RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580520-08
Uitspraak d.d.: 6 februari 2009
tegenspraak/ dip
[verdachte],
geboren te [plaats op 1976],
wonende te [plaats],
verblijvende in het huis van bewaring te Doetinchem.
Raadsman mr. J.A. Beekers.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 januari 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een [café aan adres], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (met een aansteker) (een emmer met) brandgel (in genoemd café) aangestoken en/of (vervolgens) (met een aansteker) spiritus (die in genoemd café op de grond gesprenkeld lag) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandgel en/of spiritus, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het café en/of de (gehele) inventaris van het café en/of ((een) de(e)l(en) van) een of meer aangrenzende en/of bovengelegen woning(en) en/of pand(en) (met inhoud)
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat café en/of de (gehele) inventaris van dat café en/of een of meer aangrenzende en/of bovengelegen woning(en) en/of pand(en) en/of één of meer zich in die woning(en) en/of dat/die pand(en) bevindende goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning(en) en/of pand(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs (voetnoot 1)
4.1 Op 10 augustus 2008 omstreeks 04.03 uur is bij de politie een melding binnen gekomen dat [café] aan [adres in plaats] in brand zou staan. De brandweer is ter plaatse gekomen (voetnoot 2), maar kon niet verhinderen dat het café volledig uitbrandde. Boven het café was een woning gevestigd, welke na de brand niet meer bewoonbaar was. Getuige [getuige] heeft de brand ontdekt. Hij verklaart dat hij na de ontdekking van de brand direct is gaan kijken of er nog mensen thuis waren in het huis boven het café. Hij heeft naar boven geschreeuwd en gezien dat er een raam open ging. Hij heeft toen geroepen dat hij (deze persoon; rb) gelijk het pand moest verlaten in verband met de brand.(voetnoot 3)
Door het Team Forensische Opsporing is een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand (voetnoot 4). Tijdens dat onderzoek zijn op verschillende plaatsen aanwijzingen voor brandversnellende middelen aangetroffen. Op de foto’s (voetnoot 5) behorende bij dit brandonderzoek is te zien, dat de inventaris in het café is verbrand. Ook kan op de foto’s (voetnoot 6) in de woonkamer en slaapkamer van de woning boven het café zichtbare doorslag van brand worden waargenomen. [mede-eigenaar A], één van de tien eigenaren van het café, heeft aangifte (voetnoot 7) gedaan van brandstichting. Verdachte heeft bij de politie (voetnoot 8) en ter terechtzitting bekend dat hij de brand heeft aangestoken, maar heeft daarbij tevens verklaard dat hij dit in opdracht van mede-eigenaar van het café [mede-eigenaar B] heeft gedaan.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
4.2 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Verdachte heeft brandgel en spiritus in brand gestoken. De inventaris van het café is verbrand en de bovenwoning waar mensen lagen te slapen en de naastgelegen woning van [naam A] hebben brandschade opgelopen. De officier van justitie acht daarom gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, aanwezig. In het dossier bevinden zich een proces-verbaal van het brandonderzoek, foto’s van het uitgebrande café, een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant], een verslag van het brandonderzoek, een aangifte van [mede-eigenaar A] en de bekennende verklaring van verdachte. Dat de onderhavige brand geen mensenlevens heeft gekost, is te danken aan het optreden van [getuige] en de brandweer. [getuige] heeft [naam A] en [naam B] gewaarschuwd, die zich op het moment van de brand in de bovengelegen dan wel aangrenzende woning bevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van [mede-eigenaar B] brand moest stichten in het café. [mede-eigenaar B] zou hem hebben uitgelegd hoe hij dat kon doen en hem daarvoor geld hebben beloofd. De officier van justitie kwalificeert de rol van [mede-eigenaar B] niet als medeplegen en heeft de rechtbank verzocht verdachte van dit deel uit de tenlastelegging, te weten tezamen en in vereniging met een ander, vrij te spreken. De officier van justitie acht verdachtes verklaring dat hij niet heeft stilgestaan bij de mogelijk desastreuze gevolgen van zo’n grote brand, ongeloofwaardig. Volgens de verklaring van verdachte zou [mede-eigenaar B] hebben uitgelegd hoe de spiritus werkte vlak voordat verdachte brand ging stichten. Verdachte was daar dus van op de hoogte. Verdachte heeft verklaard dat een klein brandje niet voldoende zou zijn om het verzekeringsgeld te innen. Feit van algemene bekendheid is dat het doen ontstaan van een brand zoals deze, helemaal uit de hand kan lopen. Verdachte heeft bewust het risico genomen dat zo’n grote brand heeft kunnen ontstaan. Dat hij zich door [mede-eigenaar B] onder druk gezet gevoeld zou hebben, doet aan de bewezenverklaring niet af.
