ECLI:NL:RBZUT:2009:BI1168

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580619-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. Gilhuis
  • J. Tas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor de handel in gebruikershoeveelheden cocaïne

In de zaak tegen twee mannen, die verdacht werden van de handel in gebruikershoeveelheden cocaïne, heeft de Rechtbank Zutphen op 15 april 2009 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten opzettelijk cocaïne hebben verkocht en afgeleverd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 december 2008 in Zutphen. De rechtbank heeft de verklaringen van verschillende getuigen als bewijs gebruikt, die bevestigden dat zij cocaïne bij de verdachten hebben gekocht. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de vervolging van de verdachten. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de schadelijke effecten van cocaïne op de gezondheid en de samenleving. De rechtbank benadrukte dat de handel in harddrugs krachtig bestreden moet worden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580619-08
Uitspraak d.d.: 15 april 2009
tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1985],
wonende te [plaats],
verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Raadsman: mr. D.P. Kant te Zutphen.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 april 2009.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 18 december 2008 te Zutphen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) gebruikershoeveelhe(i)d(en) cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
4.1 De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte, nu de informatie die heeft geleid tot de verdenking van verdachte onvoldoende verifieerbaar is. Vier CIE-meldingen, waarover geen oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de informatie kon worden gegeven, zijn aanleiding geweest tot het nemen van opsporingsmaatregelen jegens verdachte.
4.2 De officier van justitie heeft zich terzake op het standpunt gesteld dat één van de CIE-meldingen wel als betrouwbaar is aangemerkt. Naast deze vier CIE-meldingen heeft [getuige A] op het politiebureau verklaard dat hij verdachte herkende als zijn dealer. Deze factoren ondersteunden elkaar en leidden ertoe dat sprake was van verdenking jegens verdachte. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in haar vervolging.
4.3 De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van 16 juli 2008, inhoudende een CIE-melding, staat vermeld dat een Marokkaanse jongen genaamd [verdachte A] cocaïne dealt in het uitgaansleven in Zutphen en dat hij dit samen zou doen met een Nederlandse jongen die op [adres A te plaats] woont.1
4.4 In het proces-verbaal van 29 september 2008, inhoudende een CIE-melding staat vermeld dat [verdachte A] en een Nederlandse jongen die ‘[medeverdachte B]’ wordt genoemd, en bij [verdachte A] woont, cocaïne dealen.2
4.5 In het proces-verbaal van 25 november 2008 staat vermeld dat verdachte volgens GBA-verificatie woonachtig is op [adres A te plaats].3
4.6 Voorts heeft [getuige A] verdachte op 8 juli 2008 herkend als zijn dealer van cocaïne.4
4.7 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel op grond van verschillende meldingen, die gedetailleerde informatie bevatten, zoals de naam en het adres van (mede)verdachte(n) én de getuigenverklaring van [getuige A] dat er sprake was van een redelijk vermoeden jegens verdachte, zodat de toegepaste opsporingshandelingen niet onrechtmatig zijn. Dat in het proces-verbaal van de CIE staat dat geen oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie kan worden gegeven, wil niet zeggen dat er sprake is of kan zijn van onbetrouwbare informatie. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer en oordeelt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
5. Overwegingen ten aanzien van het bewijs5
A. Standpunt van het openbaar ministerie
5.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van hetgeen ten laste is gelegd, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen.
B. Standpunt van de verdachte
5.2 De raadsman heeft verzocht het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, opdat de betrokken functionarissen van het Regionaal CIE door de rechter-commissaris gehoord worden met betrekking tot de wijze van totstandkoming van de CIE-verbalen.
5.3 Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de processen-verbaal van tapgesprekken van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu zij niet op duidelijke wijze zijn weergegeven en niet zijn geverifieerd . Tevens heeft de raadsman bepleit dat de getuigenverklaringen van [getuige B], [getuige C], [getuige D], [getuige E] en [getuige F] dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken
5.4 Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verdachte in een periode van maximaal een jaar en met beperkte frequentie gebruikershoeveelheden cocaïne heeft verkocht en geleverd.
C. Beoordeling door de rechtbank
5.5. Gelet op het onder 4.7 overwogene kan het horen van de functionarissen van de CIE achterwege blijven en wordt het verzoek van de raadsman afgewezen.
