ECLI:NL:RBZUT:2008:BG8477

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/801919-06 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh-Bakels
  • A. van de Wetering
  • J. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Opiumwet en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 december 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van stroom. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met reclasseringstoezicht en een proeftijd van twee jaar. Vanwege de medische situatie van de verdachte is er geen werkstraf opgelegd. De rechtbank heeft in deze uitspraak ook een vonnis in de ontnemingszaak gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte is vastgesteld op € 15.000,00. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van dit voordeel is vastgesteld op nihil, omdat de rechtbank aannemelijk achtte dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zou zijn om het bedrag te voldoen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de financiële situatie van de verdachte en de medische problematiek die is aangevoerd door de raadsman. De beslissing is genomen na een openbare terechtzitting op 16 december 2008, waar de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde zijn gehoord. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/801919-06 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 december 2008
tegenspraak/ onip
VERKORT VONNIS
Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1953],
wonende te [adres],
thans verblijvende te [adres].
Procesgang
1. Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van heden is veroordeelde onder meer, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3, aanhef en onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
2. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 16 december 2008 waarbij zijn gehoord de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde.
Vordering van het Openbaar Ministerie
3. De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan verdachte als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 70.899,10.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie volhard bij de vordering, met dien verstande dat zij het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op een bedrag van € 15.000.
Beoordeling van de vordering
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
5. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel (eindnoot 1)
6. De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt:
7. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij voor elke oogst € 1000,00 heeft ontvangen en dat er in totaal drie oogsten zijn geweest. Daarnaast is door zijn medewerking aan de kweek zijn gokschuld met € 12.000,00 verminderd.(eindnoot 2) Het totale voordeel voor veroordeelde komt daarmee op het bedrag van € 15.000,00.
8. De raadsman heeft verweer gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Hij heeft de hoogte van de vordering betwist. Hij heeft aangevoerd dat de kosten voor het stroomverbruik, te weten € 13.728,45, in mindering dienen te worden gebracht op het bedrag van € 15.000,00.
9. De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het stroomverbruik niet in mindering worden gebracht, nu ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte deze kosten niet heeft voldaan en daarvoor evenmin een rekening heeft ontvangen.
10. De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vast op € 15.000,00.
Omvang van de betalingsverplichting
11. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 15.000,00 kan aan de veroordeelde worden opgelegd.
12. De raadsman heeft verzocht het te betalen bedrag vast te stellen op nihil, nu de veroordeelde geen eigen inkomsten heeft en in de toekomst met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen eigen inkomsten hoger dan het bestaansminimum zal genieten.
13. De rechtbank overweegt met betrekking tot de (toekomstige) financiële draagkracht van veroordeelde als volgt. De rechter kan het te betalen bedrag lager of op nihil (vast)stellen, onder meer indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige financiële draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zal zijn om het bedrag van het voordeel te voldoen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat met deze bevoegdheid terughoudendheid moet worden betracht, is aannemelijk geworden dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat in de strafzaak geen werkstraf is opgelegd vanwege de medische problematiek van de veroordeelde, welke genoegzaam is gebleken uit de informatie van de raadsman in de strafzaak. In het door de raadsman aangevoerde, ziet de rechtbank aanleiding het door de veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag vast te stellen op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
14. De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 15.000,00.
bepaalt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Van de Wetering en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2008.
Eindnoten
(1) Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van de in wettelijk opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer
PL06-256498, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek/Team Zutphen, gesloten en ondertekend op 12 juni 2006.
(2) Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 58 en 59.