ECLI:NL:RBZUT:2009:BI1924

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/460005-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Roessingh-Bakels
  • A. van der Mei
  • J. Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor uitvoer van heroïne naar Duitsland

Op 23 april 2009 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een in Duitsland wonende verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1.016,4 gram heroïne. De verdachte werd op 5 januari 2009 aangehouden op de A18 te Didam, waar hij een stopteken kreeg vanwege opvallend rijgedrag. Tijdens de controle werd in zijn auto een tas met een bruinachtige stof en een rugzak met heroïne aangetroffen. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van de heroïne en voerde aan dat hij geen toestemming had gegeven voor de doorzoeking van zijn auto. De rechtbank oordeelde echter dat de verbalisanten wel degelijk toestemming hadden gevraagd en gekregen van de verdachte om de auto te doorzoeken. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte over zijn onwetendheid niet aannemelijk, vooral gezien het feit dat hij de rugzak als zijn eigendom had opgegeven.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden op. De rechtbank overwoog dat heroïne een sterk verslavend middel is dat ernstige gezondheidsproblemen veroorzaakt en dat het gebruik ervan vaak gepaard gaat met criminaliteit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank verklaarde het bewijs dat was verkregen tijdens de doorzoeking van de auto toelaatbaar, ondanks de bezwaren van de verdediging over de communicatie met de verdachte in de Duitse taal. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460005-09
Uitspraak d.d.: 23 april 2009
Tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Sovjet Unie, thans Kazachstan) op [1978],
wonende te [plaats] (BRD), [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen,
raadsvrouw: mr. Scholten te Zutphen.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2009.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 januari 2009 te Didam, gemeente Montferland, althans in
Nederland,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld
in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft vervoerd, althans opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1.016,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
immers heeft verdachte opzettelijk de heroïne in zijn auto vervoerd, terwijl
hij op weg was naar Duitsland;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
3.1 De aanleiding
Aan de verdachte is op 5 januari 2009 om ongeveer 03.15 uur op de afrit van de A18 te Didam een stopteken gegeven vanwege opvallend rijgedrag. Tijdens een naderhand ingesteld onderzoek is onder de middenpassagiersbank een plastic tas met een bruinachtige stof en, in een rugzak die in de auto lag, 1.016,4 gram (naar later bleek) heroïne aangetroffen.
3.2 Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Hij heeft aangevoerd dat verdachte, die volgens zijn eigen verklaring op weg was naar Duitsland, tijdens de controle een kopie van een identiteitsdocument heeft getoond dat niet op zijn naam stond en dat hij vervolgens verschillende geboortedata heeft opgegeven. De politie heeft daarop met toestemming van verdachte in de auto gekeken en een tas met poeder gevonden, waarna de verdenking terzake overtreding van de Opiumwet is gerezen. Vervolgens is met toestemming van verdachte de auto doorzocht en de rugzak met daarin de twee pakketjes heroïne aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat het zijn rugzak was en dat de handschoenen, die bovenop de heroïne lagen, zijn handschoenen waren. Hoewel door en namens verdachte is aangevoerd dat deze niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de heroïne, heeft de officier van justitie dat verhaal ongeloofwaardig geacht, daarbij stellende dat hij de verklaringen van verdachte over de wijze waarop de heroïne mogelijk in de door hem bestuurde auto terecht is gekomen ongeloofwaardig vindt. Hij heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 25 november 1986, LJN AC9587, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de algemene ervaringsregel, dat de bestuurder, tevens enige inzittende, van een hem toebehorende personenauto, waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid heroïne bevindt, met de aanwezigheid van die heroïne bekend pleegt te zijn. De redenering van de Hoge Raad in die strafzaak is naar het oordeel van de officier van justitie ook in de onderhavige zaak van toepassing.
3.3 Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er met verdachte gesproken had dienen te worden in een taal die hij begreep. De verbalisanten hebben gerelateerd dat zij de Duitse taal goed beheersen, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat dit werkelijk zo is. Op grond van artikel 2.6 van de Aanwijzing bijstand tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken, van het College van procureurs-generaal, hadden de verbalisanten gemotiveerd aantekening in het proces-verbaal moeten maken van hun beheersing van de andere taal, in dit geval de Duitse.
