RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/800151-08
Uitspraak d.d.: 21 april 2009
tegenspraak / oip
[verdachte],
geboren te [plaats op 1959],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman mr. I Vreeken, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 01 januari 1996 tot en met 31 december 1999, te Twello, gemeente Voorst, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [dochter A], geboren op [1984], bestaande die ontucht hierin dat hij (over) de borsten en/of de billen van [dochter A] heeft betast en/of gewreven en/of gestreken en/of in de borsten van [dochter A] heeft geknepen en/of (over) de vagina van [dochter A] heeft betast en/of gewreven;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 1993 tot en met 6 mei 1998, te Twello, gemeente Voorst en/of (elders) in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [dochter B], geboren op [1983], bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) (over) de borsten en/of de billen van [dochter B] heeft betast en/of gewreven en/of gestreken en/of tegen de benen van [dochter B] heeft gereden,
althans meerdere malen zijn penis tegen de benen en/of (nabij/tegen) de vagina van die [dochter B] heeft aangeduwd en/of bewogen en/of (over) de vagina van [dochter A] heeft betast en/of gewreven en/of gestreken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
4.1 Op 1 augustus 2007 heeft in het politiebureau te Twello een intakegesprek plaatsgevonden tussen [dochter A] en twee zedenrechercheurs. [dochter A] heeft in dat gesprek verklaard dat zij en haar zus, [dochter B], door hun vader [verdachte], verdachte, meermalen zijn betast. Op 17 augustus 2007 heeft [dochter A] aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar vader. [dochter B] heeft op 7 september 2007 een getuigenverklaring afgelegd.2
B. Standpunt van het openbaar ministerie
4.2 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kinderen, [dochter A] en [dochter B]. Zij heeft zich gebaseerd op de verklaringen van aangeefster [dochter A], getuige [dochter B] en de deels bekennende verklaring van verdachte.
C. Standpunt van de verdediging
4.3 Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij zijn beide dochters over de borsten en billen heeft gestreken en betast, maar dat hij heeft ontkend dat hij hun vagina heeft betast. Verdachte dient van deze feitelijke handelingen te worden vrijgesproken, nu daarvoor geen steunbewijs in het dossier te vinden is.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde delictsperiode aangevoerd dat de ontucht is gepleegd na het overlijden van de vader van verdachte in mei 1997, maar niet eerder. De onder 1 ten laste gelegde periode moet naar de mening van de raadsman worden ingekort, aangezien voor de einddatum van 31 december 1999 onvoldoende bewijs voorhanden is. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat aangeefster heeft verklaard over gebeurtenissen die uitsluitend in haar dertiende jaar hebben plaatsgevonden. De onder 2 ten laste gelegde einddatum kan volgens de raadsman overeenkomen met de verklaringen van verdachte.
D. Beoordeling door de rechtbank
4.4 Aangeefster [dochter A] heeft verklaard dat zij tussen haar twaalfde en zestiende jaar seksueel is misbruikt door haar vader.3 De seksuele handelingen vonden plaats in haar ouderlijke woning aan [adres te plaats].4 De seksuele handelingen bestonden uit het vastpakken en betasten van en knijpen in de borsten en het betasten van en wrijven over de billen en vagina.5 Aangeefster beschrijft een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op de overloop in de voormelde woning. Zij was toen ongeveer dertien jaar oud. Haar vader kwam tegen haar aan staan en deed zijn rechterhand achter haar broek richting haar billen. Vervolgens ging zijn rechterhand onderlangs haar billen zodat zijn hand tegen haar blote vagina aan kwam. Verdachte betastte de vagina van aangeefster. Op het moment dat verdachte met zijn hand over de vagina wreef zei hij tegen haar: “Je vindt het toch niet erg dat ik een natte van je krijg.” Verdachte is volgens aangeefster niet met een vinger in haar vagina of anus geweest.6 De seksuele handelingen zijn volgens de aangifte gestopt toen aangeefster op haar zestiende jaar verkering kreeg.7
