking tot de beoordeling van de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen. Als toelichting vermeldt de verdediging dat de verklaringen volgens de A-G steun bieden aan een - in de woorden van de raadsman - “scenario dat zich niet verdraagt met de onderhavige beschuldiging”. Mogelijk heeft de verdediging bedoeld verklaringen te willen - laten - toevoegen die ondersteuning geven aan het destijds door het Openbaar Ministerie voorgestane scenario, inhoudende dat [ex-verdachten] het feit zouden hebben gepleegd. Gelet op de inhoud van het arrest is er, zonder nieuwe feiten en omstandigheden dan wel zonder nadere specifieke motivering, geen aanleiding om meer stukken, dan welke al in het dossier aanwezig zijn met betrekking tot dit scenario, aan het dossier in deze zaak toe te voegen.
Dit betekent dat het verzoek van de verdediging om toevoeging van:
- verklaringen van voormalige verdachten in de onderzoeken PUMO I en PUMO II,
- stukken met daarin de visie van prof. dr. P.J. van Koppen,
- de door de verdediging aangeduide “verklaringen na 1994”, die steun zouden geven
aan een scenario - in de woorden van de raadsman - dat "zich niet verdraagt met de
onderhavige beschuldiging",
- een proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, waarin een verklaring is opgenomen van J.F.M. Honig,
- de door de verdediging genoemde “verklaringen onbekend wanneer”,
- het rapport van misdaadanalist P.R. Smit,
wordt afgewezen.
13. De verdediging heeft, duidend op een scenario waarin, zo begrijpt de rechtbank, sprake zou zijn van mogelijke betrokkenheid van [naam ] verzocht om toevoeging aan het dossier van de processen-verbaal RBT PUMO van 14 januari 2005 en 28 februari 2005 ter verkrijging van een tapmachtiging en een proces-verbaal van 24 februari 2005 ten behoeve van een bevel observatie. Ook is verzocht om (processen-verbaal terzake) drie bronnen die min of meer onderbouwd suggereren dat [naam ] seksuele belangstelling had voor [het slachtoffer], waarover op p. 573 van het dossier wordt gesproken.
De rechtbank stelt vast dat de sinds 1994 verrichte onderzoeken niet hebben geleid tot de aanhouding en vervolging van [naam ]. De rechtbank overweegt evenwel dat de verdediging het recht heeft om datgene aan te dragen wat naar het oordeel van de verdediging ontlastend voor verdachte kan zijn.
De rechtbank gelast de officier van justitie de door de verdediging verzochte verklaringen en processen-verbaal aan het dossier toe te voegen.
Toevoeging van bijlagen bij de in 1994 afgelegde getuigenverklaringen (ad 7b)
14. Nu een groot aantal van de in 1994 afgelegde getuigenverklaringen reeds aan het dossier is toegevoegd, dienen de daarbij behorende bijlagen als aangegeven in de lijst door de verdediging, eveneens te worden toegevoegd. De rechtbank wijst dienaangaande het verzoek van de verdediging toe en gelast toevoeging van de bedoelde bijlagen als aangegeven in de lijst van de verdediging.
Deskundigenverklaringen (ad 7c)
15. In deze zaak wordt verdachte er - samengevat - van verdacht in 1994 [slachtoffer] te hebben verkracht en vermoord. Biologische sporen (sperma, bloed en haren en nagels) en de onderzoeken daarnaar vormen een belangrijk onderdeel van het dossier.
