ECLI:NL:RBZUT:2009:BI2324

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580009-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Gilhuis
  • A. Hemrica
  • J. Hödl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 24 april 2009 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot plaatsing van de verdachte in het Pieter Baan Centrum (PBC) voor observatie. De officier van justitie had deze vordering gedaan tijdens de zitting op 17 april 2009, waarbij hij stelde dat de rechtbank onvoldoende geïnformeerd was over de geestvermogens van de verdachte. De verdachte, die in het verleden al een TBS-maatregel had opgelegd gekregen, had recentelijk opnieuw geweldsdelicten gepleegd. De officier van justitie vond dat de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte een observatie rechtvaardigden.

De raadsman van de verdachte verzet zich echter tegen de vordering tot observatie. Hij betoogde dat er geen noodzaak was voor observatie en dat de verdachte de kans moest krijgen om opnieuw met psycholoog drs. J. Harkink te spreken. De raadsman stelde dat Harkink niet had bedoeld dat de verdachte onmiddellijk onderzocht moest worden door het PBC. De rechtbank besloot het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd te schorsen om Harkink de gelegenheid te geven nader te rapporteren over de verdachte.

Tijdens de zitting op 24 april 2009 was de verdachte niet verschenen, noch zijn raadsman. De voorzitter van de rechtbank deelde mee dat de rechtbank op de vordering van de officier van justitie zou beslissen. De verdachte had eerder verklaard niet mee te willen werken aan een onderzoek door het PBC, maar was bereid om een gesprek met Harkink aan te gaan. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende aanleiding was om af te wijken van de aanvankelijke opzet van het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank wees de vordering tot observatie af, omdat de verdachte bereid was mee te werken aan het psychologisch onderzoek. De rechtbank droeg de officier van justitie op om ervoor te zorgen dat Harkink nader zou rapporteren over de verdachte en stelde een termijn van drie maanden vast voor de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Parketnummer: 06/580009-09
AANHOUDING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 24 april 2009.
Tegenwoordig:
mr. Gilhuis, voorzitter,
mrs. Hemrica en Hödl, rechters,
mr. Krol, officier van justitie,
en mr. Buitenhuis, griffier.
Uitgeroepen wordt de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1965],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in penitentiaire inrichting te Vught,
is niet verschenen.
Evenmin is verschenen de raadsman van verdachte, mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen.
De voorzitter deelt mee dat op de ter terechtzitting van 17 april 2009 is medegedeeld dat de rechtbank heden beslist op de vordering van de officier van justitie.
De voorzitter deelt namens de rechtbank de volgende beslissingen mee.
Onderzoek naar de geestvermogens
1. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 17 april 2009 plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC) gevorderd. Om die reden heeft de officier van justitie ook verzocht om aanhouding van de zaak. De officier van justitie is van mening dat de rechtbank op basis van de huidige rapporten onvoldoende is ingelicht over de geestvermogens van verdachte. Naast de adviezen van GZ-psycholoog drs. J.Harkink en psychiater dr. J.J. van Egmond, is de officier van justitie van mening dat de veelheid en de ernst van de feiten, de voorgeschiedenis van verdachte en de omstandigheid dat verdachte in het verleden reeds een TBS-maatregel heeft opgelegd gekregen, een dergelijke ingrijpende maatregel rechtvaardigen. Verdachte schuwt het geweld niet en in 2008 is verdachte weer delicten gaan plegen, waarbij ook geweld is gebruikt.