4.5 Getuige [dochter B] heeft verklaard dat haar vader haar rond haar tiende of elfde jaar begon aan te raken.8 Haar vader heeft haar in de ouderlijke woning aan [adres te plaats] seksueel misbruikt.9 De seksuele handelingen bestonden uit het betasten van haar borsten, billen en vagina.10 Volgens de getuige gebeurde dit zeker wekelijks en misschien wel dagelijks.11 De seksuele handelingen verliepen altijd op dezelfde manier. Verdachte pakte getuige altijd van de achterkant en nooit van voren. Verdachte voelde aan haar vagina en zei dan dat hij opgewonden raakte. Verdachte schoof de kleding en het slipje van de getuige aan de kant, trok haar broek naar beneden en raakte haar aan. Verdachte zei dan: “ Oh, dit vond je moeder lekker, dit vindt je moeder fijn.” Hij wilde het echt voelen. Dus niet dat er kleding over heen zat. Verdachte stond altijd achter haar.12
De getuige kon zich niet herinneren dat hij ooit bij haar naar binnen is gedrongen. Ook niet op een andere manier. Aangeefster is voor zover zij weet alleen betast.13
4.6 Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn dochters.14 Verdachte heeft bekend dat hij de billen en borsten van [dochter A] en [dochter B] heeft betast.15 Het seksueel misbruik is volgens verdachte begonnen na het overlijden van zijn vader in mei 1997 en het heeft ongeveer een half jaar tot een driekwart jaar geduurd.16 Hij heeft [dochter A] tussen de vijf en tien keer en [dochter B] ongeveer tien keer onzedelijk betast.17 Verdachte heeft deze politieverklaring ter terechtzitting bevestigd.
4.7 De rechtbank is van oordeel dat de tenlaste gelegde feiten 1 en 2 kunnen worden bewezenverklaard.
Het standpunt van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte de vagina van [dochter A] en [dochter B] heeft betast en daarover heeft gewreven, volgt de rechtbank niet. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit de onder 4.5 en 4.6 weergegeven verklaringen van aangeefster [dochter A] en getuige [dochter B] kan worden afgeleid dat verdachte hun beider vagina heeft betast en daarover heeft gewreven.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [dochter A], anders dan haar zuster [dochter B], op 17 augustus 2007 aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik door haar vader. Voorts constateert de rechtbank dat [dochter B] geen aangifte tegen haar vader heeft willen doen. Wel heeft zij naar aanleiding van de aangifte door [dochter A] op 7 september 2007 een getuigenverklaring afgelegd. De door [dochter B] afgelegde, voor verdachte belastende, verklaring is naar haar zeggen niet bedoeld om haar zus [dochter A] te helpen, maar om aan te geven dat ook zij seksueel is misbruikt door haar vader.
Beide zusters hebben verklaard over de seksuele handelingen als zodanig, over de plek waar, de omstandigheden waaronder die plaatshadden, en van de manier van doen van verdachte. Op belangrijke onderdelen stemmen hun verklaringen overeen. Daarbij hebben zij beiden verklaard dat geen sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam.
Gelet op de voormelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van de aangeefster en de getuige dan aan de ontkennende verklaring van verdachte dat hij niet aan de vagina van zijn dochters heeft gezeten. In zoverre ziet de rechtbank dan ook steunbewijs in de verklaring van de een ten opzichte van de ander, en omgekeerd.
4.8 Ten aanzien van het tenlaste gelegde feit 2 is de rechtbank van oordeel dat het onderdeel “en/of tegen de benen van [dochter B] heeft gereden, althans meerdere malen zijn penis tegen de benen en/of (nabij/tegen) de vagina van die [dochter B] heeft aangeduwd en/of bewogen”, niet kan worden bewezenverklaard. Daartoe overweegt de rechtbank dat aangeefster [dochter A] heeft verklaard dat het seksueel misbruik is gestopt toen zij verkering kreeg.18 Ook verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het seksueel misbruik stopte toen zijn dochters vriendjes kregen. De door [dochter B] beschreven gebeurtenis waar deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden, vond plaats in de garage.19 [dochter B] had toen naar eigen zeggen verkering met haar huidige echtgenoot. De rechtbank heeft, mede gelet op verdachtes stellige ontkenning dat ooit seksueel misbruik in de garage heeft plaatsgevonden, niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit onderdeel van de tenlastelegging. In zoverre wordt verdachte dus vrijgesproken.