C. Standpunt van de verdediging
4.3 De raadsman heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat verdachte de brandstichting heeft bekend. Hij heeft in opdracht van [mede-eigenaar B] brand gesticht. [mede-eigenaar B] heeft aan verdachte gevraagd of hij iemand wist die hem kon helpen met het stichten van de brand. Verdachte heeft de brand gesticht, geen rekening houdende met de consequenties. Hij heeft in de aanloop wel beseft dat er gevaar voor personen aanwezig was. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en spreekt de waarheid. Hij is niet volledig voorbij gegaan aan de gevaren, maar had niet verwacht dat de brand zo groot zou worden en had direct spijt.
D. Beoordeling door de rechtbank
4.4 De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte een consistente en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, welke zij betrouwbaar acht. Het is de rechtbank uit die verklaringen echter onvoldoende duidelijk geworden wat verdachtes exacte motief is geweest om de brand te stichten. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van [mede-eigenaar B] brand heeft gesticht, waartegenover [mede-eigenaar B] heeft ontkend iets met de brandstichting te maken te hebben. In het voorliggende dossier vindt de rechtbank geen steunbewijs of overigens aanknopingspunten voor het medeplegen van de brandstichting door [mede-eigenaar B], dan wel een ander persoon. Bij gebreke van overtuiging omtrent de vermeende rol van [mede-eigenaar B], en derhalve los van de juridische kwalificatie daarvan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tezamen en in vereniging stichten van brand.
4.5 Verdachte heeft bij de politie (voetnoot 9) en ter terechtzitting bekend dat hij in de nacht van 9 op 10 augustus 2008 brand heeft gesticht in [café] aan [adres te plaats]. Verdachte heeft verklaard dat hij naar het café is gegaan en spiritus op de grond en de aanwezige goederen in het café heeft verspreid. Daarna heeft hij de reeds in het café aanwezige emmer met brandgel en de door hem verspreide spiritus met een aansteker aangestoken. Hij had van tevoren al een raampje open gezet om de zuurstoftoevoer te bevorderen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat in de woning boven het café, personen aanwezig waren, maar zich verplicht te hebben gevoeld de brandstichting toch uit te voeren. Nadat hij de brand heeft aangestoken, is hij naar huis gegaan. Op de foto’s (voetnoot 10) behorende bij het brandonderzoek, is te zien dat delen van het café en de inventaris in het café is verbrand. Ook hebben de aangrenzende woning en bovenwoning brandschade opgelopen.
4.6 De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring is gebaseerd op de aangifte (voetnoot 11) van [mede-eigenaar A], het proces-verbaal van brandonderzoek (voetnoot 12) en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie (voetnoot 13) en ter terechtzitting.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 10 augustus 2008 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in [café] aan [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker een emmer met brandgel in genoemd café aangestoken en vervolgens met een aansteker spiritus die in genoemd café op de grond gesprenkeld lag aangestoken, ten gevolge waarvan het café en de (gehele) inventaris van het café en delen van aangrenzende en bovengelegen woningen en panden (met inhoud) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat café en de (gehele) inventaris van dat café en aangrenzende en bovengelegen woningen en panden en zich in die woningen en die panden bevindende goederen, en levensgevaar voor zich in voornoemde woningen en panden bevindende personen te duchten was.
