ECLI:NL:RBZUT:2009:BI0491

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/269 BESLU
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. J.H. van Breda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake tijdelijke onttrekking spoorwegovergang Ooijmanlaan te Doetinchem

Op 8 april 2009 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de tijdelijke onttrekking van de spoorwegovergang aan de Ooijmanlaan te Doetinchem, die door het college van burgemeester en wethouders was besloten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de onttrekking aan het openbaar verkeer gehandhaafd blijft. De rechter oordeelde dat niet aannemelijk is gemaakt dat de onttrekking niet tijdelijk zal zijn, en dat de gemeente Doetinchem de onttrekking heeft besloten in het belang van de verkeersveiligheid, na eerdere ongevallen op de spoorwegovergang.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de argumenten van de verzoekster, de vereniging Fietsersbond, meegewogen. De verzoekster betoogde dat de gemeente onbevoegd handelde door de onttrekking, omdat de Wegenwet geen bevoegdheid tot tijdelijke onttrekking zou scheppen. De rechter volgde dit betoog niet en concludeerde dat de gemeente met de tijdelijke onttrekking wilde benadrukken dat er geen intentie was om de weg permanent af te sluiten. De voorzieningenrechter heeft ook de belangen van fietsers in de afweging betrokken, maar oordeelde dat de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de fietsers die gebruik maken van de spoorwegovergang.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de tijdelijke onttrekking van de spoorwegovergang, gezien de eerdere ongevallen en de wens om het risico op nieuwe ongevallen te minimaliseren. De rechter heeft geen aanleiding gezien om de gemeente te veroordelen in proceskosten, en heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 09/269 BESLU
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
de vereniging Fietsersbond
te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft verweerder besloten dat de spoorwegovergang aan de Ooijmanlaan te Doetinchem aan het openbaar verkeer wordt onttrokken.
Verzoekster heeft hiertegen bij brief van 27 februari 2009 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van 2 maart 2009 is voorts verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 april 2009, waar namens verzoekster zijn verschenen [verzoeker]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. N.C. Faber, LL.M., en J. ten Pas.
2. Overwegingen
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat verzoekster geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet evenwel geen grond om over de belanghebbendheid van verzoekster bij besluiten als de onderhavige anders te oordelen dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft gedaan in haar uitspraak van 8 september 2004 (LJN: AQ9953), naar welke uitspraak de voorzieningenrechter kortheidshalve verwijst.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
De voorzieningenrechter ziet in het betoog van verweerder ter zitting geen grond voor het oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het onderhavige verzoek.
Ten gronde overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder II, van de Wegenwet heeft een weg opgehouden openbaar te zijn wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – met toepassing van de hem in het delegatiebesluit van de raad van de gemeente Doetinchem van 13 december 2007 gegeven bevoegdheid – de spoorwegovergang aan de Ooijmanlaan te Doetinchem tijdelijk aan het openbaar verkeer onttrokken tot de beveiliging daarvan met automatische halve overwegbomen (mini-ahob’s) is gerealiseerd. Hij heeft erop gewezen dat in mei 2004 en in januari 2009 op de overgang aanrijdingen tussen een trein en gemotoriseerd verkeer hebben plaatsgevonden, waarbij in totaal 4 personen om het leven zijn gekomen. Volgens verweerder vormt de overgang derhalve een reëel gevaarpunt voor alle verkeersdeelnemers. Na het laatste ongeval hebben bewoners van het desbetreffende gebied aangedrongen op maatregelen. De spoorwegovergang is vervolgens fysiek, door middel van betonblokken, afgesloten.
Verzoekster heeft betoogd dat verweerder onbevoegd heeft gehandeld door dat gedeelte van de Ooijmanlaan tijdelijk aan het openbaar verkeer te onttrekken nu de Wegenwet geen bevoegdheid tot tijdelijke onttrekking schept.
De voorzieningenrechter volgt dat betoog niet. Dat in het besluit staat dat de onttrekking tijdelijk is, heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op het verhandelde ter zitting, geen verdere strekking dan dat verweerder hiermee heeft willen benadrukken dat niet beoogd is de weg permanent te onttrekken aan het openbaar verkeer. Er zal, zo heeft verweerder ter zitting bevestigd, wel aparte besluitvorming plaats moeten vinden om de spoorwegovergang aan de Ooijmanlaan weer openbaar te maken voor het verkeer.