Zij stelt zich op het standpunt dat verdachte geen toestemming heeft verleend tot instellen van een onderzoek in het door hem bestuurde voertuig en dat er geen redelijk vermoeden van schuld was om het voertuig te onderzoeken. Door te handelen als de verbalisanten hebben gedaan, zijn de rechten van verdachte geschonden. Gezien het causale verband tussen de schending van de rechten van verdachte en het aantreffen van de heroïne is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, wat tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Verdachte dient in de visie van de raadsvrouw vrijgesproken te worden.
Voorts heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat er geen sprake is geweest van het opzettelijk vervoeren van heroïne. Verdachte was niet op de hoogte van de aanwezigheid van de heroïne. Er was geen sprake van het opzettelijk vervoeren, zelfs niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Ook om die reden dient er volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen.
3.4 Beoordeling door de rechtbank
Uit het proces-verbaal2 blijkt dat de verbalisanten verdachte op 5 januari 2009 om even over drie ’s nachts te Didam, komend van de afrit van de A18 en rijdend in een personenauto voorzien van een Duits kenteken, vanwege zijn opvallende rijgedrag een stopteken hebben gegeven. Verdachte heeft tegen de verbalisanten verklaard dat hij op weg was naar zijn woonplaats in Duitsland. Tijdens onderzoek in de auto is een tas met bruin poeder aangetroffen en in een in de auto gevonden rugzak werden twee ronde, in plastic verpakte pakketten aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van onderzoek3 is gebleken dat het bruine poeder een gewicht had van 2.983,7 gram en de beide blokken een gezamenlijk totaalgewicht hadden van 1.016,4 gram. Uit onderzoek door het NFI4 is gebleken dat het bruine poeder een mengsel is van cafeïne en paracetamol; de beide plakken betreffen heroïne.
Verdachte is blijkens het proces-verbaal op 5 januari 2009 vanaf het eerste contact met de politie in de Duitse taal aangesproken, waarbij hem is verzocht zijn rijbewijs en het kentekenbewijs ter inzage te geven. Verdachte heeft op dat verzoek stukken getoond, namelijk een kopie van een Duits rijbewijs en een kopie van het verhuurcontract van de auto. Verdachte deelde mee dat hij zijn rijbewijs en zijn paspoort verloren was en dat de kopieën afdrukken waren van de originele documenten. Ook verdere vragen ter verificatie van zijn identiteit heeft hij adequaat beantwoord. Verbalisanten hebben in het ambtsedig proces-verbaal opgenomen dat het gesprek met verdachte in de Duitse taal plaatsvond en dat verbalisanten die taal goed beheersen.
Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte uitstekend overweg kon met de bijstand van een tolk in de Duitse taal.
Verdachte heeft op vragen van zijn raadsvrouw met betrekking tot het contact met de verbalisanten een adequate uiteenzetting gegeven over de communicatie die hij op 5 januari 2009 met hen heeft gevoerd. Daaruit is de rechtbank gebleken dat de verdachte de verbalisanten toen en daar goed heeft begrepen.
Voor wat betreft de door de raadsvrouw genoemde voorbeelden van taalproblemen terzake bepaalde begrippen, zoals het verschil tussen bezit en eigendom van de rugzak, constateert de rechtbank dat het daarbij meer gaat om juridische kwalificaties dan om problemen met taalbegrip.
Naar het oordeel van de rechtbank is er vanaf het eerste contact tussen verdachte en de verbalisanten sprake geweest van een goede communicatie en heeft verdachte begrepen dat hij toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de auto.
Er is geen enkele aanleiding te twijfelen aan de weergave op dit punt in het proces-verbaal, namelijk dat verbalisanten die toestemming gevraagd hebben en dat verdachte die heeft gegeven. Het vervolgens door de verbalisanten aantreffen in die rugzak van de twee genoemde plakken materiaal kan naar het oordeel van de rechtbank dus wel degelijk worden gebruikt als bewijs voor het ten laste gelegde.
De verdachte heeft verklaringen afgelegd over de wijze waarop de heroïne in de rugzak terecht gekomen zou kunnen zijn. De rechtbank acht die verklaringen niet aannemelijk geworden nu verdachte verder niets ter nadere onderbouwing van zijn stellingen heeft aangevoerd. In het bijzonder de lezing van verdachte, dat die avond twee Duitse mannen tot Arnhem met hem zijn meegereden, die mogelijk verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor het achterlaten van de heroïne in zijn auto, is door hem niet onderbouwd met gegevens die het mogelijk zouden maken om dat scenario na te trekken. Ook overigens is de rechtbank uit geen enkel gegeven in het dossier gebleken van de aannemelijkheid van deze lezing.