2. De raadsman heeft zich terechtzitting van 17 april 2009 verzet tegen observatie van verdachte, nu hij niet de noodzaak daartoe ziet. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in de gelegenheid dient te worden gesteld een nieuw gesprek met Harkink aan te gaan. De raadsman leest het rapport van Harkink aldus, dat eerst bij weigering van verdachte om mee te werken aan onderzoek het PBC in zicht komt. Volgens de raadsman heeft Harkink niet bedoeld dat verdachte thans door het PBC dient te worden onderzocht. De raadsman heeft zich niet verzet tegen aanhouding van deze zaak, indien verdachte opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld voor een gesprek met Harkink. De raadsman heeft voorts verzocht om psychiater Van Egmond ter zitting als deskundige te horen, teneinde hem te bevragen over zijn conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
3. De verdachte heeft ter terechtzitting van 17 april 2009 verklaard niet mee te willen werken aan een onderzoek door het PBC. Wel heeft hij zich bereid verklaard een gesprek met Harkink aan te gaan. Als redengeving voor de weigering destijds heeft de verdachte aangevoerd dat hij toen nog niet goed was ingesteld op de medicijnen.
4. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie als volgt. In de zaak van verdachte heeft de officier van justitie opdracht gegeven tot het verrichten van een multidisciplinair onderzoek. In dat kader hebben psychiater dr. J.J. van Egmond en Psycholoog drs. J. Harkink over verdachte gerapporteerd. Psychiater dr. J.J. van Egmond heeft in zijn rapport van 14 april 2009 de rechtbank onder meer geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en voorts de rechtbank geadviseerd verdachte terbeschikkingstelling met bijzondere voorwaarden op te leggen. Psycholoog drs. J. Harkink heeft er in zijn rapport van 4 maart 2009 melding van gemaakt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologische onderzoek. Het is volgens Harkink zeer goed denkbaar dat de aanwezige psychopathologie doorwerkt in de ten laste gelegde feiten (indien deze worden bewezen). Harkink heeft de rechtbank in overweging gegeven verdachte klinisch te laten onderzoeken in het PBC, indien verdachte volhardt in zijn weigering en de rechtbank nader geïnformeerd wil worden.
5. De rechtbank ziet thans onvoldoende aanleiding om af te wijken van de aanvankelijk gekozen opzet van het onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte. In deze zaak is in eerste instantie opdracht gegeven tot een rapportage door psycholoog en psychiater. De psycholoog heeft niet ten volle kunnen rapporteren door een weigering tot medewerking van verdachte. De verdachte heeft zich ter terechtzitting van 17 april 2009 uitdrukkelijk bereid verklaard mee te werken aan een gesprek met deskundige Harkink. Nu psychiater Van Egmond geen aanleiding voor observatie heeft gezien en psycholoog Harkink uitsluitend observatie heeft geadviseerd als verdachte zou volharden in zijn weigering tot medewerking aan een psychologisch onderzoek, zal de vordering tot observatie worden afgewezen. Nu verdachte mee zal werken met het psychologisch onderzoek, zal psycholoog Harkink meer inhoudelijk over verdachte kunnen rapporteren. De rechtbank draagt de officier van justitie op er voor zorg te dragen dat psycholoog Harkink (of een collega) nader zal rapporteren over verdachte.
6. Vragen die bij de officier van justitie en de verdediging bestaan over de rapportage van psychiater Van Egmond kunnen geredresseerd worden op een nadere terechtzitting, waarop psychiater Van Egmond als deskundige zal worden gehoord.
De rechtbank schorst, het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, teneinde
drs. J. Harkink (of een collega) in de gelegenheid te stellen nader te rapporteren over verdachte.
Daarnaast draagt de rechtbank de officier van justitie op er voor zorg te dragen dat de reclassering (nader) over verdachte rapporteert, wanneer de uitkomst van de rapportage van drs J. Harkink (in combinatie met die van dr. J.J. van Egmond) daartoe aanleiding geeft .
De rechtbank stelt de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting dient te worden hervat op drie maanden. Deze termijn is langer dan een maand om de klemmende reden dat moet worden aangenomen dat een kortere termijn ontoereikend zal zijn voor het afronden van het psychologisch onderzoek, eventuele rapportage door de reclassering en het appointeren van de zaak ter voortzetting van de behandeling ter terechtzitting.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
De rechtbank beveelt voorts de oproeping van dr. J.J. van Egmond, psychiater te Deventer, teneinde op die zitting als getuige-deskundige gehoord te worden.