De door verweerder gevolgde procedure wordt door verzoekster gekenschetst als overhaast en onzorgvuldig. Nu de ongevallen hebben plaatsgevonden met gemotoriseerd verkeer, had de overgang evenzeer veilig gemaakt kunnen worden door een partiële afsluiting voor enkel dat verkeer te realiseren. In dat verband heeft zij erop gewezen dat, gelet op landelijke cijfers, bij ongelukken op spoorwegovergangen in niet meer dan 15% van de gevallen langzaam verkeer is betrokken. Fietsers worden volgens verzoekster gedwongen 800 tot 1500 meter om te rijden over een minder veilige en minder aantrekkelijke route. Verzoekster heeft er daarbij op gewezen dat de Ooijmanlaan een recreatieve route voor het fietsverkeer is en dat de overgang onderdeel uitmaakt van een belangrijke fietsroute voor personeel en gasten van camping “De Wrange” en zorghotel “Villa de Ooijman”. Volgens verzoekster is de tijdelijke onttrekking van de spoorwegovergang disproportioneel en in strijd met het beleid, neergelegd in de Nota Mobiliteit. Voorts blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder de bij de onttrekking betrokken belangen van fietsers heeft meegewogen, aldus verzoekster.
De voorzieningenrechter stelt met verzoekster vast dat het bestreden besluit geen inzicht geeft in de wijze waarop verweerder de bij de onttrekking betrokken belangen heeft afgewogen. Ter zitting is evenwel gebleken dat deze afweging wel heeft plaatsgevonden. Daarvan uitgaande kan dit gebrek bij de te nemen beslissing op bezwaar worden hersteld en vormt dit op zichzelf onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de door verweerder gemaakte belangenafweging evenwichtig is en overweegt daaromtrent als volgt.
De in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid is van discretionaire aard. Aan het bevoegd gezag komt daarbij een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De voorzieningenrechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van strijd met wettelijke voorschriften dan wel van zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgaan. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 20 januari 2008 (LJN: BC3023) en 30 mei 2007 (LJN: BA6012).
In het ambtelijk voorstel dat ten grondslag ligt aan het besluit van verweerder van 20 januari 2009 om de spoorwegovergang tijdelijk af te sluiten en daarvoor de nodige juridische processen in gang te zetten, staat vermeld dat er twee mogelijkheden zijn om dit te realiseren. De zogenoemde oplossing 2 behelst – kort gezegd – het plaatsen van hekken waar (brom)fietsers en voetgangers tussendoor moeten lopen. De overgang blijft dan toegankelijk voor die weggebruikers. Daarbij is aangetekend dat er een beperkte kans op ongevallen bestaat. De zogenoemde oplossing 3 behelst de gerealiseerde gehele afsluiting met betonblokken. Ter zitting is toegelicht dat gekozen is voor oplossing 3, omdat verweerder elk risico wil uitsluiten dat zich nogmaals een ongeval zal voordoen.
Gelet op het blijkens de statistieken tamelijk lage percentage langzaam verkeer dat betrokken is bij ongevallen op spoorwegovergangen en de gevolgen van de onttrekking aan het openbaar verkeer voor het fietsverkeer, zou een keuze voor oplossing 2 niet op voorhand ondenkbaar zijn geweest. Echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid het belang van de verkeersveiligheid en, in verband daarmee, de wens om het risico dat nogmaals een ongeval op de overgang zal plaatsvinden uit te sluiten, zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van de fietsers die van de overgang gebruik maken. Bij dit oordeel neemt de voorzieningenrechter nog het volgende in aanmerking. Niet is aannemelijk geworden dat de onttrekking niet tijdelijk zal zijn. In de gedingstukken is daarvoor geen enkele aanwijzing te vinden. De voltooiing van de mini-ahobs is gepland voor medio december 2009 en de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder tijdig besluitvorming in gang zal zetten om de voltooiing samen te laten vallen met de beëindiging van de onttrekking. Daarbij komt dat de Ooijmanlaan een zandweg is die ook gebruikt wordt door personen die slechts tijdelijk verblijven op bovengenoemde camping of in het zorghotel. Ook is de afstand die fietsers moeten omrijden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig, dat dit verweerder tot een andere afweging van de betrokken belangen had moeten brengen. Ten slotte is door verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe fietsroute onveilig is.
De conclusie is dat het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2009.