RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 101119 JERK 09-231
beschikking van de kinderrechter d.d. 31 maart 2009
op het verzoek van: Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te: Arnhem,
adres: Burgemeester van Nispenstraat 14, 7001 BS Doetinchem,
verder te noemen: de stichting,
de minderjarige: [naam kind],
geboren op: [1996] te Winterswijk,
de moeder (ouderlijk gezag): [verweerder],
wonende te: [postcode] Doetinchem,
adres: [adres],
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2009;
- de telefoonnotitie van de griffier van 10 maart 2009;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 maart 2009.
Krachtens de beschikking van de kinderrechter te Zutphen van 18 november 2008 staat de minderjarige onder toezicht van de stichting tot 21 november 2009.
De stichting verzoekt:
- ter effectuering van het indicatiebesluit van 24 januari 2009 en op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek, de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht te verlenen conform dat besluit met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
- de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Zij stelt ter toelichting onder meer dat het verzoek in het belang van de verzorging van de minderjarige noodzakelijk is. [naam kind] is vanaf zijn peuterleeftijd vrijwillig uit huis geplaatst in verschillende opnemende voorzieningen. Hij heeft onder andere gewoond in een kindertehuis, een specialistische behandelingsunit en in een kinder- en jeugdpsychiatrische behandelingsgroep. [naam kind] woont sinds januari 2008 in een zorgboerderij.
Bij [naam kind] is sprake van zeer ernstige en complexe psychiatrische problemen. Er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, een moeilijk instelbare ADHD (zowel aandachtsstoornissen als hyperactief als impulsief gedrag), de stoornis van Gilles de la Tourette (motore en vocale tics) en een hechtingsstoornis. Methylfenidaat is de gebruikelijke, effectieve behandeling van ADHD. Echter bij [naam kind] heeft dit middel ongewenste bijwerkingen; de ernst van zijn contactstoornis neemt toe, zijn rigide gedrag neemt toe en zijn stemming wordt vlakker. De psychiater heeft hierom andere medicatie geadviseerd. Ondanks herhaaldelijk verzoek aan de moeder is zij niet in staat om te voorzien in de financiën c.q. de juiste ziektekostenverzekering, waardoor zij deze medicatie nog niet vergoed krijgt. Tot nu toe is niet gestart met de nieuwe medicatie en wordt [naam kind] niet de geadviseerde behandeling geboden. Deze medicatie is van buitengewoon belang in verband met het veiligstellen van zijn huidige verblijfsplek.
Met het formaliseren van de uithuisplaatsing middels een machtiging van de rechtbank, kan Bureau Jeugdzorg de betreffende verantwoordelijkheid overnemen waardoor voorzien wordt in de juiste medicatie.
Het standpunt van de minderjarige
De minderjarige voert, blijkens de telefoonnotitie van de griffier, geen verweer tegen het verzoek.
Het standpunt van de moeder
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de minderjarige vanwege gedragsproblematiek vanaf zijn derde jaar (2000) vrijwillig uit huis is geplaatst.
Zijn ondertoezichtstelling is in 2005 uitgesproken omdat de werkrelatie tussen de moeder (en destijds de stiefvader) en de hulpverlening te wensen over liet en afspraken misliepen waardoor stagnatie in de behandeling optrad. De uithuisplaatsing is –zonder machtiging- voortgezet.
De minderjarige heeft een zodanig complexe psychiatrische problematiek dat het buitengewoon moeilijk is om een geschikte woonplek voor hem te vinden waar hij langdurig kan blijven. Na een zeer langdurig traject van doorplaatsingen woont de minderjarige sinds januari 2008 in een pleeggezin, met zorgboerderij, van de Stichting Bredervoort. Het wonen daar gaat momenteel moeizaam. Bij het zoeken naar een manier om de minderjarige beter te laten gedijen in de dagelijkse routine is, volgens de behandelend psychiater, wijziging van medicatie een optie. Daarmee zijn extra kosten gemoeid, die niet door de huidige ziektekostenverzekering van de minderjarige worden gedekt.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:258 lid 3 BW geschiedt de uithuisplaatsing van een minderjarige alleen krachtens artikel 1:261 BW, behoudens ingeval van uithuisplaatsing door de met gezag belaste ouder, zonder bezwaar van de stichting. Voor elke uithuisplaatsing van een minderjarige is dus in beginsel een machtiging van de kinderrechter aan de gezinsvoogd vereist.