4.9 Ten aanzien van het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde delictsperiode oordeelt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard en ter terechtzitting bevestigd dat het seksueel misbruik is begonnen toen zijn vader in mei 1997 is overleden en tot het voorjaar van 1998 heeft geduurd/in het voorjaar van 1998 is gestopt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het voor beide dochters in dezelfde periode is opgehouden. De door zijn beide dochters beschreven gebeurtenissen vallen grotendeels binnen die periode.
Aangeefster [dochter A] heeft verklaard dat het seksueel misbruik vanaf haar twaalfde jaar heeft plaatsgevonden20. Zij heeft in haar aangifte echter geen specifieke gebeurtenis beschreven waaruit zou kunnen blijken dat het seksueel misbruik vóór mei 1997 heeft plaatsgevonden. Verder heeft aangeefster verklaard niet exact aan te kunnen geven wat er op welke leeftijd is gebeurd21.
Getuige [dochter B] heeft evenmin een specifieke gebeurtenis beschreven die vóór mei 1997 heeft plaatsgevonden. Zij heeft weliswaar verklaard dat zij rond haar tiende en elfde jaar vrouwelijke vormen begon te krijgen22, maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het seksueel misbruik toen ook daadwerkelijk is begonnen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank als begindatum 1 mei 1997 hanteren. Ten aanzien van de einddata ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de tenlastelegging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1997 tot en met 31 december 1999, te Twello, gemeente Voorst, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [dochter A], geboren op [1984], bestaande die ontucht hierin dat hij (over) de borsten en de billen van [dochter A] heeft betast en/of gewreven en/of gestreken en in de borsten van [dochter A] heeft geknepen en (over) de vagina van [dochter A] heeft betast en/of gewreven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1997 tot en met 6 mei 1998, te Twello, gemeente Voorst, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [dochter B], geboren op [1983], bestaande die ontucht hierin dat hij telkens (over) de borsten en de billen van [dochter B] heeft betast en/of gewreven en/of gestreken en (over) de vagina van [dochter B] heeft betast en/of gewreven en/of gestreken.
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring van feit 2 , laatste regel, de naam “[dochter A]”, als kennelijke verschrijving, verbeterd gelezen als “[dochter B]”.
6. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feiten 1 en 2 (telkens) : Ontucht plegen met zijn minderjarig kind,
meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
8.1 Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
9. Oplegging van straf en/of maatregel
9.1 De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering is doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht inclusief het voltooien van de behandeling bij De Tender te Deventer.
9.2 Namens de verdachte is verzocht een werkstraf op te leggen. Aangevoerd is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het afmaken van de therapie in de weg zou staan. Een voorwaardelijke straf zou kunnen worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht met continuering van de dagbehandeling bij De Tender te Deventer. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak, de beperkte duur van de gepleegde ontucht, de spijtbetuiging van verdachte, en het lage recidivegevaar. Voorts dient volgens de raadsman rekening worden gehouden met de omstandigheden dat verdachte first offender is en dat hij zelf tot inzicht is gekomen en is gestopt met de ten laste gelegde handelingen en vrijwillig in behandeling is gegaan bij De Tender.
9.3 Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, en op de omstandigheden waaronder dit is begaan. Voorts is gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
9.4 De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn destijds minderjarige dochters. Verdachte heeft de feiten gepleegd in een situatie waarin zijn dochters zich thuis veilig en geborgen moesten kunnen voelen. Verdachte heeft met zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van zijn dochters, juist in een levensfase waarin meisjes van die leeftijd bijzonder kwetsbaar zijn. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk. Hij heeft voorts misbruik gemaakt van zijn positie als vader en heeft het in hem gestelde vertrouwen geschonden. Deze gedragingen kunnen, naar de ervaring leert, voor de slachtoffers ernstige psychische gevolgen hebben. Dat de gedragingen voor aangeefster [dochter A] nadelige psychische gevolgen hebben gehad en nog altijd hebben, is gebleken uit de onderbouwing van de ingediende schadevordering en de door haar ter terechtzitting afgelegde verklaring.
