ECLI:NL:RBZUT:2009:BH2859

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-580546-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Steinebach-de Wit
  • A. Gilhuis
  • J. Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten A en B wegens handel in heroïne en cocaïne en bezit van hasjiesj

In deze zaak zijn de verdachten A en B op 13 februari 2009 door de Rechtbank Zutphen veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de handel in heroïne en cocaïne, alsook voor het bezit van hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gedurende een periode van ongeveer vijf maanden, van juni tot november 2008, in Harderwijk actief waren in de drugshandel. De verdachten hebben opzettelijk harddrugs verkocht en afgeleverd, en waren in het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de schadelijke effecten van harddrugs op de gezondheid van gebruikers en de daarmee samenhangende maatschappelijke problemen zijn genoemd. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de resultaten van tapgesprekken als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachten bij de drugshandel te onderbouwen. De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Opiumwet, wat heeft geleid tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 180 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun strafblad en de impact van detentie op hun leven. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is een duidelijke boodschap dat de handel in harddrugs krachtig bestreden moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/580546-08
Uitspraak d.d. 13 februari 2009
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [plaats, 1964],
wonende te [adres].
Raadsman mr. E.J. Kuper te Harderwijk
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2009.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 23 juni 2008 tm 11
november 2008 te Harderwijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd amfetamine en/of cocaïne en/of heroïne,
zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of heroïne, een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
24,4 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
zij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 23 juni 2008 tm 11
november 2008 te Harderwijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van
ongeveer 79,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs (eindnoot 1)
A. De vaststaande feiten / aanleiding
4.1 Bij de politie Noord-Oost Gelderland zijn er vanaf 23 juni 2008 meldingen binnen gekomen dat [verdachte B] en verdachte, woonachtig aan de [adres] te Harderwijk, handelen in harddrugs te Harderwijk.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
4.2 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hierbij heeft zij aangegeven dat de handel in amfetamine niet bewezen kan worden geacht. Dat verdachte heeft gehandeld in de harddrugs cocaïne en heroïne blijkt uit de verklaringen van gebruikers, de verklaringen van verdachte en haar medeverdachte, alsmede uit de tapgesprekken.
C. Het standpunt van de verdediging
4.3 Door de raadsman is gesteld dat hoogstens kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan handel in harddrugs in de periode van 23 juni 2008 tot en met 21 augustus 2008. Verdachte ontkent te hebben gehandeld in amfetamine. Hiervoor wordt vrijspraak bepleit. Ook ontkent verdachte zich aan handel in softdrugs te hebben schuldig gemaakt. Voor zover dit wel bewezen wordt verklaard geldt ook voor dit feit dat dit slechts op de periode 23 juni 2008 tot en met 21 augustus 2008 betrekking kan hebben. Verdachte droeg er geen kennis van dat zich een hoeveelheid hennep als genoemd in de tenlastelegging in huis bevond. Verzocht wordt dan ook verdachte vrij te spreken van feit 2.
D. Beoordeling door de rechtbank
Wat het onder 1 tenlastegelegde betreft:
4.4 [getuige A] (eindnoot 2) verklaart op 12 november 2008 dat hij sedert een half jaar cocaïne voor hemzelf en heroïne voor zijn broer [naam A] haalde bij [verdachte B] en [verdachte A], zeker drie maal per week. Hij haalde vaak bij [verdachte B] op, maar ze spraken ook wel eens af in het Hortuspark of bij Broekenbinkie te Harderwijk.
4.5 [getuige B] (eindnoot 3) verklaart met regelmaat [verdachte B] te hebben bezocht om daar drugs te kopen (heroïne). Hij belde dan [verdachte B] en vroeg of hij even langs kon komen. [verdachte B] bracht ook wel eens drugs naar zijn woning. Voor een kwart gram (1 streep) heroïne betaalde hij 10 euro. [verdachte A] nam wel eens de telefoon op. [getuige B] verklaart op 26 oktober 2008 nog harddrugs (bruin) bij [verdachte B] te hebben besteld. Op 27 oktober 2008 heeft hij weer met [verdachte B] gebeld (1 bolletje bruin). Hij heeft de afgelopen drie a vier maanden regelmatig bij [verdachte B] gehaald. Hij betaalde [verdachte B] 3 a 4 maanden 120 euro per maand voor heroïne.
