ECLI:NL:RBZUT:2009:BH2246
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van der Mei
- A. Hemrica
- J. van de Wetering
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van ontucht met minderjarige dochters
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met zijn twee minderjarige dochters, heeft de Rechtbank Zutphen op 6 februari 2009 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen met zijn dochters, [slachtoffer A] en [slachtoffer B], in de periode van 2001 tot 2006. De aanklacht omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder het betasten en vingerinbrengen bij de slachtoffers, die op het moment van de feiten nog minderjarig waren.
Tijdens de rechtszittingen op 22 april 2008 en 23 januari 2009 heeft de rechtbank de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de dochters niet voldoende specifiek waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De verklaringen waren inconsistent en er ontbrak steunbewijs van andere getuigen. De verdachte heeft steeds ontkend de feiten te hebben gepleegd en zijn verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de dochters, die op het moment van de aangifte 11 en 15/16 jaar oud waren, in twijfel getrokken. De rechtbank heeft ook de rol van andere getuigen, zoals de echtgenote van de verdachte en zijn zoon, in overweging genomen, die geen ontuchtige handelingen hadden waargenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij de ontuchtige handelingen had gepleegd. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op ernstige beschuldigingen zoals seksueel misbruik.