9.5 De rechtbank heeft voorts meegewogen dat geen gevaar op herhaling lijkt te bestaan, nu de dochters van verdachte meerderjarig zijn, verdachte niet langer samen met hen woont en ook overigens geen contact met hen heeft.
9.6 Als strafverzachtende omstandigheid heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de feiten zich lang geleden hebben afgespeeld. Daarnaast is het tijdsverloop tussen de aangifte en de berechting van belang. Bovendien heeft de aangifte en alles wat daarop is gevolgd grote impact op het gezin als geheel en op zijn eigen leven gehad. Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven het verwijtbare van zijn handelen in te zien en daarover jarenlang met een schuldgevoel te hebben rondgelopen. Hij en zijn vrouw zijn het contact met hun beide dochters en kleinkind als gevolg van dit alles kwijtgeraakt.
9.7 De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee, dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en blijk heeft gegeven het strafwaardige en de ernst daarvan in te zien. Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd, naar de overtuiging van de rechtbank oprecht. Verdachte wordt door De Tender te Deventer begeleid. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gedurende vier dagen per week behandeling krijgt bij De Tender en dat de gehele behandeling twee jaren in beslag zal nemen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd en bereid is om deze behandeling bij De Tender voort te zetten en af te maken.
9.8 In de houding van verdachte, de omstandigheid dat hij hulp heeft gezocht en het belang bij de voortzetting van die hulpverlening maar ook in de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf dan geëist op te leggen. De rechtbank zal een werkstraf voor de maximale duur opleggen, met aftrek van uren voor de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
9.9 Een voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank op teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de bijzondere voorwaarde worden gekoppeld dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegegeven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt behandeling door De Tender te Deventer. De proeftijd zal worden gesteld op twee jaren.
10. Vordering van de benadeelde partijen
10.1 De benadeelde partij [dochter A], wonende aan [adres te plaats] (rekeningnummer [nummer]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 6.028,48, vermeerderd met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Voormeld bedrag heeft betrekking op reiskosten en psychische hulpverlening (€ 528,48) en immateriële schade (€ 5.500,-).
10.2 De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bereid is de materiële schade te voldoen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze schade niet eenvoudig van aard is. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering dient te worden gematigd.
10.3 Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de voornoemde benadeelde partij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht het redelijk de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 2.528,48, te weten € 528,48 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 1999. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze vordering in zoverre niet eenvoudig van aard is. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
11. Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer [dochter A].
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feiten 1 en 2, telkens: Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen
gepleegd
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden en bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich zal laten behandelen door De Tender te Deventer of een soortgelijke instelling. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die door of namens de leiding van De Tender of een soortgelijke instelling zullen worden gegeven;
* geeft de reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
* veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [dochter A], wonende aan [adres te plaats] (rekeningnummer [nummer]) van een bedrag van € 2.528,48, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 1999 en vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij [dochter A], voornoemd, voor het overige
niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter A], voornoemd, een bedrag te betalen van € 2.528,48, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 50 (vijftig) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Davids en Hödl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 april 2009.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer
PL0630/08-200023, regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gesloten en ondertekend op 16 januari 2008.
2 Stamproces-verbaal, p. 4.
3 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 24.
4 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 27.
5 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 25, 26
6 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 25, 26.
7 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 27.
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 42.
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 43
10 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 42.
11 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 43.
12 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 44.
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 44.
14 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 65.
15 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 66, 68, 74 en 80.
16 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 67, 68, 71 en 80.
17 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 80.
18 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 27.
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 43
20 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 24
21 Proces-verbaal van aangifte door [dochter A], p. 25.
22 Proces-verbaal van verhoor van getuige [dochter B], p. 42.