4.6 [getuige C](eindnoot 4) verklaart d.d. 13 november 2008 dat hij vanaf juni 2008 regelmatig drugs kocht bij [verdachte B]. Als hij geld had gebruikte hij dagelijks. Hij gebruikte ongeveer 3 a 4 bolletjes per dag. Hij betaalde 10 euro voor een bolletje. Hij heeft in totaal voor 1400 euro afgenomen van [verdachte B]. Hij kocht daar zowel heroïne als cocaïne. Hij belde 06-[nummer]. Hij kreeg zowel [verdachte B] als [verdachte A] aan de telefoon.
4.7 [getuige D] (eindnoot 5) verklaart dat hij vanaf januari 2008 tot nu ongeveer 20-30 keer is langs geweest bij [verdachte B]. Hij haalde 1, soms 2 bolletjes coke. Het kan zijn dat hij op 27 oktober 2008 ook nog bij [verdachte B] langs is geweest. Hij heeft dus de afgelopen twee maanden ook nog wel eens gehaald bij [verdachte B]. Hij heeft ook wel heroïne gekocht. Dat heeft hij wel eens besteld bij [verdachte A]. Hij betaalde 10 euro per bolletje.
4.8 [getuige E] (eindnoot 6) verklaart dat hij heroïne en cocaïne bij [verdachte B] en diens vriendin haalde. Hij haalde vanaf eind september, begin oktober 2 bolletjes per week. Hij betaalde per bolletje 10 euro. Hij kocht meestal van [verdachte B] en kreeg als hij belde vaak [verdachte A] aan de telefoon. Hij vroeg dan naar ‘boven’ (cocaïne) of ‘beneden’ (heroïne). Hij belde met nummer 06-[nummer].
4.9 [getuige F] (eindnoot 7) verklaart cocaïne te gebruiken. Ze kocht van [verdachte B]. Zij gebruikte ongeveer drie bolletjes cocaïne per week. De drugs werden door [verdachte B] zelf gebracht. Zij betaalde ongeveer 30 euro voor 3 bolletjes cocaïne. Zij bestelde vanaf augustus 2008 bij [verdachte B]. Zij heeft in totaal ongeveer 30 bolletjes cocaïne van [verdachte B] gekocht.
4.10 Medeverdachte [verdachte B] verklaart dat verdachte handelde in heroïne en cocaïne. Toen [verdachte A] stopte met dealen in augustus 2008 is hij verder gegaan. Hij maakte zelf bolletjes en [naam B] hielp [verdachte A] daar wel eens bij. Toen hij handelde werd hij gebeld of mensen kwamen aan de deur.(eindnoot 8) De medeverdachte verklaart tot één week voor zijn aanhouding op 11 november 2008 te hebben gehandeld in cocaïne en heroïne.
[getuige A] had wel eens drugs bij hem gekocht. Hij had wel eens wat heroïne of cocaïne aan [naam A] verkocht bij Broekenbinkie in Harderwijk.
Over [getuige B] verklaart hij dat deze man voor 120 euro per maand bij hem drugs kocht. Meestal ging het om één bolletje heroïne per keer. Het kan kloppen dat hij 3 of 4 keer voor 120 euro bij hem gekocht heeft.
Aan [getuige C] verkochten hij en [verdachte A] heroïne.
Aan [getuige D] hebben hij en [verdachte A] heroïne en cocaïne verkocht.(eindnoot 9)
4.11 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in heroïne en cocaïne heeft gedeald vanaf juni/juli 2008.