Voorts zijn verdachte alle mogelijkheden geboden om over het bezit van de rugzak te verklaren. Zo heeft hij tijdens het tweede5 en het derde6 verhoor verklaard dat de rugzak zijn eigendom was. Pas nadat de verbalisanten hem hadden voorgehouden dat was vastgesteld dat in die zak spul was aangetroffen en dat de in die rugzak aangetroffen plakken heroïne bevatten, heeft verdachte ontkend dat de rugzak zijn eigendom was.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar een zekere [naam] in Rotterdam is gegaan om daar te verblijven en om samen met hem een paar dagen te gaan stappen. Van het door verdachte opgegeven telefoonnummer, beweerdelijk van [naam], bleek geen tenaamstelling bekend te zijn.7 Verdachte heeft geen personalia en/of verblijfplaats van die [naam] opgegeven opdat zijn verklaringen bij die persoon zouden kunnen worden geverifieerd.
Concluderend kan naar het oordeel van de rechtbank de gevonden heroïne worden gebruikt als bewijs voor het ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op uitvoer van heroïne vanuit Nederland naar Duitsland. Volgens de verklaring die hij ter terechtzitting heeft afgelegd, was hij onderweg naar Duitsland. Uitgaande van de algemene ervaringsregel dat de bestuurder, tevens enige inzittende, van een door hem (gehuurde en) bestuurde auto, waarin zich een aanzienlijke hoeveelheid heroïne bevindt in een rugzak waarvan verdachte heeft verklaard dat deze zijn eigendom is, en de omstandigheid dat verdachte over de wijze waarop deze heroïne in de rugzak terecht zou zijn gekomen naar het oordeel van de rechtbank een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat de verdachte bekend was met de aanwezigheid van de heroïne in zijn auto. Dit wordt nog verstrekt door de omstandigheid dat verdachte bij zijn aanhouding tevens in het bezit was van een grote hoeveelheid poeder, bestaande uit cafeïne en paracetamol. Verdachte heeft die stof ter zitting steeds “anabolen” genoemd. Het is echter algemeen bekend dat heroïne versneden kan worden met de eveneens bij verdachte aangetroffen middelen.
4. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 5 januari 2009 te Didam, gemeente Montferland, althans in
Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld
in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en heeft vervoerd, ongeveer 1.016,4 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst I,
immers heeft verdachte opzettelijk de heroïne in zijn auto vervoerd, terwijl
hij op weg was naar Duitsland.
5. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
7. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
8. Oplegging van straf en/of maatregel
8.1
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot 15 maanden gevangenisstraf, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting op zijn eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heroïne heeft willen uitvoeren naar Duitsland. Heroïne is een sterk verslavend middel dat zorgt voor gezondheidsproblemen bij de gebruikers. Het gebruik ervan gaat gepaard met criminaliteit teneinde de verslaving te kunnen financieren.
8.2
De raadsvrouw heeft, omdat zij van oordeel is dat er vrijspraak dient te volgen, geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Bij de bepaling van de (hoogte van de) op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8.4
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van meer dan één kilo heroïne. Heroïne is een sterk verslavend verdovend middel en is zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. Het gebruik ervan zorgt ook voor veel overlast voor de samenleving, aangezien veel gebruikers hun verslaving financieren door het plegen van criminele activiteiten.
8.5
Gelet op de ernst van het strafbare feit, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
9. Beslag
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven mes, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is dat tot het begaan van het bewezenverklaarde is bestemd.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
* verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een zakmes, Sturdy Knife.
Aldus gewezen door mrs. Roessingh-Bakels, voorzitter, Van der Mei en Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 april 2009.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0640/09-200707, gesloten en ondertekend op 6 februari 2009.
2 Proces-verbaal, ambtelijk verslag, pag. 20-22
3 Proces-verbaal van onderzoek, pag. 41-42
4 Rapport van onderzoek door het NFI van 22 januari 2009, pag. 48-49
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 30
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag.
7 Aanvullend proces-verbaal, nummer PL0640/09-202085 d.d. 5 april 2009