Voor de beantwoording van de vraag of in de onderhavige situatie (alsnog) een machtiging dient te worden verleend, is van belang of hier sprake is van een situatie waarin de met het gezag belaste ouder, in casu de moeder, vrijwillig, met gedogen van de stichting de minderjarige uithuis plaatst, dan wel van een situatie waarin de uithuisplaatsing, met instemming van de ouder, geschiedt door de stichting.
Het vereiste van een rechterlijke machtiging geldt immers ook ingeval de met het gezag belaste ouder met de uithuisplaatsing door de stichting instemt. (HR 13 november 1999, NJ 1999, 147)
Directe aanleiding voor het onderhavige verzoek is het feit dat het de moeder niet in de financiering van de voor de minderjarige noodzakelijke medicatie voorziet, terwijl de stichting - in het geval van een geformaliseerde uithuisplaatsing - in die kosten kan voorzien. De stichting maakt in haar verzoek melding van het feit dat de moeder “met weerstand (heeft) aangegeven dat er dan niets anders opzit om een machtiging uithuisplaatsing aan te vragen”. Daaruit wordt afgeleid dat er bij de moeder ofschoon zij niet ter terechtzitting is verschenen, weerstand bestaat tegen het verzoek van de stichting.
Door de gezinsvoogd is ter zitting aangegeven dat de moeder, ondanks haar herhaalde verzoeken daartoe, geen inzicht geeft in de achtergrond van de door haar gestelde onmogelijkheid om, door wijziging van ziektekostenverzekering of op andere wijze, in de extra kosten voor medicatie ( € 3,- per dag) te voorzien. Nu de betreffende medicatie een belangrijke rol kan spelen bij het behoud van de huidige woonplek voor de minderjarige, neemt de moeder, door dit inzicht niet te verschaffen, niet die verantwoordelijkheid voor de voortzetting van de uithuisplaatsing die zij zou kunnen en moeten nemen.
Overigens blijkt uit de door de stichting overgelegde stukken dat het contact tussen de moeder en de minderjarige moeizaam verloopt en dat de inspanningen van de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling mede gericht zijn (geweest) op het optimaliseren van de werkrelatie met de hulpverleners. Als werkdoelen in de voortgangsrapportage bij het hulpverleningsplan van september 2007 zijn onder meer opgenomen: ‘De ouders reageren op telefoontjes, uitnodigingen en mailtjes’. ‘De ouders werken mee indien een doorplaatsing naar een zorgboerderij zich aandient.’
Op grond van het vorenstaande staat voldoende vast dat de ouder(s) geen pro-actieve houding aannemen en dat het initiatief tot en de begeleiding van de uithuisplaatsing van de minderjarige (thans) voornamelijk bij de gezinsvoogd ligt, waarbij de gezaghebbende moeder deze plaatsing ondersteunt. Een situatie waarin de gezaghebbende ouder vrijwillig, met gedogen van de stichting, de minderjarige uithuis heeft geplaatst wordt onder voormelde omstandigheden op dit moment niet aanwezig geacht.
Nu de uitzondering van artikel 1:258 lid 3 BW niet aanwezig wordt geacht, dient op grond van het bepaalde in artikel 1:261 BW de verzochte machtiging te worden verleend aangezien deze in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk.
Door het formaliseren van de uithuisplaatsing met een machtiging kan bovendien de (verdere) plaatsing bij een zorgaanbieder gerealiseerd (afgedwongen) worden, hetgeen in het onderhavige geval van een uiterst moeilijk plaatsbare minderjarige met de hiervoor geschetste problematiek van belang kan zijn.
Aan de machtiging kan geen terugwerkende kracht worden toegekend.
machtigt de stichting de minderjarige uit huis te plaatsen in een verblijfaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling tot uiterlijk 21 november 2009;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.G.M.T. Weijers-van der Marck en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.