4.12 Verdachte (eindnoot 10) verklaart op 13 november 2008 dat zij, om ervoor zorg te dragen dat [verdachte B] in zijn drugsgebruik kon voorzien, eind mei, juni of juli 2008 heeft besloten zelf te gaan dealen in wit en bruin. Ze kocht zelf de drugs en [verdachte B] en [naam B] maakten daar bolletjes van. Zij heeft ongeveer 10 keer drugs gebracht naar een drugshuis. Als zij werd gebeld op haar nummer 06-[nummer] dan bracht zij wat er besteld werd. Ook werd bij haar aan huis gehaald. Vanaf 21 augustus 2008 zou [verdachte B] de handel in wit en bruin hebben overgenomen. Verdachte nam wel de telefoon aan en verwees door naar [verdachte B].
4.13 Op 18 november 2008 verklaart verdachte dat [verdachte B] de drugs bezorgde toen zij in drugs handelde en ook toen zij gestopt was. Eerst bezorgde hij op [verdachte A]’s scooter en later op zijn eigen zwarte scooter. (eindnoot 11)
4.14 Op 20 november 2008 wordt verdachte geconfronteerd met verklaringen van gebruikers. Zij verklaart hierop onder andere:(eindnoot 12)
[getuige A] heeft 2 keer gehaald bij verdachte en misschien 3 à 4 keer bij [verdachte B]. Zij bracht het op de afgesproken plaats: de Aldi in Harderwijk.
[getuige C] was gebruiker van cocaïne, heroïne en heeft bij hen gekocht.
[getuige D] kocht meestal 1 bolletje wit en misschien 1 keer in de week een bolletje bruin, [verdachte B] verkocht aan hem.
4.15 [naam B] (eindnoot 13) verklaart vanaf mei 2008 tussen de 1 à 3 keer per dag drugs bij [verdachte B] en [verdachte A] te hebben gehaald. Hij haalde heroïne en cocaïne en betaalde 10 euro per bolletje. In totaal haalde hij 3 à 4 bolletjes per week. Op 20 oktober 2008 had hij 1 cocaïne en 1 heroïne afgenomen van [verdachte B].
4.16 Uit een tapgesprek d.d. 26 oktober 2008 blijkt dat [naam C] belt naar nummer 06-[nummer]. [verdachte A] neemt de telefoon aan. Hij vraagt of hij langs kan komen. [verdachte A] vraagt wat hij wil hebben. [naam C] wil 1 bruin hebben, hij heeft maar 9 euro. [verdachte A] zegt dat dat goed is.(eindnoot 14)
4.17 Uit een tapgesprek d.d. 23 oktober 2008 blijkt dat [verdachte A] wordt gebeld op het nummer 06-[nummer]. Beller vraagt om 60/70 onder en boven. [verdachte A] vraagt 4 onder en 3 boven. De beller stemt in. [verdachte A] zegt vervolgens ‘ok’.(eindnoot 15)
Bewijsverweer met betrekking tot de tenlastegelegde periode
4.18 Door verdachte is verklaard dat zij na 21 augustus 2008 niet meer in harddrugs zou hebben gedeald. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit bovengenoemde tapgesprekken van 23 oktober 2008 en 26 oktober 2008 blijkt dat [verdachte A] eind oktober 2008 nog altijd in harddrugs handelde en niet enkel de telefoon aannam en doorverwees naar [verdachte B], zoals door verdachte is verklaard.
Wat het onder 2 tenlastegelegde betreft:
4.19 Uit een proces-verbaal ambtelijk verslag (eindnoot 16) blijkt dat in de woning van verdachte in beslag is genomen:
1 koker (voor visvoer) gevuld met wiettoppen (13 gram), uit een proces-verbaal blijkt dat het gaat om THC bevattende stof (eindnoot 17) ,
1 plastic zakje wiet (1,5 gram), uit een proces-verbaal blijkt dat het gaat om THC bevattende stof, (eindnoot 18)
1 plastic zakje bruin poeder (van wiet vermalen) (8,8 gram), uit een proces-verbaal blijkt dat het gaat om THC bevattende stof, (eindnoot 19)
1 zakje gevuld met wiet (zat in zwart tasje met papieren) (5 gram), uit een proces-verbaal blijkt dat het gaat om THC bevattende stof,(eindnoot 20)
In de schuur aangetroffen: 7 zakjes wiet à 1 gram, 7 zakjes wiet à 2 gram en 7 zakjes wiet à 3 gram, uit een proces-verbaal blijkt dat het gaat om 51,4 gram THC bevattende stof.(eindnoot 21)
Bewijsverweer
4.20 Door verdachte is aangevoerd dat zij niet wist van de aanwezigheid van hennep in haar huis. Aangezien de hennep in haar eigen woonhuis is aangetroffen, onder andere in een koker voor visvoer in de keuken, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet aannemelijk is. Dit verweer zal dan ook worden verworpen.
5. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Zij op tijdstippen in de periode 23 juni 2008 tot en met 11 november 2008 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt cocaïne en heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in de periode 23 juni 2008 tot en met 11 november 2008 te Harderwijk,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 79,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
6. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
9. Oplegging van straf en/of maatregel
9.1 De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
9.2 De raadsman heeft bepleit de geëiste gevangenisstraf en werkstraf te matigen.
9.3 Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
9.4 Verdachte heeft zich met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan handel in harddrugs gedurende een periode van ongeveer 5 maanden (juni tot november 2008), alsmede aan het voorhanden hebben van softdrugs. Met name het eerste feit is zeer ernstig. Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de randcriminaliteit en het overlastgevende gedrag waaraan verslaafden zich veelal schuldig maken. Verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen. De handel in harddrugs dient krachtig te worden bestreden.
De aard en ernst van het feit rechtvaardigt dat aan verdachte een langdurige, deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Blijkens de oriëntatiepunten straftoemeting van het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken wordt voor de straftoemeting bij overtreding van artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet, in geval van een periode van meer dan 3 maanden, maar minder dan 6 maanden, als uitgangspunt genomen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
.
9.5 Ten voordele van verdachte spreekt haar strafblad (eindnoot 22) , waaruit blijkt dat verdachte afgezien van een eerder opgelegde werkstraf voor uitkeringsfraude ruim 10 jaar geleden, geen feiten op haar documentatie heeft staan.
9.6 De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat zij reeds uit haar voorlopige hechtenis is geschorst en dat uit het reclasseringsrapport (eindnoot 23) blijkt dat wanneer verdachte nu weer in detentie gaat zij haar huis zal verliezen en uit de schuldsanering zou gaan.
9.7 Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank zal hiervan vier maanden voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te doordringen dat zij in de toekomst geen strafbare feiten meer pleegt. De proeftijd zal worden gesteld op twee jaren. De rechtbank houdt ook rekening met de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht.
9.8 Teneinde de ernst van met name feit 1 voor verdachte voldoende tot uitdrukking te laten komen zal de rechtbank daarnaast een forse werkstraf opleggen, te weten een werkstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
• verklaart verdachte strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden en bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
• beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• veroordeelt verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
• heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Steinebach-de Wit, voorzitter, Gilhuis en Davids, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Oosten-Boksem, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2009.
Eindnoten
(1) Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0610/08-209750, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, district Noord-West Veluwe, gesloten en ondertekend op 17 december 2008.
(2) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige A] p. 453-455
(3) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige B] p. 466-468
(4) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige C] p. 474-475
(5) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D] p. 476-478
(6) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige E] p. 492-493
(7) Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige F] p. 494-496
(8) Proces-verbaal van verhoor C.J. van Graffijland p. 530-532
(9) Proces-verbaal van verhoor C.J. van Graffijland p. 537-540
(10) Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 595-598
(11) Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 601-602
(12) Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 606-609
(13) Proces-verbaal van verhoor getuige [naam B] p. 647-649
(14) Tapgesprek p. 580
(15) Tapgesprek p. 590
(16) Proces-verbaal ambtelijk verslag met bijlage p. 359-360 en 373-374
(17) Proces-verbaal Narcotest p. 380
(18) Proces-verbaal Narcotest p. 377
(19) Proces-verbaal Narcotest p. 376
(20) Proces-verbaal Narcotest p. 379
(21) Proces-verbaal Narcotest p. 378
(22) Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2008
(23) Rapport Reclassering d.d. 20 januari 2009