5.6. Verschillende getuigen hebben verklaard dat zij bij verdachte drugs hebben gekocht. Getuige [getuige D] heeft verklaard dat hij bij [verdachte A] cocaïne kocht.6 [verdachte A] kende hij van vroeger en hij heet met zijn achternaam ‘[naam] of iets dergelijks’. [verdachte A] woonde aan [adres A te plaats]. Hij noemde zich ook wel [verdachte A]. Verdachte versprak zich wel eens en dan heette hij [verdachte A], maar [getuige D] moest hem altijd [verdachte A] noemen. [getuige D] heeft verklaard dat hij al drie jaar terecht kan bij [verdachte A] voor het kopen van cocaïne. Hij kocht soms wekelijks, soms maandelijks. [getuige D] kocht één gram cocaïne voor vijftig euro.7
5.7. Getuige [getuige G] heeft verklaard dat hij ongeveer 1,5 jaar bij [verdachte A] cocaïne kocht en dat hij vijftig euro per gram betaalde.8 [verdachte A] kan hij als volgt omschrijven: nette jongen, klein tenger van postuur, ongeveer 25 jaar oud, getinte huidskleur en donker haar.9
5.8. Voorts heeft getuige [getuige H] verklaard dat hij ruim één jaar cocaïne kocht bij [verdachte A] en dat hij vijftig euro per gram betaalde.10 [getuige H] kocht ongeveer twee keer per week bij hem en hij kocht meestal twee gram per keer. [getuige H] heeft verklaard dat hij een papier heeft gezien waarop de achternaam van [verdachte A] stond, dat was iets van “[naam]” (fon). [getuige H] wist ook dat de vriendin van [verdachte A] zwanger was, omdat [verdachte A] hem dat zelf had verteld.11
5.9. Getuige [getuige I] heeft verklaard dat hij wel eens drugs heeft gekocht bij [verdachte A] en dat hij vijftig euro per gram betaalde.12
5.10. Tevens heeft getuige [getuige F] verklaard dat hij ongeveer een jaar cocaïne gebruikt, die hij bij [verdachte A] of [verdachte A] kocht.13 [verdachte A] woont aan [adres A te plaats], samen met zijn vriendin, die zwanger is. Ook woont er nog een andere jongen die [medeverdachte B] heet. [getuige F] betaalde vijftig euro voor één gram cocaïne en hij haalde zeker drie gram per week bij [verdachte A].14 [getuige F] heeft verklaard dat hij de cocaïne die bij zijn aanhouding in beslag is genomen bij [verdachte A] heeft gekocht.15
5.11. De narcotest met betrekking tot de onder [getuige F] inbeslaggenomen pakketjes.16 geeft de indicatie dat het cocaïne betreft. Cocaïne staat vermeld op lijst I van de Opiumwet.17
5.12. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in het jaar 2008 cocaïne heeft verkocht; ongeveer driekwart jaar voor zijn aanhouding op 6 januari 2009. Hij heeft voorts verklaard dat hij de cocaïne voor ongeveer achtendertig euro per gram inkocht en voor vijftig euro verkocht.18
5.13. Het verweer van de raadsman dat de getuigenverklaring van [getuige D] niet gebezigd zou kunnen worden voor het bewijs, omdat [getuige D] als verdachte is gehoord en om die reden verdachte zou willen belasten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. [getuige D] heeft naar het oordeel van de rechtbank zeer gedetailleerd verklaard (over de naam van verdachte, zijn adres, zijn zwangere vriendin en de inwonende ‘[medeverdachte B]’) en de rechtbank acht zijn verklaring derhalve geloofwaardig. Tevens zijn de door [getuige D] genoemde omstandigheden door verdachte ter terechtzitting bevestigd.19
5.14. Voor zover de raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [getuige B], [getuige C] en [getuige E] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, dient dit verweer geen nadere bespreking nu deze verklaringen niet voor het bewijs gebezigd zijn.
5.15.Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verklaring van de getuige [getuige F]
niet voor het bewijs gebezigd kan worden, nu zijn aanhouding onrechtmatig zou zijn. Wat er ook zij van een eventuele onrechtmatige aanhouding van [getuige F], dit kan niet als onrechtmatig jegens verdachte worden aangemerkt en dientengevolge niet leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring van [getuige F] jegens verdachte. Indien dit immers het geval zou zijn, betreft het een omstandigheid waarop alleen [getuige F] een beroep zou kunnen doen. De rechtbank verwerpt het verweer.
5.16. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de tapgesprekken uitgesloten dienen te worden van het bewijs, omdat zij niet op duidelijke wijze zijn weergegeven en niet geverifieerd zijn. Nu de tapgesprekken niet gebezigd zijn voor het bewijs, verdient dit verweer eveneens geen nadere bespreking.
5.17. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte aan meerdere personen, in de ten laste gelegde periode, cocaïne heeft verkocht. De rechtbank is niet van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tezamen en vereniging met (een) ander(en) cocaïne heeft verkocht. Derhalve deelt de rechtbank de opvatting van de officier van justitie en raadsman dat geen sprake is van medeplegen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
6. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 december 2008 te Zutphen, althans in Nederland opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt gebruikershoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
7. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
10. Oplegging van straf
10.1. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot 18 (achttien) maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
10.2. De raadsman heeft bepleit een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist op te leggen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft hij aansluiting gezocht bij de LOVS-richtlijnen en heeft hij bepleit dat een maximale gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden geïndiceerd is.
10.3. De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar niet terzake de Opiumwet.
10.4. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de reclassering (d.d. 24 maart 2009), waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de totstandkoming van een rapport.
10.5. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - handel in cocaïne. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. De handel in harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
10.6. Als oriëntatiepunt voor verkopen van cocaïne voor de duur van zes tot twaalf maanden, geldt een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden. De rechtbank acht op grond van de onder 5.7, 5.8, 5.9 en 5.10 genoemde getuigenverklaringen bewezen dat verdachte één jaar tot anderhalf jaar cocaïne heeft verkocht aan verschillende gebruikers. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf om verdachte te weerhouden strafbare feiten te plegen. Met het oog op het rapport van de reclassering en de weigering van verdachte mee te werken aan de totstandkoming van het rapport, ziet de rechtbank geen redenen tot het opleggen van verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Gelet op voorgaande acht de rechtbank voldoende redenen aanwezig om een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist op te leggen.
11. Toepasselijke wettelijke artikelen
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte strafbaar.
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf maanden) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Gilhuis en Tas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2009.
Mr. Tas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 105).
2 Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 107).
3 Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 108).
4 Proces-verbaal van verhoor van [getuige A] (pagina 110).
5 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0631/08-208890, gedateerd 23 januari 2009.
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige D] (pagina 190).
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige D] (pagina 190).
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 337).
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 337 en 338).
10 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 267).
11 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 268).
12 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (pagina 252 en 253).
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 366).
14 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 367).
15 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 367).
16 Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 117).
17 Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 118).
18 Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
19 Verklaring van verdachte ter terechtzitting.