De verdediging stelt dat in het thans voorliggende dossier op verschillende plaatsen wordt verwezen naar onderzoeksrapporten en andere stukken aangaande die sporen, zonder dat die stukken aan het dossier zijn toegevoegd. Deze stukken kunnen naar het oordeel van de rechtbank van belang zijn voor de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gelast toevoeging van:
a. de processen-verbaal “waarin zo mogelijk een meer nauwkeurige omschrijving wordt gegeven van de op het rechter bovenbeen van het slachtoffer aangetroffen witte geleiachtige substantie, in het bijzonder van de hoeveelheid en de mate van vloeibaar of ingedroogd zijn van de aangetroffen substantie” opgemaakt naar aanleiding van het tussenarrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 13 juli 1995, waarin hiernaar nader onderzoek is gelast. Alsmede van het - eventueel - nader opgemaakte rapport van het Gerechtelijk Laboratorium volgens de in voormeld arrest geformuleerde opdracht dat “eventueel na kennisneming van het nader proces-verbaal alsnog onderzoek wordt verricht naar de samenstelling van deze substantie, in het bijzonder naar de (relatieve) hoeveelheid spermatozoön hierin (. . . )";
b. Het rapport waarin het NFI bij de gerechtelijke sectie in 1994 stelt dat er sprake was van zeer recente geslachtsgemeenschap (p. 513) en van een druppel ter grootte van een gulden (p. 664) c.q. het proces-verbaal van de telefonische navraag naar de beschrijving van het spoor bevattende sperma op het bovenbeen van [slachtoffer] (HR 26 juni 2001, herziening, LJN AA9800, p. 11-12),
Het proces-verbaal, dan wel de aantekening naar aanleiding van de telefonische navraag naar de beschrijving van het spoor bevattende sperma op het bovenbeen, waarover Procureur-Generaal Wortel in zijn conclusie (bij laatstgenoemd arrest) schrijft;
c. De brief van prof. dr. P. de Knijff van 13 april 2000 (p. 700);
d. Het laboratoriumrapport ten aanzien van de bloedgroepbepaling van het aangetroffen
sperma (p. 535 van het dossier);
e. De rapportage betreffende [naam ] waarover in de handgeschreven notitie d.d. 18 mei 1994 gesproken wordt (p. 732 en 737);
f. Verklaringen van en stukken betreffende gynaecoloog prof. dr. T.K.A.B. Eskes:
fa) Brief van R-C d.d. 7 juli 1994 (LJN AA9800, p. 3);
fb) Brief aan R-C d.d. 14 juli 1994 (LJN AA9800, p. 3);
fc) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 27 juni 1995
(LJN AA9800, p. 3);
fd) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 7 september 1995
(LJN AA9800, p. 3);
fe) Rapport d.d. 14 september 2000 (LJN AA9800, p. 3);
ff) Brief aan advocaat G.G.J. Knoops d.d. 17 februari 2001 (LJN AA9800, p. 3);
fg) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 11 februari 2002 (requisitoir
A-G Van der Neut d.d. 9 april 2002, p. 9, 12 en 27);
g. Verklaringen van en stukken betreffende technisch rechercheur [naam]:
ga) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 27 juni 1995 (LJN AA9800,
p. 1l), omtrent "het aantreffen van de gelei-achtige substantie op een been van het slachtoffer";
gb) Proces-verbaal d.d. 19 juli 1995 (LJN AA9800, p. 11) omtrent het
aantreffen van "de substantie".
h. Verklaringen van en stukken betreffende NFI-medewerker ir. H.J.T. Janssen:
ha) Rapport Gerechtelijk Laboratorium d.d. 9 augustus 1995 (kenmerk
94.01.11.025/B), waarin is te vinden dat aan wortelmateriaal van de schaamhaar (monster 226) DNA-onderzoek is gedaan dat geen eenduidige conclusie opleverde, en dat onderzoek aan het sperma-monster uitwees dat daarin een zodanig aantal spermatozoön is aangetroffen dat
DNA-onderzoek kansrijk zou zijn;
hb) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 7 september 1995
(LJN AA9800, p. 12) waarin hij onder meer spreekt over het wattenstaafje en de mogelijkheid van verder onderzoek aan het monster van de spermavlek;