6 Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
7 Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
8 Strafbaarheid van de verdachte
8.1 Door H.E.M. van Beek, psychiater te Zutphen, is op 12 januari 2009 een rapport over verdachte opgemaakt. De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, maar dat er wel sprake was van ontwijkende persoonlijkheidstrekken ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte kan volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
8.2 Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
9 Oplegging van straf en/of maatregel
9.1 De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
9.2 De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte wil zijn leven weer op orde krijgen. De raadsman is van mening dat een omslagpunt is bereikt bij verdachte. Verdachte zal alle hulp accepteren, maar hij kan de tijd niet terugdraaien. Hij heeft zich ingeschreven voor een cursus Sociaal Pedagogisch Werk. Hij wil jongeren bewust maken van hun problemen. Hij wil dat andere mensen niet de fouten maken, die hij heeft gemaakt. De raadsman wenst wel aan te sluiten bij het laatste rapport dat over verdachte is opgemaakt. Daarin is geschreven dat er sprake is van een klein recidivegevaar. De raadsman heeft de rechtbank gevraagd bij de strafmaat rekening te houden met al deze omstandigheden. Verdachte voelt zich verantwoordelijk voor wat hij heeft gedaan en weet dat hij straf verdient.
9.3 Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
9.4 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – brandstichting.
9.5 De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij zijn handelen geen oog heeft gehad voor het gevaar dat hij daarmee voor de goederen en personen in de directe omgeving van het in brand gestoken café realiseerde, in het bijzonder het gevaar voor de personen in de woning boven het café. Dat deze personen op tijd hun woning hebben kunnen verlaten, is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan de alertheid van buurtbewoners. Hoewel verdachte wist dat in de bovengelegen woning personen aanwezig waren heeft hij niettemin de brand gesticht en is hij vervolgens, nadat hij zag dat er brand in het café was ontstaan, weggegaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [mede-eigenaar B] die nacht pieperdienst had bij de brandweer en dat hij wist dat de brand zou worden geblust. Verdachte heeft zich daarbij kennelijk niet gerealiseerd, dat tussen het stichten en het ontdekken van de brand, mede gelet op het nachtelijke tijdstip, ook enige tijd verloren zou gaan en is gegaan. Dat de gevolgen voor personen en de schade aan omliggende panden uiteindelijk beperkt zijn gebleven, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Daar komt bij dat verdachte door het stichten van brand veel onrust en gevoelens van angst heeft veroorzaakt bij de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt.
9.6 De rechtbank heeft voorts bij de strafoplegging rekening gehouden met het rapport van psychiater Van Beek, d.d. 12 januari 2009, waarin wordt geadviseerd dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
9.7 Alles overwegende komt de rechtbank tot een oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal hiervan een aanmerkelijk deel, te weten 12 maanden voorwaardelijk opleggen, hetgeen noodzakelijk wordt geacht om verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst geen strafbare feiten meer pleegt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij de uitvoering van het bewezen verklaarde feit immers welbewust een aantal keuzen gemaakt, die onbegrijpelijk en onacceptabel zijn. Aan deze voorwaardelijke straf zal de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden gekoppeld. De proeftijd zal worden gesteld op twee jaren.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden en bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
* geeft de reclassering opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Hemrica en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2009.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0624/08-210264, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, District Apeldoorn, Team Zuid-West, gesloten en ondertekend op 16 december 2008.
2 Verslag team brandonderzoek Apeldoorn (schriftelijk bescheid), dossierpagina’s 51 tot en met 55.
3 Proces-verbaal van verklaring van getuige [getuige], p. 59-60.
4 Proces-verbaal brandonderzoek, dossierpagina’s 23 tot en met 26.
5 Proces-verbaal brandonderzoek, dossierpagina’s 27 tot en met 38.
6 Foto’s bij proces-verbaal van brandonderzoek (schriftelijk bescheid), dossierpagina’s 35 en 36.
7 Proces-verbaal van aangifte van [mede-eigenaar A], dossierpagina’s 56 en 57.
8 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina’s 256 tot en met 286.
9 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina’s 256 tot en met 286.
10 Proces-verbaal brandonderzoek, dossierpagina’s 27 tot en met 38.
11 Proces-verbaal van aangifte van [mede-eigenaar A], dossierpagina’s 56 en 57.
12 Proces-verbaal van brandonderzoek, dossierpagina’s 23 tot en met 38.
13 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina’s 256 tot en met 286.