hc) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. (?) 2002 (requisitoir, p. 11) waar hij onder meer heeft gezegd: "in de meeste gevallen kijken we of we spermacellen vinden en doen we geen onderzoek naar vaginale epitheelcellen. Het residu is al met al niet in zijn geheel en in elk geval niet grondig onderzocht en kan nu ook niet meer nader worden onderzocht.”;
i. Verklaringen van en stukken betreffende forensisch deskundige dr. H.C. Lee:
ia) Brief d.d. 21 augustus 1995 (LJN AA9800, p. 15) ten aanzien van sleeptheorie;
ib) Overige correspondentie tussen mr. Van Bavel en dr. Lee welke ter zitting in hoger beroep op 7 september 1995 is overgelegd (zie LJN AA9800, p. 15);
j. Verklaring van NFI-medewerker prof. dr. A.D. Kloosterman:
ja) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 8 april 2002 (requisitoir, p. 5) "bij heel veel verkrachtingen wordt helemaal geen sperma aangetroffen en soms ook wel sperma van totaal onschuldigen";
k. Verklaringen van en stukken betreffende forensisch deskundige dr. B. Brinkmann:
ka) Rapport d.d. 8 februari 2002 (requisitoir, p. 8) over de droogtijd van sperma;
kb) Rapport d.d. 18 januari 2002 (requisitoir, p. 6) over de sleeptheorie;
l. Verklaringen van seksuologe D. Faugno:
la) Rapport d.d. 24 januari 2002 (requisitoir, p. 6) waarin Faugno - volgens A-G
Van der Neut - versleping door en later sexueel contact van vloeistoffen, waaronder sperma, uit de vagina zonder meer mogelijk acht;
m. Verklaringen van en stukken betreffende Barten:
ma) Rapport d.d. 19 maart 2002 (requisitoir, p. 10 en 7?) over de - volgens deze
deskundige - "minstens zo waarschijnlijke" optie "uitpersing van sperma" en
met de slotsom van een zuiver spermaspoor geen sprake is;
mb) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 8 april 2002 (requisitoir, p. 11?)
omtrent de stelling van Eskes "dat het hier om een recente
depositie van sperma c.q. ejaculaat zou moeten gaan, al met al niet houdbaar";
n. Verklaringen van en stukken betreffende gynaecoloog E.G.C. van Seumeren:
na) Rapport d.d. 19 maart 2002 (requisitoir, p. 10 en 7?) "van een zuiver
spermaspoor geen sprake";
nb) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 8 april 2002 (requisitoir, p. 11)
omtrent de stelling van Eskes "dat het hier om een recente depositie van sperma c.q. ejaculaat zou moeten gaan, al met al niet houdbaar";
o. Verklaringen van technisch rechercheur [naam]:
oa) Proces-verbaal verklaring terechtzitting d.d. 15 februari 2002 (requisitoir,
p. 8 en 9), spreekt van een "ovaal" als vorm van het spoor op het bovenbeen en spreekt over de wijze van verplaatsen/afvoeren van het lichaam en hetgeen daarbij is bevonden.
p. Verklaring [?l [naam])":
pa) Verklaring in mutatie technisch journaal d.d. 12 januari 1994 (requisitoir,
p. 10) "de uitwendig aangetroffen sperma was nog kleverig en nauwelijks ingedroogd";
q. Verklaring klinisch chemicus dr. P.M.W. Janssens:
qa) Rapport d.d. 26 februari 2002 (requisitoir, p. 10) omtrent de bevindingen van een aantal experimenten met menselijk sperma en menselijk cervixslijm.
r. Journaal TR 1994 + aantekeningen (?) (“drie keer mislukt profiel te verkrijgen uit spermaspoor bovenbeen”), zie de brief van de officier van justitie aan het NFI
(dr. Blom) d.d. 22 oktober 2008, p. 2 onder 2.
16. De rechtbank merkt op dat:
- het rapport van prof. dr. de Knijff d.d. 15 september 2000,
- de rapportages die betrekking hebben op de gevonden match met het DNA-profiel
van [naam ],
- het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren [naam 1] en
[naam 2] d.d. 26 mei 1994, kenmerk 940526.1445, waarin zij rapporteren over een 'informatief gesprek' dat zij hebben gevoerd met gynaecoloog Eskes (welk stuk hetzelfde is als het door de verdediging genoemde “proces-verbaal consult” d.d. 26 mei 1994),
al in het dossier aanwezig zijn.
17. Voor zover de onder 15 bedoelde stukken al in het huidige dossier aanwezig blijken te zijn, kan worden volstaan met een verwijzing naar de betreffende vindplaats.
Resterende verzoeken om toevoeging van stukken (ad 7d)
18. De verdediging heeft verzocht om toevoeging van de dagboeken van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt dat in het dossier processen-verbaal aanwezig zijn, waarin staat beschreven dat de betrokken verbalisanten de dagboeken hebben gelezen. Vermeld wordt dat uit deze dagboeken niet blijkt van seksuele contacten tussen [naam ] en [slachtoffer]. Voorts wordt gerelateerd dat verdachte in de dagboeken niet voorkomt. Gelet hierop is het verzoek van de verdediging onvoldoende onderbouwd en wordt het verzoek om toevoeging van de dagboeken reeds om die reden afgewezen.
19. Voorts heeft de verdediging verzocht om toevoeging van een verklaring van een bioloog R. Baker, in het VPRO-programma Noorderlicht d.d. 14 februari 2002, waaraan door de
A-G in het requisitoir ten overstaan van het gerechtshof te Leeuwarden wordt gerefereerd. De verdediging stelt niet dat er zich een gegevensdrager in de onderzoeksdossiers PUMO I en/of PUMO I1 bevindt, met daarop de bedoelde verklaring, dan wel het betreffende televisieprogramma. Reeds daarom wordt het verzoek afgewezen.
Locatie inzage "oude dossiers"
20. De raadsman heeft ter terechtzitting gesteld dat inzage in de oude dossiers te Eibergen
dient plaats te vinden, hetgeen voor hem gelet op de afstand en reistijd, problemen oplevert.
21. De rechtbank verzoekt de officier van justitie, gelet op de omvang van de "oude dossiers" (ruim 260 ordners), te bevorderen dat de raadsman op het politiebureau te Utrecht danwel op het parket te Utrecht, op voor de raadsman praktische tijden, inzage kan krijgen in deze dossiers.
Ambtshalve te geven bevelen
22. De rechtbank overweegt dat bestudering van het dossier een aantal vragen oproept over het sporenmateriaal en de onderzoeken daarnaar. Het gaat daarbij om het volgende:
- het sporenmateriaal betreffende het aangetroffen sperma zou niet op of kort na
9 januari 1994 zijn voorzien van een individueel identificatienummer, maar enige
tijd later;
- een aantal spermasporen heeft in een aantal onderzoeksrapporten verschillende benamingen gekregen;
- in het dossier wordt gesproken over een mogelijke verwisseling van twee zegelnummers van spermasporen (zie onder meer p. 656 en 735 van het dossier);
- in het dossier is vermeld dat enkele referentiesporen niet met de juiste profielen van
sporen zouden zijn vergeleken (p. 628 en 744 van het dossier);
- volgens het rapport van het NFI van 23 juni 2004 zijn de enveloppen waar het
nagelvuil in zou moeten zitten, leeg (p. 814 van het dossier), terwijl in het
dossier wordt vermeld dat de nagels in het bezit zijn van het onderzoeksteam (p. 742 van het dossier).
23. De rechtbank acht het noodzakelijk voor het verkrijgen van duidelijkheid dat van de volgende sporen, vanaf het veiligstellen in 1994 tot het laatst gepleegde (DNA) onderzoek een overzicht wordt opgesteld, bij voorkeur in de vorm van een matrix, waarbij wordt vermeld:
- wanneer, waar, door wie en onder welk nummer of welke beschrijving genoemd spoor is veilig gesteld onder vermelding van vindplaatsen in het dossier;
- welke onderzoeken er aan het betreffende spoor zijn verricht en onder welke identificatienummers dit is geschied.
Het gaat hierbij om het volgende sporenmateriaal (zie p. 650 van het dossier):
Inwendig
- Sperma wattenstaafje vagina
- Sperma wattenstaafje baarmoedermond I
- Sperma wattenstaafje baarmoedermond II
- Sperma anus I
- Sperma anus II
Uitwendig
- Spermadruppel bovenbeen (buitenz.vag)
- Sperma ingang vagina
- Bloedvlekje spijkerbroek
- Geknipte nagels
- Haar 15
- Haar 17
- Schaamhaar 22
- Haar 68
Het doel van het nadere onderzoek is controleerbaar te maken welke conclusie aan welk spoor wordt verbonden.
De rechtbank gelast de officier van justitie naar aanleiding van het voorgaande aanvullend proces-verbaal op te maken en dit toe te voegen aan het dossier.
Bijlagen Tactische Criminaliteitsanalyse
24. In het dossier is vanaf p.721 opgenomen een Tactische Criminaliteitsanalyse van 6 mei 2008 van [naam], criminaliteitsanalist. In dit rapport wordt melding gemaakt van een viertal bijlagen. Die bijlagen heeft de rechtbank niet aangetroffen. De rechtbank gelast, voor zover niet in het dossier aanwezig, de toevoeging van de in dit rapport op p. 740 vermelde bijlagen aan het dossier.
Registratiekaart [Getuige A]
25. Volgens zijn verklaring verbleef getuige [Getuige A] in dezelfde penitentiaire inrichting als verdachte toen deze laatste het bericht kreeg dat hij DNA moest afstaan
(p. 1424 en verder). Een registratiekaart van [Getuige A] is echter niet in het dossier opgenomen. De rechtbank gelast derhalve de toevoeging van deze registratiekaart aan het dossier.
Getuige [Getuige B]
26. Ter terechtzitting van 2 september 2008 heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot het horen van getuige [Getuige B] toegewezen en zij heeft daartoe de zaak verwezen naar de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft vanwege medische redenen van getuige [Getuige B] deze getuige nog gehoord. De rechtbank verzoekt de rechter-commissaris om voor de inhoudelijke behandeling nogmaals een poging te ondernemen om deze getuige te horen.
Horen van getuige-deskundigen ter zitting
27. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht ing. R. Eikelenboom van het IFS en
dr. J.I.H. Walker van het Onderzoekslaboratorium LGC-forensics te Londen (hierna: LGC) als getuige-deskundigen ter terechtzitting te horen over het door hen verrichte DNA-onderzoek en over de specifieke sporen in relatie tot het tenlastegelegde delict. In afwachting van het aanvullende rapport van prof. dr. P. de Knijff van het FLDO en de uitkomsten daarvan, heeft de officier van justitie onder voorbehoud, verzocht De Knijff als getuige-deskundige ter terechtzitting te horen.
28. De rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie om het horen ter terechtzitting van Eikelenboom en Walker als getuige-deskundigen toe. Daarnaast heeft de rechtbank ook behoefte aan nadere informatie over DNA-onderzoek, waaronder het FLDO-rapport van 28 augustus 2008, zodat ook prof. dr. P. de Knijff op de terechtzitting als getuige-deskundige moet worden gehoord.
In het dossier wordt verder een mogelijke volgorde van de gebeurtenissen met betrekking tot de dood van het slachtoffer aangegeven. De rechtbank wil op de terechtzitting onder meer over deze gebeurtenissen worden ingelicht.
Gelet op het vorenstaande dienen de volgende personen als getuige-deskundigen ter terechtzitting gehoord, te weten:
- ing. R. Eikelenboom, verbonden aan het IFS te Hulshorst;
- dr. J.I.H. Walker, verbonden aan het LGC te Londen;
- prof. dr. P. de Knijff van het FLDO te Leiden;
- drs. A.D. Kloosterman, verbonden aan het NFI te Den Haag;
- [naam], inspecteur van politie Noord-Oost Gelderland en technisch rechercheur;
- [naam] brigadier van politie Twente, criminaliteitsanalist en
- [naam], technisch rechercheur van de regiopolitie Twente, forensisch coördinator bij het Marmotteam.
29. De getuige-deskundigen zullen ter terechtzitting worden gehoord in beginsel in de periode van 5 februari 2009 tot en met 13 februari 2009. De precieze data en tijdstippen zullen door de voorzitter, in overleg met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, worden vastgesteld.
Onderzoek naar de geestvermogens
30. De officier van justitie heeft voorts verzocht om plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC).
31. De Reclassering Nederland, adviesunit Zutphen, meldt in zijn vroeghulprapport van 22 mei 2008 dat een psychiatrische screening geïndiceerd is. Psychiater J.H. Verhoef, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Zutphen, adviseert in zijn rapport van 17 juni 2008 uitgebreid onderzoek inclusief observatie, ook met het oog op diagnostiek onder andere betreffende de contact- en persoonlijkheidsproblematiek (al dan niet in het kader van een mogelijk verleden van seksueel misbruik en affectieve en pedagogische verwaarlozing en/of persoonlijkheidstoornis). In haar volledige rapportage van 31 juli 2008 blijft de reclassering bij voornoemde indicatie tot een psychiatrische screening.
32. De verdachte is ter terechtzitting van 21 november 2008 gehoord en heeft verklaard op dit moment niet mee te willen werken aan een onderzoek door het PBC of enig ander onderzoek door een psychiater en/of een psycholoog zolang de door zijn raadsman aangeven stukken niet aan het dossier zijn toegevoegd.
33. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een pro justitia rapportage van J. Dam, zenuwarts, van 31 januari 1994, in het proces-verbaal (p. 2060 tot en met 2066). Het onderzoek werd verricht naar aanleiding van een door verdachte in 1993 gepleegde diefstal met braak. De psychiater constateert bij verdachte een stoornis in het contact en in het hechten en concludeert tot verminderde toerekenbaarheid. Hoewel het verouderde rapportage betreft, heeft de rechtbank er toch kennis van genomen omdat de rapportage enig inzicht geeft over de persoon van verdachte in de periode waar het delict, waarvan hij wordt verdacht, is gepleegd.
34. De rechtbank is, gelet op het advies van de psychiater en de reclassering, van oordeel dat het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de persoonlijkheid en geestvermogens van verdachte wordt ingesteld door het PBC. Er is geen reden af te wijken van de gebruikelijke gang van zaken dat een dergelijk onderzoek plaatsvindt voor de inhoudelijke behandeling van de zaak.
35. Bepaalt dat een deskundigenonderzoek in elke geval de navolgende vraagpunten zal betreffen:
1. leed verdachte op het moment, waarop het tenlastegelegde is gepleegd aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens?
2. a) als het antwoord op vraag 1 bevestigend is, kan dan het tenlastegelegde (indien
bewezen) aan verdachte worden toegerekend?
b) als het antwoord op vraag 2a ontkennend is, is dan de plaatsing van verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuis geïndiceerd?
c) als het antwoord op vraag 2a bevestigend is, levert dan de psychische gesteldheid
van verdachte grond op voor het aannemen van verminderde
toerekeningsvatbaarheid en zo ja in welke mate of graad?
3.als het antwoord op vraag 1 bevestigend is, vordert dan de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel van terbeschikkingstelling?
4.als het antwoord op vraag 3 bevestigend is, vordert dan de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen een bevel tot verpleging van overheidswege?
Verstaat, dat de deskundige een gemotiveerd schriftelijk rapport zal uitbrengen onder beantwoording in de conclusie daarvan van de bijzondere vraagpunten. Indien de verdachte weigert aan het onderzoek mee te werken kan worden volstaan met een verkorte rapportage over de persoon van verdachte en de bevindingen van de onderzoekers met betrekking tot het verblijf van verdachte in het PBC.
36. Bepaalt, dat het onderzoek zo spoedig mogelijk zal aanvangen en zo spoedig mogelijk zal zijn voltooid. De rechtbank beveelt daartoe de overbrenging van verdachte naar genoemde inrichting.
De officier van justitie en de raadsman worden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.
De raadsman verklaart – zakelijk weergegeven – onder meer:
Van het verhandelde ter terechtzitting van 2 september 2008 is een bandopname
gemaakt. Ik wil bevorderen dat de bandopnamen van de terechtzittingen in deze zaak niet worden overschreven, maar dat deze afzonderlijk worden bewaard. Hoewel ik besef dat de opnamen uitsluitend ter ondersteuning van de griffier zijn bestemd, is het wenselijk om te kunnen controleren of hetgeen in het proces-verbaal van de terechtzitting is vermeld strookt met hetgeen ter terechtzitting is gezegd.
De voorzitter deelt mede dat zal worden bevorderd dat de bandopnamen bewaard zullen blijven en merkt voorts op dat ter terechtzitting van heden geen bandopname meeloopt.
De rechtbank schorst het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd tot
donderdag 5 februari 2009 te 10.00 uur.
Deze termijn is langer dan één maand om de klemmende redenen dat de bevolen nadere onderzoekshandelingen, het onderzoek van de geestvermogens van verdachte en het zittingsrooster van de rechtbank een kortere termijn niet toelaten.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte tegen voormelde terechtzitting met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Waarvan proces-verbaal,